ECLI:NL:RBZWB:2015:2301

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
AWB 14_5728
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen kadastrale registratie en bekendmaking

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het Kadaster, waarin haar bezwaar tegen de bijwerking van de kadastrale registratie als niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft op 9 april 2015 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de bijwerking van de kadastrale registratie die in 1994 had plaatsgevonden en dat zij pas in 2009 kennis had genomen van deze wijziging. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Kadaster niet kon aantonen dat de kennisgeving van de bijwerking aan eiseres was verzonden, waardoor de bezwaartermijn niet was aangevangen. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiseres, nadat zij in 2009 op de hoogte was geraakt van de bijwerking, onredelijk laat bezwaar had gemaakt door pas in 2013 bezwaar in te dienen. De rechtbank concludeerde dat het Kadaster zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig bezwaar te maken tegen besluiten die hen aangaan, en de gevolgen van het niet tijdig indienen van bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/5728 KADAST

uitspraak van 9 april 2015 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. G.H. Kroon,
en
de hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers(Kadaster), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam persoon1], te [woonplaats].

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 augustus 2014 (bestreden besluit) van het Kadaster inzake het niet-ontvankelijk verklaren van haar bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 februari 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Kadaster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.J. Kloek-Tromp. Derde partij is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de notariële akte blijkt dat eind december 1991 [naam persoon2] heeft verkocht en overgedragen aan eiseres: “het winkelpand met verder aanbehoren, staande en gelegen aan de [adres1], uitmakende een ter plaatse door uiterlijke tekenen kennelijk aangeduid gedeelte van het kadastrale perceel gemeente [naam gemeente], sectie T 592.”.
Naar aanleiding hiervan heeft de landmeter op 21 maart 1994 een relaas van bevindingen opgesteld inzake het aanwijzen van de ligging van de nieuwe kadastrale grens. In het relaas van bevindingen is vermeld dat [naam eiseres] en [naam persoon4] (echtgenoot van [naam persoon2]) bij de aanwijzing zijn verschenen.
Bij brief van 7 juli 2009 heeft het Kadaster eiseres geïnformeerd over de in 1994 plaatsgevonden aanwijzing van de ligging van de nieuwe kadastrale grenzen. In deze brief is onder meer vermeld dat het gedeelte van het perceel sectie T, nummer 592, dat aan haar is overgedragen, het nummer 1985 heeft gekregen. Verder is vermeld dat na het ontstaan van de nieuwe nummers de belanghebbenden een kennisgeving hebben ontvangen, waartegen bezwaar mogelijk was.
Op 27 augustus 2013 heeft eiseres het Kadaster verzocht in de basisregistratie kadaster op te nemen dat tot haar perceel, gelegen aan de [adres1], kadastraal bekend gemeente [naam gemeente], sectie T, nummer 1985 (perceel T 1985), een stukje grond van 70 centiare behoort, welk stukje grond, gezien vanaf de [adres1], achter perceel T 1985 ligt (het bewuste stukje grond).
Het bewuste stukje grond maakt volgens de basisregistratie kadaster deel uit van het perceel gelegen aan de [adres1] kadastraal bekend gemeente [naam gemeente], sectie T, nummer 1986.
Bij besluit van 3 september 2013 heeft het Kadaster het verzoek tot herstel van de situatie afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft het Kadaster het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 25 juni 2014 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard (zaaknummer: BRE 13/6681 KADAST). Daarin is overwogen dat dat het Kadaster het verzoek van eiseres heeft aangemerkt en beoordeeld als een verzoek tot herstel van een kennelijke misslag in de zin van artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de strekking van het verzoek van eiseres dat zij het niet eens is met de door het Kadaster in 1994 vastgestelde grenzen van het (destijds nieuw gevormde) perceel T 1985. Tevens is overwogen dat het Kadaster het verzoek van eiseres aldus had moeten aanmerken dat eiseres wenst op te komen tegen de kennisgeving inzake de vorming van het (destijds nieuwe) perceel T 1985, zijnde het resultaat van de bijwerking. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien het primaire besluit te herroepen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het Kadaster eiseres zal moeten informeren over de rechtsbescherming die tegen de kennisgeving inzake de vorming van (het destijds) nieuwe perceel T 1985 openstaat en een nieuwe beslissing zal moeten nemen met inachtneming van de uitspraak.
