ECLI:NL:RBZWB:2015:1708

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
02/810795-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prenger
  • A. Tempel
  • J. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Raamsdonksveer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1994 en gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda, werd ervan beschuldigd op 6 maart 2011 in Raamsdonksveer met een groot koksmes meerdere keren in de richting van het hoofd van een vrouw, het slachtoffer, te hebben geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorwaardelijk opzet handelde, wat betekent dat hij de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak grondig onderzocht, waaronder de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en de getuigen, alsook het forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen die op het masker en het mes zijn aangetroffen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot doodslag, omdat hij met kracht en herhaaldelijk met het mes in de richting van het slachtoffer had geslagen, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, die een aanzienlijk bedrag vorderde voor materiële en immateriële schade.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het delict, de impact op het slachtoffer en de noodzaak van behandeling voor de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft benadrukt dat de veiligheid van anderen gewaarborgd moet worden en dat de verdachte een langdurige en intensieve behandeling nodig heeft om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/810795-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1994 te Oosterhout
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda
raadsman mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 maart 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Koning, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
hij op of omstreeks 06 maart 2011 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk mevrouw
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht een of meer keren met een (groot koks) mes in het gezicht van deze [slachtoffer] heeft gemept en/of gesneden
en/of geslagen en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 maart 2011 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, aan een persoon genaamd mevrouw [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(* een of meer doorgesneden zenuwen in het gezicht en/of
* het niet meer goed functioneren van het/een (rechter) ooglid en/of
* het hangen van de mond en/of
* gevoelloosheid voor een kwart dan wel een deel (van de rechterkant) van het
gezicht en/of
* een gebroken kaak en/of
* het verlies van een of meer kiezen),
heeft toegebracht, door deze mevrouw [slachtoffer] opzettelijk met een (groot koks-)mes met kracht in het gezicht te meppen en/of te slaan en/of te snijden en/of te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit en baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte, het letsel dat bij aangeefster is geconstateerd en het feit dat het DNA van verdachte is aangetroffen op het masker en het plastic zakje die nabij de plaats delict zijn gevonden. De officier van justitie meent dat uit het dossier blijkt dat verdachte op een groot aantal punten aantoonbaar onjuist heeft verklaard, waardoor onduidelijk blijft wat zijn motief is geweest. Wel kan worden vastgesteld dat het slachtoffer door het handelen van verdachte vijf diepe sneden in haar gezicht heeft opgelopen en twee kiezen heeft verloren. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte, door het zwaaien en meppen met een groot koksmes waarbij het slachtoffer zwaar letsel aan de rechterzijde van haar gezicht heeft opgelopen, de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen en ook bewust heeft aanvaard dat het slachtoffer op een vitale plaats zoals de halsslagader zou worden geraakt waardoor zij zou komen te overlijden. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Gedragingen die leiden tot steek- c.q. snijverwondingen kunnen volgens vast jurisprudentie enkel worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag wanneer een verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er dieper in het lichaam liggende, vitale organen worden geraakt. Op grond van het dossier en de daarin beschikbare medische gegevens kan onvoldoende vastgesteld worden dat verdachte voornoemde kans heeft aanvaard. De verdediging meent dat het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op zondag 6 maart 2011 zat mevrouw [slachtoffer] in Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, op een bankje in het buitengebied. [1] Opeens stond er een jonge man naast het bankje met een wit masker op. De man zei haar dat ze mee moest. Aangeefster zag dat hij een mes in zijn linkerhand had. Toen zij achteruit liep, liep hij haar achterna, pakte haar vast en begon haar te meppen. Hij sloeg zo hard dat zij in haar eigen bloed zat. Het mes dat de dader vasthad was een groot, breed koksmes. [2] Aangeefster is op de grond gevallen. Een voorbijgangster vond haar en heeft 112 gebeld, waarna aangeefster met een ambulance naar het ziekenhuis is gebracht. In het ziekenhuis bleek dat de kaak van aangeefster was gebroken en dat er twee kronen waren uitgeslagen. [3] [4] [5] Tevens was sprake van snijverwondingen in het gelaat met ernstig uitwendig bloedverlies. De aangezichtszenuw was doorgesneden, hetgeen leidde tot een hangende mondhoek aan de kant van het letsel. Daarnaast was de speekselklier doorgesneden, wat heeft geresulteerd in ophoping van speeksel onder de huid. Aangeefster is in de nacht van 5 op 6 maart
