ECLI:NL:RBZWB:2015:167

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
C/02/278865 / HA ZA 14-220
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Poerink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke aansprakelijkheid van taxateur en tuchtrechtelijke berisping

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagden, waaronder een taxateur en een besloten vennootschap. Eiser vorderde een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en vorderde schadevergoeding van € 955.738,31, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1, een makelaar, in 2006 een taxatie heeft uitgevoerd van een woonhuis dat eiser als zekerheid had verstrekt voor een lening aan een vennootschap. Eiser stelde dat de taxatie onjuist was en dat hij hierdoor schade had geleden. De rechtbank oordeelde dat de tuchtrechtelijke berisping van de taxateur niet automatisch leidt tot civielrechtelijke aansprakelijkheid. De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband was tussen de taxatie en de schade van eiser, aangezien eiser zelf onzorgvuldig had gehandeld door zonder onderzoek in te stemmen met hypotheekrangwisselingen. De vorderingen van eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/278865 / HA ZA 14-220
Vonnis van 14 januari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat: mr. F.M.L. Dekkers,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats gedaagde sub 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vest. plaats ged. sub 2],
gedaagden,
advocaat: mr. C.J.J.C. Arnouts.
Partijen zullen hierna enerzijds[eiser] en anderzijds afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk [verzamelnaam ged.] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 juni 2014 met de daarin vermelde stukken,
  • de bij brief van 24 juli 2014 van de zijde van[eiser] in het geding gebrachte productie genummerd 19,
  • de bij brief van 12 augustus 2014 van de zijde van [verzamelnaam ged.] c.s. in het geding gebrachte producties 11 en 12,
  • het proces-verbaal van comparitie gehouden op 26 augustus 2014,
  • de akte uitlating, tevens akte overlegging productie, genummerd 20,
  • de akte uitlating van [verzamelnaam ged.] c.s. met één productie, genummerd 13.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [verzamelnaam ged.] c.s. onrechtmatig jegens[eiser] hebben gehandeld en [verzamelnaam ged.] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan[eiser] te voldoen de somma van € 955.738,31 (zegge: negenhonderd vijfenvijftigduizend zevenhonderdachtendertig euro en eenendertig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 18 februari 2014 tot en met de datum van algehele voldoening, althans subsidiair - [verzamelnaam ged.] c.s. te veroordelen tot vergoeding van de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [verzamelnaam ged.] c.s. in de kosten van deze procedure.
2.2.
[verzamelnaam ged.] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten:
- [gedaagde sub 1] is als makelaar verbonden geweest aan het makelaarskantoor [gedaagde sub 1] [makelaar] en bij [gedaagde sub 2].
- In 1985 heeft de [vennootschap] (hierna: [vennootschap]) van de heer [man x] (hierna: [man x]) gekocht het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en water gelegen aan de [adres woonhuis], die het woonhuis sindsdien huurt van [vennootschap].
- Op 13 januari 2001 taxeert [gedaagde sub 1] voormeld woonhuis in opdracht van [vennootschap] en bepaalt de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik op
fl. 2.500.000,--.
- Bij notariële akte van 6 december 2004 heeft[eiser] op verzoek van [man x] geld geleend aan [vennootschap] en hiervoor een eerste hypothecaire zekerheid op voormeld woonhuis verkregen voor een bedrag van € 700.000,--, te vermeer-deren met rente en kosten ad € 100.000,--.
- Op 19 juni 2006 heeft [gedaagde sub 1], het betreffende woonhuis, waarop voormelde hypotheek ziet, getaxeerd. In het taxatierapport staat dat het doel van de opdracht is “het bepalen van de onderhandse verkoopwaarde en de executiewaarde, beide vrij van huur en gebruik op prijspeil heden”. [gedaagde sub 1] bepaalt de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik op € 3.400.000,-- en de executiewaarde vrij van huur en gebruik op € 2.850.000,--. Deze taxatie is in opdracht van [vennootschap] verricht in verband met een financiering van de Bank of Scotland.
- Op 18 september 2006 heeft de Bank of Scotland een bedrag van € 1.350.000,-- geleend aan [vennootschap]. Tot zekerheid van terugbetaling verleent [vennootschap] aan de Bank of Scotland het recht van eerste hypotheek op het woonhuis. In het kader van deze financiering is[eiser] door [man x] verzocht mee te werken aan een rangwisseling in de hypotheekstelling ten gunste van de Bank of Scotland, waarmee[eiser] akkoord is gegaan.
- Op 16 juli 2008 leent de Bank of Scotland een bedrag van € 150.000,-- aan [vennootschap]. Tot zekerheid van terugbetaling verleent [vennootschap] aan de Bank of Scotland het recht van tweede hypotheek op het woonhuis, nadat[eiser] toestemming heeft verleend tot een rangwisseling.