Het tegen deze uitspraak door eiseres ingestelde hoger beroep is ingetrokken, waardoor de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Naar aanleiding van de uitspraak heeft het Kadaster bij het bestreden besluit de brief van 27 augustus 2013 van eiseres aangemerkt als een bezwaar tegen de bijwerking van de kadastrale registratie en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het Kadaster ten grondslag gelegd dat het perceel T 1985 reeds op 7 september 1994 is gevormd en als zodanig opgenomen in de kadastrale registratie. Het maken van bezwaar daartegen was mogelijk binnen twee maanden nadat de bijwerking was voltooid. Nu het bezwaar pas op 27 augustus 2013 is gemaakt, is dit volgens het Kadaster onredelijk laat.
Bij brief van 6 augustus 2014 heeft het Kadaster aan eiseres een kennisgeving van het besluit van perceelsvorming toegezonden naar aanleiding van de aanwijs en meting op 21 maart 1994. Op de bijlage bij de brief staan de gegevens, zoals die destijds in 1994 in de basisregistratie kadaster zijn vastgelegd. Verder is vermeld dat volgens de Kadasterwet, zoals deze gold in 1994, het maken van bezwaar mogelijk was binnen twee maanden nadat de bijwerking van de kadastrale registratie was voltooid. Tevens is in de brief vermeld dat de bijwerking van de kadastrale registratie met betrekking tot het perceel op 7 september 1994 is voltooid, waardoor het maken van bezwaar tegen het oorspronkelijke besluit van de bijwerking thans niet meer mogelijk is.
Eiseres heeft hiertegen bij brief van 15 september 2014 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is op grond van artikel 6:19, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), door het Kadaster doorgezonden aan de rechtbank. Bij brief van 19 december 2014 heeft de rechtbank eiseres bericht dat zij vooralsnog instemt met het verzoek van het Kadaster om de brief mee te nemen in deze procedure.
2. Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat het Kadaster in het bestreden besluit haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stelt zich op het standpunt dat zij niet aanwezig is geweest bij de gestelde aanwijs en meting door de landmeter op 21 maart 1994. Als gevolg hiervan heeft zij niet eerder rechtsmiddelen kunnen aanwenden tegen de bijwerking van de kadastrale grens. Tot 6 augustus 2014 heeft eiseres geen kennisgeving van de bijwerking van de kadastrale registratie van het Kadaster mogen ontvangen. Het Kadaster stelt zich ten onrechte op het standpunt dat van een eigenaar mag worden verwacht dat hij binnen een redelijke termijn zelf onderzoekt of zijn perceel juist is gevormd. Zodra eiseres op de hoogte is geraakt van de aangebrachte wijziging in de kadastrale registratie, heeft zij hiertegen rechtsmiddelen aangewend. Volgens eiseres is niet vast komen te staan dat de kennisgeving van de bijwerking aan eiseres is verzonden. Gelet hierop is eiseres van mening dat zij wel degelijk tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de bijwerking van de kadastrale registratie, nu de bezwaartermijn nog niet is verstreken. Ook is geen sprake van strijd met het rechtzekerheidsbeginsel, nu de bewoners van het pand aan de [adres1] voorafgaand aan de aankoop van die woning zijn geïnformeerd over deze procedure. Eiseres stelt in zoverre dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwens-, zorgvuldigheids-, evenredigheids- alsmede motiveringsbeginsel, dan wel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, dan wel het bestreden besluit na afweging van alle belangen niet genomen had mogen worden. Tot slot verzoekt eiseres om een proceskostenvergoeding.
3. Niet in geschil is dat de bijwerking van de kadastrale registratie heeft plaatsgevonden in 1994. Gelet hierop zijn de volgende artikelen van de Kadasterwet, zoals deze wet luidde ten tijde van de bijwerking in 1994, van belang.
Op grond van artikel 53 van de Kadasterwet vindt bijwerking plaats als bijhouding dan wel als vernieuwing.
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de Kadasterwet doet de Dienst, indien een meting noodzakelijk is ten behoeve van de bijhouding, van het voornemen daartoe mededeling aan de personen die volgens de bij de Dienst bekende gegevens als eigenaar, beperkt gerechtigde, met uitzondering van evenwel de hypotheekhouders en de rechthebbenden op erfdienstbaarheden zo die er zijn, of anderszins bij de bijhouding belanghebbenden zijn. De mededeling houdt in elk geval in de dag en het uur waarop de aanwijzing die de grondslag vormt voor de meting, zal plaatsvinden.