(De rechtbank begrijpt 6 op 7 maart)2011 voor het eerst geopereerd. [6] Hierna is nog een groot aantal operaties gevolgd met name aan het oog van aangeefster. Op een foto in het dossier zijn de verwondingen aan de rechterzijkant van het gelaat van aangeefster goed zichtbaar. [7]
In de omgeving van de plaats delict is uitgebreid onderzoek gedaan, waarbij op 8 maart 2011 een wit masker, verpakkingsmateriaal van een masker, een plastic tas met als opschrift Oosterhoutse feestwinkel en een keukenmes zijn aangetroffen. Deze voorwerpen zijn veilig gesteld en op sporen onderzocht. In de bemonstering van het masker, meer specifiek het elastiek van het masker, is DNA-materiaal aangetroffen. Het betrof een volledig DNA- profiel dat is opgenomen in de Nederlandse databank voor strafzaken. De aangetroffen voorwerpen werden eveneens op foto vastgelegd. Op de foto van het mes is zichtbaar dat het gaat om een groot koksmes [8] .
In oktober 2013 is verdachte door de rechtbank veroordeeld inzake brandstichting. Naar aanleiding van deze veroordeling heeft verdachte wangslijmvlies afgestaan waaruit een DNA-profiel is verkregen. Dit DNA-profiel werd opgenomen in de Nederlandse databank voor strafzaken. Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat het DNA-profiel van verdachte een match opleverde met het DNA-profiel dat destijds is verkregen van het elastiek van het masker. Hierop is verdachte op 14 augustus 2014 aangehouden.
Verdachte heeft bij de politie diverse verklaringen afgelegd. Ter zitting heeft hij eveneens een verklaring afgelegd. Verdachte heeft op 6 maart 2011 in Raamsdonksveer een vrouw van achteren benaderd terwijl hij een wit masker op had. Hij had op dat moment een groot mes bij zich. Hij heeft dit mes in zijn hand genomen en twee keer uitgehaald in de richting van deze vrouw. Dit betroffen snijbewegingen. [9]
De rechtbank overweegt als volgt.
Hoewel op basis van voornoemde bewijsmiddelen het motief van verdachte niet duidelijk is geworden, stelt de rechtbank vast dat verdachte die dag in het buitengebied van Raamsdonkveer op enig moment een groot koksmes in zijn hand heeft genomen en hiermee meerdere geweldshandelingen heeft verricht in de richting van aangeefster. Aangeefster is hierbij meermalen in haar gezicht geraakt, ook met het mes. Aangeefster geeft aan dat er sprake was van meppen, terwijl verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij twee maal met het mes in zijn hand heeft uitgehaald en een snijbeweging heeft gemaakt. Hoewel de precieze aard van de bewegingen die verdachte met het mes heeft gemaakt onduidelijk blijft, staat voor de rechtbank voldoende vast dat deze handelingen van verdachte een ongecontroleerd karakter hebben gehad. Uit het feit dat aangeefster twee kronen heeft verloren en een gebroken kaak heeft opgelopen, volgt dat in ieder geval een deel van de handelingen met veel kracht gepaard is gegaan. Voorts stelt de rechtbank vast, op basis van de foto’s en de medische verklaring in het dossier, dat een deel van het snijletsel dat bij aangeefster is ontstaan zich vlakbij de halsstreek bevindt, waar onder andere de grote halsslagader loopt. Voornoemde handelingen, het ongecontroleerde karakter ervan, de kracht waarmee ze gepaard gingen en de plaats op het lichaam van aangeefster waarop de handelingen gericht waren in combinatie met de grootte van het mes, maken dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte met deze handelingen de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door deze handelingen zou komen te overlijden in het leven heeft geroepen en deze ook bewust heeft aanvaard.. De rechtbank concludeert derhalve dat opzet op het toebrengen van dodelijk letsel in de zin van voorwaardelijk opzet aanwezig is geweest en dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks06 maart 2011 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk mevrouw
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht
een ofmeer keren met een
(groot koks
)mes in het gezicht van deze [slachtoffer] heeft gemept
en/of gesneden
en/of geslagen en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vraagt de officier van justitie de rechtbank een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vraagt de rechtbank jeugddetentie op te leggen en refereert zich ten aanzien van de duur hiervan aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast verzoekt hij een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarden toezicht door de jeugdreclassering en een ambulante behandeling bij het DOK.
