6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten, te weten een poging tot doodslag en een poging tot moord. Verdachte heeft in café [naam horecagelegenheid] – waar op dat moment veel mensen aanwezig waren – een kogel in de richting van [slachtoffer 2] geschoten. Hierbij wordt een willekeurige voorbijganger – zijnde [slachtoffer 1] – in zijn been geraakt. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben geen enkele kans gehad om zich tegen het geweld van verdachte te verdedigen, nu verdachte meteen bij binnenkomst heeft geschoten in hun richting. Dat [slachtoffer 1] als gevolg van deze handelwijze niet dodelijk is getroffen, maar slechts gewond, berust louter op een gelukkig toeval en is niet aan het handelen van verdachte te danken. Bovendien is het zeer wel mogelijk dat hij door zijn handelen andere café bezoekers had kunnen raken. Dat blijkt wel nu [slachtoffer 1] – een willekeurig persoon – die daar toevallig langs liep is geraakt. Verdachte heeft het leven van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en ook dat van anderen personen die op dat moment in het café waren, zeer ernstig in gevaar gebracht.
Naar de ervaring leert, kunnen slachtoffer van dergelijke geweldsmisdrijven hiervan ernstige en langdurige psychische gevolgen ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] blijkt ook dat hij thans nog steeds hinder ondervindt van het incident. Elke keer als hij over zijn been wrijft voelt hij de wond. Hij denkt dan terug aan het bewuste moment en realiseert zich dan dat het afgelopen had kunnen zijn met hem. Verder komt hij slecht in slaap en zijn er zelfs nachten bij dat hij de hele nacht wakker ligt en heeft hij last van nachtmerries. Voorts ondervindt [slachtoffer 1] psychische klachten. Hij is door zijn huisarts verwezen naar een psychiater en deze heeft het sterke vermoeden dat hij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. De poging tot doodslag heeft een bijzonder ernstige impact op zijn leven gehad. Naast de gevolgen die het slachtoffer van dit feit ondervindt, worden door een dergelijk feit ook in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt door het schijnbare gemak waarmee vuurwapens voorhanden zijn en de lichtzinnigheid waarmee daarvan gebruik wordt gemaakt. Verdachte is geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan. Verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen gevoelens waarover hij weinig duidelijkheid heeft gegeven. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en patronen en een bedreiging met dit op een vuurwapen gelijkend vuurwapen.
De rechtbank rekent verdachte al deze feiten zwaar aan waarbij de rechtbank uiteraard het zwaarst tilt aan de feiten die in café [naam horecagelegenheid] hebben plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij reeds meerdere malen is veroordeeld.
Poging tot moord en poging tot doodslag zijn naar hun aard misdrijven die de oplegging van een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigen. Daarnaast heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en patronen en een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van acht jaar, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden is. Hieraan ligt ten grondslag dat het opzettelijk en met voorbedachten rade proberen iemands leven te benemen een buitengewoon ernstige aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven, is.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte, naast de oplegging van een gevangenisstraf, wordt veroordeeld tot oplegging van de TBS maatregel met bevel tot verpleging. De raadsman heeft zich daartegen verzet nu niet aan de eisen is voldaan voor de oplegging van een TBS met dwangverpleging.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist voor een last tot TBS dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogen bestond.
Als tweede eis geldt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Verdachte is ter observatie in het PBC opgenomen. Uit de opgemaakte rapportage d.d. 27 januari 2015, ondertekend door psychiater F.R. Kruisdijk en psycholoog A. de Jong, blijkt – voor zover thans van belang en zakelijk weergegeven – dat verdachte lijdende is aan een waanstoornis van het achtervolgingstype, waarbij hij er vaststaand van overtuigd is dat anderen hem kwaad willen doen en dat hem schade zal worden berokkend. Verdachte heeft tevens een persoonlijkheidsstoornis ontwikkeld vanuit een gedragsstoornis op jeugdige leeftijd.
De rechtbank heeft aan de hand van het rapport van het PBC getoetst of aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de TBS met dwangverpleging is voldaan.
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of er sprake is geweest van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Uit het rapport van het PBC blijkt het volgende.
Het PBC heeft een persoonlijkheidsstoornis NAO met vooral antisociale trekken vastgesteld. Deze stoornis is ontwikkeld vanuit een gedragsstoornis op jeugdige leeftijd en bestond zeker tijdens de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast is er sprake van een waanstoornis van het achtervolgingstype, waarbij verdachte er vaststaand van overtuigd is dat anderen hem kwaad willen doen. De waanstoornis heeft tijdens de observatie geleid tot separatie vanwege agressieve doorbraken naar de omgeving. De ernst van de waanstoornis is tijdens de observatie lastig te duiden. Bij het bepalen van een eventuele doorwerking van de pathologie ten tijde van het ten laste gelegde kan het niet duidelijk gemaakt worden in hoeverre verdachte toen ook al werd beïnvloed door de wanen en stereotype somatosensore hallucinatie die hij ten tijde van de observatie vertoont.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat er ten tijde van het plegen van het feit in ieder geval sprake is geweest van een reeds langer bestaande persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken. Ten aanzien van de waanstoornis is onvoldoende duidelijk geworden dat deze reeds ten tijde van de tenlastegelegde feiten bestond.
De rechtbank heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of er een (causaal) verband dient te bestaan tussen voornoemde psychische stoornis en het delict.