Het derde lid van de artikel – voor zover hier van belang – bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde belanghebbenden verschaffen, indien naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar nodig door aanwijzing ter plaatse, de door deze ambtenaar voor de bijhouding benodigde inlichtingen.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat de ambtenaar een relaas van zijn bevindingen maakt, dat mede de door de meting verkregen gegevens bevat.
Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat de bijhouding plaatsvindt mede op grondslag van het relaas van bevindingen indien het eerste-vierde lid toepassing heeft gevonden.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Kadasterwet – voor zover hier van belang – wordt in geval de bijhouding waartoe een ingeschreven stuk aanleiding geeft, met betrekking tot een gehandhaafd perceel dan wel een nieuw gevormd perceel is voltooid en heeft geleid tot wijziging of aanvulling van de in de kadastrale registratie en op kadastrale kaarten vermeld staande gegevens betreffende de eigenaar of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding dan wel de grootte van de onroerende zaak waarop het ingeschreven feit betrekking heeft, het resultaat van die bijhouding aan belanghebbenden door toezending of uitreiking wordt bekendgemaakt.
Op grond van artikel 56a, eerste lid, van de Kadasterwet, zijn de artikelen 4:7, 4:8 en 3:40 van de Awb niet van toepassing op beschikkingen inzake de bijwerking, genomen krachtens hoofdstuk 4 van deze wet.
Op grond van artikel 56b, eerste lid, van de Kadasterwet kunnen belanghebbenden tegen beschikkingen inzake de bijwerking, genomen krachtens hoofdstuk 4 van deze wet, bezwaar maken nadat zij is voltooid.
Op grond van artikel 56c, eerste lid, van de Kadasterwet kunnen belanghebbenden tegen de beslissing op het bezwaarschrift bij verzoekschrift in beroep komen bij de arrondissementsrechtbank, binnen welker rechtsgebied de onroerende zaak geheel of grotendeels is gelegen. De artikelen 6:2, 6:7 tot en met 6:13, 6:18 tot en met 6:20 en 6:22 van de Awb zijn van overeenkomstige toepassing.
(Dit artikel is per 1 januari 2008 komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Wet basisregistraties kadaster en topografie, artikel I, onderdeel T).
Op grond van artikel 3:40 van Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
4. De rechtbank beoordeelt allereerst ambtshalve of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep van eiseres.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het verzoek van eiseres van 27 augustus 2013 door het Kadaster is opgevat als een bezwaarschrift tegen de bijwerking van de kadastrale registratie in 1994, als bedoeld in artikel 56b van de Kadasterwet. Het bestreden besluit betreft een beslissing op het door eiseres gemaakte bezwaar.
Op grond van artikel 56c van de Kadasterwet, zoals de wet luidde voor de inwerkingtreding van de Wet basisregistraties kadaster en topografie, kon een belanghebbende voorheen tegen een dergelijke beslissing op bezwaar bij verzoekschrift in beroep komen bij de burgerlijke rechter. In de Wet basisregistraties kaderster en topografie is geen overgangsrecht opgenomen met betrekking tot het vervallen van artikel 56c van de Kadasterwet.
Nu geen overgangsrecht is opgenomen en het bestreden besluit ziet op een beslissing van het door eiseres op 27 augustus 2013 gemaakte bezwaar is de rechtbank van oordeel dat wat betreft de mogelijkheden van het instellen van beroep van de Kadasterwet, zoals deze luidde na de inwerkingtreding van de Wet basisregistraties kadaster en topografie, moet worden uitgegaan.
Dit betekent dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht thans de bestuursrechter bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van eiseres.
Bestreden besluit
5. Ter beoordeling aan de rechtbank ligt voor de vraag of het college in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het onredelijk laat maken van bezwaar.
Bij de beoordeling hiervan is van belang dat op grond van artikel 58, eerste lid, van de Kadasterwet het resultaat van de bijhouding aan belanghebbenden door toezending of uitreiking wordt bekendgemaakt. Op grond van artikel 56a van de Kadasterwet is bij beschikkingen inzake de bijhouding toepassing van onder meer artikel 3:40 van de Awb uitgesloten. Dit betekent dat het besluit al in werking treedt, voordat het is bekend gemaakt.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de bekendmaking (kennisgeving) van het resultaat van de bijhouding in september 1994 destijds niet heeft ontvangen.