Indien de rechtbank van oordeel is dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd dient te worden, dan verzoekt de raadsman deze zo spoedig mogelijk te laten ingaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op klaarlichte dag met een masker op een hem onbekende 62-jarige vrouw die op een bankje van de natuur aan het genieten was, zonder enige aanleiding diverse malen in haar gezicht gemept met een mes. Hierna heeft hij haar hevig bloedend op de grond achtergelaten en is weggegaan zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Dit is een bijzonder ernstig feit. Verdachte heeft op grove wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en heeft met zijn handelen de rechtsorde in ernstige mate geschokt en gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt. Hoe ingrijpend deze gebeurtenis het leven van aangeefster heeft veranderd, blijkt uit haar ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Zij heeft er vele fysieke klachten aan over gehouden en is nu, drie-en-een-half jaar later, op bepaalde momenten nog steeds angstig. Zij heeft jaren van therapie achter de rug. Na het voorval heeft zij nooit meer fulltime kunnen werken en is vervroegd met pensioen gegaan. Het leven van aangeefster is op 6 maart 2011 voorgoed veranderd. Dit alles is aan verdachte te wijten.
Psycholoog drs. Neissen heeft verdachte onderzocht en hiervan op 1 december 2014 een rapportage uitgebracht. Zij heeft geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De antisociale persoonlijkheidsstoornis lijkt zich doorontwikkeld te hebben vanuit een destijds (
naar de rechtbank begrijpt: in 2011)aanwezige gedragsstoornis. Verdachte heeft destijds vermoedelijk eveneens impulsief, onverantwoordelijk gehandeld waarbij er sprake was van een beperkte gewetensontwikkeling en empathie waardoor hij ernstig grensoverschrijdend gedrag vertoonde zonder rekening te houden met de gevoelens en grenzen van de ander. De gedragsdeskundige adviseert verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Zij meent dat om de reeds lang bestaande gedragsproblematiek en de huidige gediagnosticeerde antisociale persoonlijkheidsstoornis gunstig te beïnvloeden, intensieve en langdurige behandeling noodzakelijk is. Gelet op de weinig gemotiveerde opstelling van verdachte en diens schoolverloop de afgelopen jaren, in combinatie met de ernstige problematiek, is behandeling in een gesloten setting geïndiceerd. De psychologe adviseert een PIJ-maatregel op te leggen voor de duur van een jaar. Indien verdachte een gunstige ontwikkeling laat zien, kan de directeur van de jeugdinstelling na een jaar de rechter verzoeken deze om te zetten in een voorwaardelijke PIJ-maatregel of te beëindigen.
Psychiater A.X. Rutten heeft op 25 januari 2015 over verdachte gerapporteerd. Zij concludeert dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dit was ook zo ten tijde van het bewezen verklaarde feit. Zij adviseert verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De gedragsdeskundige meent dat verdachte ten tijde van het delict impulsief, onverantwoordelijk en zonder de grenzen van anderen in acht te nemen, heeft gehandeld. Het gebruik van alcohol kan daarbij mogelijk faciliterend hebben gewerkt. Er is sprake van een ernstig delict en een ongunstige ontwikkeling die verdachte doormaakt. De psychiater adviseert een PIJ-maatregel op te leggen omdat de problematiek waarmee verdachte kampt, een langdurig en intensief behandeltraject behoeft. Indien verdachte zich gunstig ontwikkelt, wordt geadviseerd de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel bijvoorbeeld na een jaar voorwaardelijk te beëindigen waarbij verdachte dan met proefverlof kan gaan.