Onder verwijzing naar de beperkingen die het PBC heeft ondervonden in het onderzoek door de houding en geestesgesteldheid van verdachte ten aanzien van het bespreken van de tenlastegelegde feiten, concludeert het PBC dat “geen concrete aanknopingspunten worden gevonden voor een advies tot (enige) vermindering van toerekeningsvatbaarheid van verdachte in de aanloop van deze feiten. Niet aantoonbaar is, met andere woorden, dat de bij verdachte ten tijde van het onderzoek vastgestelde ernstige psychiatrische pathologie, noch de gestelde persoonlijkheidsproblematiek een beperkende rol heeft bij het maken van keuzes en inschattingen door verdachte in de aanloop tot het ten laste gelegde”.
Tevens stelt het PBC dat de persoonlijkheidsstoornis NAO met vooral antisociale trekken bij verdachte geassocieerd kan worden met instrumenteel en impulsief geweld. Bij het persoonlijkheidsprofiel past ook bewuste en reactieve geweldstoepassing vanuit hiërarchisch, criminele overwegingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om potentieel gezichtsverlies nadat verdachte klappen kreeg van het slachtoffer.
Uit de rapportage van het PBC blijkt ook dat andere mogelijk meer kwetsbare delen van de persoonlijkheid van verdachte, die labiel functioneren zouden kunnen veroorzaken niet onderzocht konden worden wegens het aanwezige psychotische ziektebeeld tijdens de observatie, hetgeen een beperking betekende naar het zoeken naar mogelijke verbanden in de doorwerking.
De rechtbank stelt vast dat volgens (vaste) jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2008:BC1311 en HR 19-02-2013 NJ 2013/436) artikel 37a, eerste lid, Sr niet meer dan een uit gelijktijdigheid bestaand verband tussen stoornis en gedraging vereist. De Hoge Raad heeft in laatstgenoemd arrest overwogen (r.o 5.4):
“Ingevolge art. 37a, eerste lid, Sr kan de verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, op last van de rechter ter beschikking worden gesteld. Deze bepaling eist, ander dan bij de in art. 39 Sr voorkomende vraag of het feit aan de verdachte niet kan worden toegerekend ‘wegens’ de gebrekkige ontwikkeling of stoornis van zijn geestvermogens, niet meer dan een uit gelijktijdigheid bestaand verband. De opvatting dat de rechter bij het geven van een last dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, in zijn vonnis moet vaststellen dat de bewezenverklaarde feiten ‘het gevolg zijn van’ de geestesgesteldheid van de verdachte, vindt derhalve geen steun in het recht. (vgl. HR 22 januari 2099, LJN BC1311, rov 4.4.2)
Dit laat overigens onverlet dat de rechter bij het al dan niet geven van een last tot terbeschikkingstelling, nadat hij heeft geoordeeld dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging daarvan is voldaan, relevant kan achten in hoeverre aannemelijk is dat enig verband bestaat tussen – kort gezegd – de stoornis en het begane feit, nu de last tot terbeschikkingstelling immers wordt opgelegd naar aanleiding van een begaan strafbaar feit.”
Naar het oordeel van de rechtbank staat, gelet op het bovenstaande, vast dat sprake was van gelijktijdigheid van de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsstoornis en de bewezenverklaarde strafbare feiten. De rechtbank acht daarbij aannemelijk dat wel sprake is van enig verband tussen de stoornis en de feiten nu de gedragingen passen in het beeld van de hierboven geschetste persoonlijkheidsstoornis. In het rapport van het PBC staat, zoals hiervoor reeds is vermeld, immers dat de persoonlijkheidsstoornis bij verdachte kan worden geassocieerd met instrumenteel en impulsief geweld, ontremming door een ruime hoeveelheid alcohol blijft daarbij ook aannemelijk en dat bij het persoonlijkheidsprofiel ook past bewuste en reactieve geweldstoepassing vanuit hiërarchisch, criminele overweging.
De overweging van het PBC dat zij geen aanknopingspunten hebben gevonden om in het advies te spreken van (enige) verminderde toerekeningsvatbaarheid doet naar het oordeel van de rechtbank aan het bovenstaande niet af en staat niet in de weg aan het geven van een last tot TBS met dwangverpleging.
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of is voldaan aan de tweede eis van artikel 37a, lid 1, Sr, te weten dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Het PBC acht de kans op een gewelddadig incident zeer hoog gelet op de huidige combinatie van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken, alcoholgebruik en cannabisgebruik en de thans aanwezige waanstoornis van het achtervolgingstype zolang de waanstoornis niet wordt behandeld. Verdachte heeft meerdere uitspraken gedaan dat hij iemand wil doden of verminken die hem benadeeld heeft, bijvoorbeeld verkracht, en de potentiele dader zal een man zijn, tamelijk willekeurig maar wel geïncludeerd in zijn waansysteem. Dit hoge gevaar op een ernstig levensdelict of een verwonding van anderen wordt ondersteund door de risicotaxatie waar verdachte de maximale score haalt op de drie onderdelen historische, klinische en risicohanteringsitems. Het gevaar zal zich naar verwachting ook buiten detentie snel manifesteren indien verdachte voor zijn waanstoornis niet wordt behandeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de veiligheid van anderen danwel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging eist. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat het PBC heeft aangegeven dat verdachte niet bereid is gebleken tot vrijwillige inname van medicijnen en geen enkel ziekte-inzicht of -besef heeft. Verdachte heeft volgens het PBC, indien de symptomen zouden aanblijven, een langdurig beveiligend kader nodig en behandeling, aangezien er een heel traject moet worden doorlopen om verdachtes ziekte-inzicht en -besef te bewerkstelligen.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging doodslag, een poging tot moord en een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.