De rechtbank constateert dat niet is vast te komen staan of de kennisgeving aan eiseres is verzonden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het Kadaster vanwege tijdsverloop niet meer kan aantonen dat de kennisgeving is verstuurd aan eiseres. Volgens het Kadaster wordt deze kennisgeving automatisch verstuurd op het moment dat de bijhouding is verwerkt en drie maanden bewaard. Naar het oordeel van de rechtbank komt dit voor rekening en risico van het Kadaster.
6. Op grond van artikel 6:7 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Nu het Kadaster niet aannemelijk heeft gemaakt dat het resultaat van de bijhouding aan eiseres door toezending is bekendgemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank de bezwaartermijn niet aangevangen als bedoeld in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank constateert echter dat eiseres na ontvangst van de brief van het Kadaster van 7 juli 2009 op de hoogte is geraakt van de bijhouding van de kadastrale registratie. In deze brief is immers door het Kadaster uiteengezet hoe de verandering van het betreffende perceel in 1994 heeft plaatsgevonden Eiseres erkent de ontvangst van deze brief en was van de inhoud van de brief op de hoogte.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van eiseres gelegen om nadat zij van de bijhouding van de kadastrale registratie op de hoogte was geraakt, zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was, bezwaar te maken.
Eiseres heeft echter pas bij brief van 27 augustus 2013 bezwaar gemaakt. Dat eiseres reeds bij brief van 14 juli 2009 bezwaar heeft gemaakt, zoals zij stelt, is de rechtbank niet aannemelijk geworden. Eiseres heeft deze stelling niet met objectieve en verifieerbare gegevens, zoals overlegging van de brief inclusief verzendbewijzen, onderbouwd. Dit dient voor haar rekening en risico te komen.
7. Nu eiseres eerst vier jaar nadat zij op de hoogte was geraakt van de bijhouding van de kadastrale registratie, bezwaar heeft gemaakt is de rechtbank van oordeel dat het Kadaster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres onredelijk laat bezwaar heeft gemaakt.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Toepassing van dit artikel heeft het Kadaster dan ook terecht achterwege gelaten.
Kennisgeving 6 augustus 2014
8. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat indien een ander orgaan een bezwaar- of beroepschrift tegen het nieuwe besluit ontvangt, het dit met toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid, doorzendt.
9. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de kennisgeving van 6 augustus 2014. Het Kadaster heeft dit bezwaar met toepassing van artikel 6:19, vierde lid, van de Awb ter behandeling doorgezonden aan de rechtbank.
Alvorens de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van deze kennisgeving op grond van het bezwaar ziet zij zich ambtshalve voor de vraag gesteld of de kennisgeving wel als besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.
Op grond van 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld een handeling gericht op rechtsgevolg.
Volgens vaste rechtspraak heeft een beslissing rechtsgevolg, indien zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
10. Gelet op de formulering van artikel 58, eerste lid, van de Kadasterwet en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat met de kennisgeving uitsluitend het resultaat van de bijhouding van de kadastrale registratie wordt bekendgemaakt.
Verder is op grond van artikel 56a, eerste lid, van de Kadasterwet artikel 3:40 van de Awb niet van toepassing op beschikkingen inzake de bijwerking. Daardoor geldt niet het principe dat zolang het besluit nog niet bekend is gemaakt, het nog niet de gevolgen van een rechtshandeling heeft.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de kennisgeving van de bijhouding van de kadastrale registratie niet op een rechtsgevolg is gericht. De bijhouding van de kadastrale registratie zelf is immers de rechtshandeling. De kennisgeving kan dan ook niet als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat in de kennisgeving een rechtsmiddelenclausule is opgenomen leidt in zoverre niet tot een ander oordeel.
Nu de kennisgeving niet als besluit kan worden aangemerkt, heeft het beroep van eiseres niet van rechtswege mede betrekking op de kennisgeving, als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Het Kadaster zal dan ook alsnog zelf een beslissing moeten nemen op het bezwaar van eiseres.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep van eiseres zal dan ook ongegrond worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.A. Laheij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.