Milieurapporteur A.C.M. Akkermans heeft op 3 december 2014 een rapportage over verdachte uitgebracht. Hiervoor heeft zij diverse mensen in zijn omgeving benaderd. Uit de rapportage komt een beeld naar voren van een jongen die al op de lagere school plaag- en pestgedrag vertoonde. Gedurende zijn middelbare schoolperiode was hij bij veel incidenten betrokken. Uit informatie van de wijkagent blijkt dat verdachte vanaf 2009 82 keer voorkomt in het systeem van de politie, voornamelijk in verband met vernieling, mishandeling en vuurwerkoverlast. Zijn schoolloopbaan is moeizaam verlopen. Uiteindelijk is hij in mei 2013 geslaagd voor zijn VMBO-tl examen. Een vervolgopleiding is nog niet van de grond gekomen. Op 8 oktober 2013 werd hij vanwege het gooien van vuurwerk veroordeeld tot een taak- en leerstraf, waarbij de leerstraf 10 individuele sessies agressieregulatie training behelsde. Hij rondde zowel zijn taak- als zijn leerstraf positief af in het voorjaar van 2014. Verdachte beëindigde in november 2013 zijn opleiding Sport en Bewegen die hij in augustus 2013 aan een particuliere school was begonnen, omdat het hem niet lukte deze opleiding te combineren met de taak- en leerstraf die hem werd opgelegd.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) zijn diverse rapportages uitgebracht, waarvan de laatste op 27 februari 2015. Als bijlage bij het rapport van de raad is het tweede perspectiefplan van de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) d.d. 23 februari 2015 overgelegd. Daaruit blijkt dat verdachte binnen Den Hey-Acker goed functioneert. De eerste drie stappen van YOUTURN zijn reeds afgerond. Verdachte wordt als zeer gemotiveerd voor gedragsverandering ervaren. Hij is binnen de JJI bezig om de laatste twee jaren van de HAVO in één jaar te doen. In mei 2015 kan hij hiervoor eindexamen doen. De raad acht het, met het oog op het recidiverisico van belang dat verdachte een dagbesteding heeft. Het hebben van een bijbaan verkleint volgens de raad de kans op herhaling. Daarnaast vindt de raad het zorgelijk dat verdachte onder invloed van alcohol het onderhavige delictgedrag heeft vertoond. De raad meent dat verdachte gebaat is bij behandeling gericht op de problematiek die in het NIFP-rapport naar voren komt. Verdachte neemt gedeeltelijk verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag. De raad maakt zich zorgen over de gewetensontwikkeling van verdachte gelet op het feit dat hij drie-en-een-half jaar over het delict heeft gezwegen. De raad is met de gedragsdeskundigen van mening dat een langdurig traject gericht op behandeling van zijn problematiek noodzakelijk is om herhaling te voorkomen. Men acht het van belang dat de huidige behandeling binnen de JJI gecontinueerd wordt. Behandeling gericht op zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis is geïndiceerd. Ten aanzien van de ernst van het feit is een forse straf in de vorm van jeugddetentie gerechtvaardigd. Concluderend adviseert de raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering en individuele behandeling bij het DOK na zijn detentie.
Ter zitting heeft dr. Rutten in aanvulling op haar rapportage verklaard dat de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis doorgaans niet bij minderjarigen gesteld wordt. Bij hen wordt eerder gesproken van een antisociale gedragsstoornis. Zij heeft bij verdachte wel de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis gesteld omdat hij inmiddels meerderjarig is. Zij heeft bij verdachte verschillende kenmerken gezien op grond waarvan zij tot deze diagnose is gekomen: Verdachte raakt snel geprikkeld en neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen. Hij externaliseert, vertoont impulsief gedrag en is tijdens zijn hele schoolperiode bekend geweest met agressiviteit en gedragsmoeilijkheden. Zij heeft geconstateerd dat het voor verdachte moeilijk is om een reguliere schoolgang vol te houden. Zo lukte het hem kort voor zijn aanhouding niet om school te combineren met het uitvoeren van een taakstraf. Het feit dat inmiddels is gebleken dat verdachte goed functioneert binnen Den Hey-Acker, verandert haar diagnose niet. Binnen de JJI volgt hij een zeer gestructureerd programma. Het komt volgens de gedragsdeskundige vaker voor dat een jongere met een antisociale gedragsstoornis binnen een dergelijke kader goed functioneert. Ook het rapport van de raad vormt voor haar geen aanleiding haar advies te wijzigen.