- Vanaf 2009 komt [vennootschap] haar aflossingsverplichtingen uit hoofde van de geldlening jegens[eiser] niet meer na. Bij brief van 14 februari 2013 is [vennootschap] gesommeerd tot betaling.
- In opdracht van [vennootschap] taxeren [voorl.] [verzamelnaam ged.], verbonden aan [gedaagde sub 2] en [makelaar 2], verbonden aan het makelaarskantoor [makelaarskantoor], het woonhuis. Het doel van de opdracht is het vaststellen van de marktwaarde.
In het taxatierapport van 18 maart 2013 bepalen zij per peildatum 12 maart 2013 de marktwaarde van het pand vrij van huur en gebruik op € 1.400.000,-- en de executiewaarde vrij van huur en gebruik op € 1.100.000,--.
- Bij aangetekende brief van 9 april 2013 heeft[eiser] [verzamelnaam ged.] c.s.
in de gelegenheid gesteld om te reageren op de verschillen in taxatiewaarden in
voornoemde taxatierapporten van 19 juni 2006 en 18 maart 2013.
- In opdracht van de advocaat van [gedaagde sub 2] taxeert de in [vest. plaats makelaar] gevestigde [makelaar 3] de marktwaarde van het woonhuis per
20 juni 2006 op basis van lege en ontruimde oplevering alsmede vrij van huur en/of gebruik. In zijn taxatierapport van 16 april 2014 kent [makelaar 3] daaraan bij vrije oplevering per 20 juni 2006 een globale marktwaarde toe van € 2.735.000,--.
- Op verzoek van[eiser] geeft de in [woonplaats eiser] gevestigde makelaar [makelaar 4] commentaar op het taxatierapport van [makelaar 3]. In zijn brief van 5 juni 2014 aan[eiser] vermeldt [makelaar 4] onder meer dat hij op basis van een geveltaxatie de waarde van het woonhuis per peiljaar 2006 bepaalt op € 2.000.000,--.
- Op 26 april 2013 heeft[eiser] tegen [verzamelnaam ged.] c.s. een klacht ingediend bij de Raad van Toezicht van het Tuchtrecht van de NVM (hierna: de Raad van Toezicht).
- Bij uitspraak van 30 januari 2014 heeft de Raad van Toezicht de klachten van[eiser] jegens [verzamelnaam ged.] c.s. gegrond bevonden omdat bij de taxatie onvoldoende zorgvuldigheid is betracht en niet in redelijkheid tot de taxatie gekomen had kunnen worden. De Raad van Toezicht is overgegaan tot het opleggen van een berisping aan [verzamelnaam ged.] c.s.
- Bij brief van 28 maart 2014 zijn [verzamelnaam ged.] c.s. van deze beslissing in beroep gekomen.
- Bij uitspraak van 27 november 2014 heeft de Centrale Raad van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Makelaars O.G. en Vastgoeddeskundigen NVM (hierna: de Centrale Raad van Toezicht) de beslissing van de Raad van Toezicht van 30 januari 2014 gewezen tegen [verzamelnaam ged.] c.s. bekrachtigd.
3.2.
Met een verwijzing naar de uitspraken van de Raad van Toezicht en Centrale Raad van Toezicht betoogt[eiser] dat vast staat dat [verzamelnaam ged.] c.s. niet hebben gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot en dat zij niet de zorg in acht hebben genomen die zij in het maatschappelijk verkeer behoren te betrachten. Volgens[eiser] is met het oordeel in de tuchtzaak de civielrechtelijke normschending gegeven. Volgens[eiser] maakt de exorbitant hoge taxatiewaarde, die op geen enkele wijze wordt onderbouwd en volstrekt niet te rijmen is met de taxatie in 2001 en 2013 dat [verzamelnaam ged.] c.s. een onrechtmatige daad jegens hem hebben gepleegd.[eiser] betoogt dat hij zonder deze taxatie, waarbij na rangwisseling ruim voldoende overwaarde aanwezig leek, nimmer zou hebben ingestemd met twee rangwisselingen ten gunste van de Bank of Scotland. In de visie van[eiser] is de door hem geleden schade te wijten aan [verzamelnaam ged.] c.s. en het rechtstreekse gevolg van de gewraakte taxatie uit 2006.
3.3.
De rechtbank oordeelt, hierbij de verweren van [verzamelnaam ged.] c.s. betrekkend,
als volgt.
3.4.