Namens de raad is ter terechtzitting verklaard dat verdachte binnen Den Hey-Acker vrijwillig meewerkt aan elke module die hij krijgt aangereikt. De positieve ontwikkeling die verdachte sinds zijn detentie heeft doorgemaakt, is de doorslaggevende reden geweest om een voorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren. Men heeft de indruk dat de motivatie van verdachte intrinsiek bij hem aanwezig is en niet alleen is ingegeven door de op handen zijnde behandeling van zijn strafzaak door de rechtbank. Binnen de JJI kan hem in het kader van een jeugddetentie dezelfde behandeling worden geboden als wanneer deze zou plaatsvinden in het kader van een PIJ-maatregel. Wel is het belangrijk dat de behandeling na zijn detentie wordt voortgezet in de vorm van een ambulante behandeling bij het DOK, met een aanwijzingsbevoegdheid van de jeugdreclassering. In dat nazorgtraject kan dan gekeken worden wat nodig is voor een terugkeer in de maatschappij en het gezinsleven. De raad ziet hiervoor voldoende mogelijkheden. De raad is het dan ook niet eens met de gedragsdeskun-digen dat enkel een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel passend is. Daar komt bij dat het opleggen van een PIJ-maatregel voor de duur van een jaar, zoals de gedragsdeskundige adviseren, in de praktijk lastig uitvoerbaar is omdat beëindiging van een onvoorwaardelijke PIJ- maatregel na een jaar afhankelijk is van de directeur van de instelling.
De rechtbank heeft kennisgenomen van alle bovenstaande overwegingen en conclusies en zal deze in haar beoordeling betrekken. Zij neemt de conclusie van de gedragsdeskundigen over dat verdachte ten tijde van het delict leed aan een antisociale gedragsstoornis welke zich in de jaren daarna heeft door ontwikkeld tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte moet als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte een langdurige en intensieve behandeling nodig heeft. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank de ernst van de geconstateerde stoornis, maar nadrukkelijk ook haar overtuiging dat verdachte op een aantal onderdelen met betrekking tot het door hem gepleegde feit niet de waarheid heeft verteld. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde feit een drankprobleem had. Niemand in zijn omgeving heeft daar echter enig signaal van opgevangen. Gelet op de hoeveelheden drank die verdachte volgens zijn eigen verklaring soms nuttigde - onder meer 10 eenheden bier en een halve fles whisky per dag - acht de rechtbank het volstrekt ongeloofwaardig dat hij met een dergelijk drankgebruik normaal heeft kunnen functioneren zonder dat iemand op school of thuis daar iets van heeft gemerkt. De rechtbank gelooft verdachte dan ook niet als hij verklaart dat hij destijds een drankprobleem had en het feit onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol heeft gepleegd. Ditzelfde geldt voor de verklaring van verdachte dat hij destijds altijd een mes bij zich droeg onder andere om flesjes mee te openen. Uit microscopisch onderzoek dat is uitgevoerd aan het nabij de plaats delict aangetroffen mes is gebleken dat er op het mes geen beschadigingen zitten die passen bij het openen van voorwerpen zoals blikjes of flesjes. Voorts heeft geen van de vrienden van verdachte ooit gezien dat verdachte een mes bij zich droeg, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij het mes ook bij zich droeg om stoer te doen. Daar komt bij dat verdachte niet consistent is in zijn verklaringen over het mes. Zo heeft hij wisselend verklaard over de plaats waar hij dit mes bij zich droeg. Hij droeg het in zijn broekzak, dan wel in zijn broekriem, dan wel in de binnenzak van zijn jas. Tevens heeft verdachte verklaard dat het die dag zijn bedoeling was om mensen te laten schrikken en dat hij daarom al eerder het witte masker op had gezet. Hij zou ook daadwerkelijk een aantal mensen hebben laten schrikken. Echter, de rechtbank constateert dat ondanks de inspanningen van justitie om getuigen van het misdrijf op te sporen en de grote aandacht die dit misdrijf in de media heeft gekregen, zich niemand heeft gemeld die op 6 maart 2011 door iemand met een wit masker aan het schrikken is gebracht. Ook geen van de getuigen die kort voor het misdrijf in de buurt van de plaats delict waren en die wel zijn gehoord, heeft iemand met een wit masker gezien. Het rondom de plaats delict aangetroffen sporenbeeld past naar het oordeel van de rechtbank veel beter bij een scenario waarbij verdachte het masker pas uit de verpakking heeft gehaald nabij de plaats van het delict. Ten slotte past het letsel van het slachtoffer niet bij de geweldshandelingen die verdachte zegt te hebben verricht. Zij heeft vijf snijwonden in haar gelaat opgelopen en een gebroken kaak. Ook zijn er twee kronen uitgeslagen. Al dit letsel kan onmogelijk zijn veroorzaakt door het slechts tweemaal zwaaien met een mes, zoals verdachte heeft verklaard.
Doordat verdachte over deze punten geen openheid van zaken heeft willen geven, bestaat er geen inzicht in de reden waarom verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit is erg zorgelijk. De rechtbank is van oordeel dat het eveneens erg zorgelijk is dat verdachte, op zo’n jonge leeftijd, een dergelijk incident zo lang voor zich heeft kunnen houden.
Hoewel uit het door de raad overgelegde tweede perspectiefplan blijkt dat verdachte in Den Hey-Acker thans een positieve rol vervuld en een rolmodel is voor groepsgenoten, is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat gezien de ernst van het delict het waarborgen van de veiligheid van anderen het opleggen van een PIJ-maatregel noodzakelijk maakt. Bovendien wordt het opleggen van een dergelijke maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte geacht. Daarmee is aan de wettelijke criteria voor het opleggen van een PIJ-maatregel voldaan. Op grond van de wet zoals die in 2011 luidde, wordt de PIJ-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren. Een onvoor-waardelijke PIJ-maatregel is de zwaarste jeugdmaatregel en is het ultimum remedium. Verdachte is niet eerder verplicht vanuit een strafrechtelijk kader behandeld. De gedragsdeskundigen pleiten weliswaar voor het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel maar zij hebben beiden voorts aangegeven dat een klinische behandeling van een jaar naar hun verwachting zal volstaan. Bovendien is de behandeling die hem binnen de JJI geboden kan worden min of meer gelijk aan de behandeling die hem binnen een PIJ-maatregel geboden kan worden, aldus de raad. Verdachte is binnen Den Hey-Acker al geruime tijd bezig met het volgen van algemene behandelmodules en hij laat daarbij een zeer goede inzet zien. Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een te zwaar middel is. Met name gelet op de progressie die verdachte reeds heeft geboekt, acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel verantwoord, maar ook passend. Daarbij zal een proeftijd van twee jaar worden opgelegd, waarin verdachte zich dient te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de raad. Daarnaast zal de rechtbank gezien de ernst van het delict en de omstandigheden die in de vorige alinea zijn benoemd, verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 18 maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verdachte gedurende deze jeugddetentie specifiek behandeld zal worden voor de door de gedragsdeskundigen gediagnosticeerde persoonlijkheidsproblematiek.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 39.200,47.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Ter zake van materiële schade worden toegewezen:
- de kosten voor kleding à € 90,-,
- verblijf ziekenhuis à € 104,-,
- reiskosten familieleden en slachtoffer voor bezoeken aan ziekenhuizen à € 109,44 en
€ 375,60,
- parkeerkosten à € 83,-,
- tandheelkundige hulp à € 86,17 (tandarts), € 283,70 (ACTA) en € 45,60 (reiskosten
ACTA)
- kosten psychotherapie à € 338,-
- diverse medische kosten à € 590,88
- verlies van arbeidsvermogen betreffende inkomensverlies 2011 à € 303,38 en inkomens-
verlies 2012 à € 715,47
- diversen, bestaande uit telefoon- en portokosten à € 25,-, kosten vaststelling schade à
€ 37,61, aanschaf rolluiken à € 950,- en bijzondere voeding à € 60,-.