Als uitgangspunt geldt dat onder omstandigheden een zorgplicht van een taxateur kan worden aangenomen jegens derden erin bestaande dat de taxateur moet instaan voor de juistheid van het taxatierapport en de daarbij gehanteerde uitgangspunten en de zorgvuldig-heid van het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Dat geldt in beginsel in een situatie als de onderhavige waarin de bewuste taxatie werd verricht ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening. Deze zorgplicht brengt mee dat schending daarvan kan worden gekwalificeerd als onrechtmatig handelen jegens de derde. Voorts geldt dat de in dit geval vastgestelde tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van [verzamelnaam ged.] c.s. niet per definitie ook civielrechtelijke aansprakelijkheid impliceert omdat de rechtbank een zelfstandige vaststelling dient te maken waarbij de feiten opnieuw moeten worden vastgesteld, in het licht van wat daarover ten processe is aangevoerd. Het feit dat de normen waaraan getoetst wordt nagenoeg gelijkluidend zijn, brengt niet met zich dat tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen leidt tot civielrechtelijke aansprakelijkheid omdat vereiste elementen zoals het causale verband en het relativiteitsvereiste in het kader van een tuchtrechtelijke aansprakelijkstelling niet relevant zijn.
3.5.
De onderhavige vordering van[eiser] uit hoofde van onrechtmatige daad kan niet worden toegewezen nu op basis van de feitenconstellatie in onderhavige zaak geenszins kan worden aangenomen dat [verzamelnaam ged.] c.s. in verband met een onjuiste taxatie onrecht-matig in de zin van de wet jegens[eiser] hebben gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat[eiser] anders zouden hebben gehandeld dan hij in dit geval heeft gedaan indien door [verzamelnaam ged.] c.s. aan het bewuste pand een lagere taxatiewaarde in het taxatierapport zou zijn toegekend. Uit de ter comparitiezitting gedane verklaringen van[eiser] blijkt immers dat zijn vertrouwen in de persoon van [man x] van doorslaggevende betekenis is geweest bij zijn beslissing om een geldlening aan [vennootschap] te verstrekken alsmede om akkoord te gaan met twee rangwisselingen ten gunste van de Bank of Scotland. Ten aanzien van de geldlening in 2004 heeft[eiser] immers verklaard dat hij [man x] al heel lang in de privé sfeer kende, geen reden had om aan hem te twijfelen toen [man x] mededeelde een goud gerand project (doelend op het bewuste pand) te hebben, alsmede dat hij vertrouwen in [man x] had en in de zekerstelling van het betreffende pand toen hij in 2004 de bewuste geldsom van € 700.000,-- op verzoek van [man x] aan [vennootschap] leende. Dit terwijl uit de verklaringen van[eiser] eveneens blijkt dat hij op dat moment wist dat [man x] een hypotheekschuld ter zake het pand bij een privé persoon had en dat[eiser], hoewel hij niet veel wist over de debiteurenpositie van [man x] of [vennootschap], geen onderzoek daarnaar heeft ingesteld noch financieel advies heeft ingewonnen en evenmin kennis heeft genomen van de inhoud van het toen voorliggende taxatierapport uit 2001. Voorts blijkt uit de verklaring en handel-wijze van[eiser] dat hij, ondanks zijn veronderstelling dat hij aan [man x] in privé een geldlening zou verstrekken, op verzoek van laatstgenoemde bij de notaris akkoord is gegaan met het verstrekken van de geldlening aan [vennootschap] omdat [man x] hem uitlegde dat dit om financiële en fiscale redenen was, terwijl[eiser] niets wist over [vennootschap] en kennelijk ook op dat moment geen aanleiding heeft gezien onderzoek te verrichten naar de financiële positie van [vennootschap]. Op dat moment heeft[eiser] vertrouwd op de woorden en de persoon van [man x], hetgeen ter comparitiezitting is bevestigd door de advocaat van[eiser] die verklaard heeft dat de geldlening in 2004 in goed vertrouwen is gesloten. De verklaring van[eiser] inhoudende dat [man x] eerdere geldleningen keurig had terugbetaald zodat hij geen reden had om aan hem te twijfelen, illustreert het nagenoeg onvoorwaardelijk vertrouwen van[eiser] in de persoon van [man x] alsmede dat zulks leidend is geweest bij zijn beslissing om in te stemmen met de bewuste hypotheek-rangwisselingen. Hoewel[eiser] tijdens de comparitiezitting heeft verklaard dat hij in 2006 akkoord is gegaan met de hypotheekrangwisseling ten gunste van de Bank of Scotland vanwege de door [verzamelnaam ged.] c.s. afgegeven taxatiewaarde van het bewuste pand, geldt dat dit niet rijmt met zijn eveneens ter zitting gedane verklaring dat