De verdachte heeft zich ten aanzien van deze posten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor het fototoestel van de benadeelde partij overweegt de rechtbank dat de kosten van de aanschaf van een nieuw toestel worden gevorderd. Een oud(er) toestel is vervangen. Dit maakt dat de schade geschat zal worden op een bedrag van € 500,- en tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ook is vergoeding gevraagd van diverse medische kosten bestaande uit Vitals R Alfaliponzuur (€ 43,50)en Vitals Pea Pure (€ 71,25). Ter zitting heeft de benadeelde partij deze kosten nader toegelicht. Het betreft middelen die mogelijk de klachten die zij aan haar verwondingen had overgehouden zouden verlichten, maar die niet door de verzekering vergoed werden. Gelet hierop liggen deze naar het oordeel van de rechtbank eveneens voor toewijzing gereed.
Daarnaast heeft de benadeelde partij vergoeding gevraagd van de kosten van verzorging, huishoudelijke hulp en schade wegens niet uitbetaling opgebouwde vakantiedagen. Deze posten zijn door de verdediging betwist en er is om afwijzing gevraagd. Ten aanzien van deze posten is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit betekent dat de materiële schade tot een bedrag van € 4.812,60 kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade is een bedrag van € 10.000,- gevorderd. Dit bedrag is met een uitspraak van de rechtbank onderbouwd. De verdediging heeft betoogd dat slechts een voorschot voor toewijzing gereed ligt, nu de immateriële schade niet eenvoudig van aard is. De rechtbank overweegt dat het gevorderde bedrag voldoende is onderbouwd door de overgelegde uitspraak, maar ook door de omschrijving van de gevolgen die het feit lichamelijk en geestelijk voor de benadeelde partij heeft gehad. De rechtbank zal het gevorderde bedrag dan ook toewijzen.
De benadeelde partij heeft op 30 juni 2011 en 7 juni 2013 uitkeringen toegekend gekregen van het schadefonds geweldsmisdrijven, tot een bedrag van in totaal € 5.283,-, waarvan € 4.150,- aan immateriële schade en € 1.133,- aan materiële schade. De advocaat van de benadeelde partij heeft die uitkeringen in mindering gebracht op de totale vordering. Om die reden zal de rechtbank de uitkeringen van het schadefonds eveneens in mindering brengen op het door de rechtbank toe te wijzen bedrag.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de twee uitkeringen die door het schadefonds geweldsmisdrijven zijn gedaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77l, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de
voorwaardelijke plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigen, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat:
* verdachte na zijn detentie meewerkt aan een individuele ambulante behandeling bij het DOK, gedurende de periode dat de behandelaars in overleg met de jeugdreclassering, dit nodig achten;
* verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de William Schrikker Groep of een andere gecertificeerde instelling (hierna: G.I.);
- draagt deze G.I. op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen\
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 9.529,60, waarvan € 3.679,60 ter zake van materiële schade en € 5.850,- ter zake van immateriële schade;
vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;(BP.09)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 9.529,60 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
- bepaalt dat verdachte, hoewel hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, bij de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie overeenkomstig artikel 77l, lid 5, van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Tempel en
mr. Van Triest, rechters, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 maart 2015.
De griffier is niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer BVH 2011045413 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 635.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 39.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 10 maart 2011, pagina 41.
4.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 2 september 2014, pagina 433
5.Het geschrift, te weten foto’s van de aangetroffen tanden van het slachtoffer, pagina 58.
6.Het geschrift, te weten een brief d.d. 31 mei 2011 van plastisch chirurgen dr. Rakhorst en dr. Luijsterburg , pagina 56.
7.Het geschrift, te weten een foto, pagina 59.
8.Het geschrift, te weten een foto, pagina 66.
9.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 3 maart 2015.