uiteindelijk het vertrouwen in de persoon van [man x] doorslaggevend is geweest bij zijn besluit in te stemmen met de betreffende rangwisseling. Ook in dit verband heeft[eiser] wederom verklaard dat hij gelet op het bestedingsgedrag van [man x] erop vertrouwde dat het goed zou gaan, hetgeen bevreemdt nu de geldlening niet aan [man x] in privé maar aan [vennootschap] is verstrekt. Ook in 2006 bestond voor[eiser] geen enkele aanleiding gezien onderzoek te doen naar de debiteurenpositie van [vennootschap], zoals blijkt uit zijn ter zitting gedane verklaringen, terwijl hij wel zonder enig voorbehoud instemt om te wisselen van zekerheidspositie ten gunste van de Bank of Scotland, hetgeen allerminst risicoloos is gelet op de hoogte van het geleende bedrag. Dit geldt eveneens voor de hypotheekrangwisseling in 2008 waarmee[eiser] wederom op verzoek van [man x] akkoord is gegaan. Hoewel er op dat moment geen recent taxatierapport voorhanden was, heeft[eiser] hier niet eens om verzocht, maar heeft hij - naar eigen zeggen - vertrouwd op de marktwaarde van het pand zoals die in 2006 gold. Zelfs indien[eiser] wordt gevolgd in zijn stellingname dat hij zijn besluit in te stemmen met een rangwisseling heeft gebaseerd op de taxatiegegevens uit 2006, wordt niet ingezien dát en waarom hij in 2008 niet heeft verzocht om actuele objectieve taxatiegegevens.
3.5.1.
Uit de geschetste feitenconstellatie en de handelwijze van[eiser] is de rechtbank van oordeel dat[eiser] zèlf onvoorzichtig en onzorgvuldig heeft gehandeld door in nagenoeg blind vertrouwen op verzoek van [man x] geld beschikbaar te stellen en in te stemmen met twee hypotheekrangwisselingen zonder ook maar enig onderzoek te verrichten, vragen te stellen en kritisch te blijven. Gelet hierop dient dit handelen – dat tot de schade van[eiser] heeft bijgedragen – voor rekening en risico van[eiser] te blijven. Met het betoog van[eiser] dat zijn besluit om in te stemmen met de hypotheekrangwisseling is gebaseerd op de inhoud van het taxatierapport van [verzamelnaam ged.] c.s., wordt de eigen verplichting en verantwoordelijkheid van[eiser] in dit opzicht geheel zonder enig voor-behoud geprojecteerd op de zorgvuldigheid die [verzamelnaam ged.] c.s. in het algemeen als taxateur in acht moeten nemen. Hiermee miskent[eiser] geheel zijn eigen rol en verant-woordelijkheid. Uit het vorenstaande volgt dat de reden dat[eiser] akkoord is gegaan met de hypotheekrangwisselingen niet gelegen is in enig onrechtmatig handelen of nalaten van [verzamelnaam ged.] c.s.
3.5.2.
Zelfs indien wordt aangenomen dat [verzamelnaam ged.] c.s. onrechtmatig jegens[eiser] hebben gehandeld, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat [verzamelnaam ged.] c.s. jegens[eiser] aansprakelijk zijn voor de schade die hij stelt te hebben geleden, nu het causale verband - in de zin van het condicio sine qua non verband - tussen dit onrechtmatig handelen van [verzamelnaam ged.] c.s. en de gestelde schade ontbreekt. Uit de hiervoor besproken feiten en omstandigheden volgt immers dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de schade van[eiser] ook zonder het taxatierapport van [verzamelnaam ged.] c.s. zou zijn ontstaan, omdat[eiser] ook zonder het bewuste taxatierapport, althans ook met een lagere taxatiewaarde van het pand, zou hebben ingestemd met de hypotheekrangwisselingen. Feiten die een andere gevolgtrekking wettigen, zijn door[eiser] niet genoegzaam gesteld.
3.6.
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van[eiser] zullen worden afge-wezen. De overige stellingen en verweren - waaronder die ter zake de klachtplicht en de exoneratieclausule - kunnen derhalve onbesproken blijven.[eiser]
3.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzamelnaam ged.] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 1.519,00
- salaris advocaat
€ 6.450,00(2,5 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 7.969,00
De gevorderde nakosten zijn niet weersproken en zullen als vermeld in het dictum worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten wordt toegewezen als vermeld in het dictum. De (proces)kostenveroordeling wordt, zoals door [verzamelnaam ged.] c.s. verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt[eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [verzamelnaam ged.] c.s. tot op heden begroot op € 7.969,--, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt[eiser], onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verzamelnaam ged.] c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2015.