ECLI:NL:RBZWB:2015:2336

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
AWB 14_7276
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na kortdurende dienstbetrekking in Ierland

Op 7 april 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.J. Mouwen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 4 november 2014 van het UWV, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd geweigerd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 10 maart 2015 in Breda gehouden, waar eiseres aanwezig was met haar gemachtigde en het UWV vertegenwoordigd was door mr. C.L. Schuren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 28 februari 2014 een dienstverband in Ierland is aangegaan en op 6 maart 2014 ziek is geworden. De kern van het geschil was of het UWV terecht had geweigerd om eiseres een ZW-uitkering toe te kennen, gezien de korte duur van haar dienstverband. Eiseres stelde dat zij geen recht had op loon of ziekengeld van de Ierse autoriteiten, omdat zij binnen zeven dagen na aanvang van haar werkzaamheden ziek was geworden. De rechtbank overwoog dat volgens de Ziektewet alleen werknemers die in Nederland werkzaam zijn recht hebben op een ZW-uitkering, en dat eiseres op het moment van haar ziekte niet als werknemer in de zin van de ZW kon worden aangemerkt.

De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden had geweigerd om eiseres per 6 maart 2014 een ZW-uitkering toe te kennen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 april 2015, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/7276 ZW

uitspraak van 7 april 2015 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. E.J. Mouwen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 november 2014 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 maart 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L. Schuren.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als medewerkster klantenservice bij een bedrijf in Ierland. Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege concentratieproblemen, vermoeidheid, stress en paniekaanvallen.
Op 20 juni 2014 heeft eiseres bij het UWV een aanvraag voor een uitkering op grond van de Ziektewet ingediend. Het UWV heeft bij besluit van 29 juli 2014 (primair besluit) geweigerd aan eiseres met ingang van 6 maart 2014 een ZW-uitkering toe te kennen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is de grondslag van het primair besluit gewijzigd en zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het UWV op goede gronden geweigerd heeft om per 6 maart 2014 een ZW-uitkering aan eiseres toe te kennen.
3. Eiseres voert aan dat het UWV ten onrechte stelt dat zij recht heeft op loonbetaling en/of ziekengeld van het orgaan van de bevoegde lidstaat, in dit geval Ierland. Zij is op
6 maart 2014, binnen zeven kalenderdagen na aanvang van haar werkzaamheden, uitgevallen. Door deze korte termijn is er geen reëel tijdvak ontstaan voor een aanspraak op sociale zekerheid/verzekering in het buitenland respectievelijk binnen de communautaire gemeenschap. Zij heeft de Nederlandse rechtssfeer niet verlaten en een aanspraak ingevolge buitenlandse sociale zekerheid/verzekering is niet ontstaan.
Subsidiair voert eiseres aan dat gezien de omstandigheden van haar geval een toepassingscriterium op grond van punt 18 van de Europese Verordening nr. 883/2004 gerechtvaardigd is, nodig om af te wijken van de door het UWV veronderstelde hoofdregel.
4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) is werknemer de natuurlijke persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt –zakelijk weergegeven– wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland en het continentaal plat vervult, niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is.
Artikel 3a van de ZW bepaalt dat zo nodig en in afwijking van artikel 3 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als werknemer beschouwd de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
b. wordt niet als werknemer beschouwd de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Artikel 20 van de ZW bepaalt dat de werknemers in de zin van deze wet zijn verzekerd.
In de Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2014 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels is in artikel 11 bepaald:
Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
Voor de toepassing van deze titel worden de personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als personen die die werkzaamheid verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestatie bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.
Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. Geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
b. […]
c. […]
d. […]
e. Geldt voor een ieder op wie de bepalingen van de onderdelen a tot en met d niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.
[…]
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres haar dienstverband in Ierland op 28 februari 2014 is gestart en dat zij voor die datum geen arbeidsverleden had in Ierland. Ook is niet in geschil dat het Ierse dienstverband tot 6 maart 2014 heeft geduurd. Tussen partijen is in geschil of eiseres gezien de korte duur van haar dienstverband recht heeft op een Nederlandse ZW-uitkering.
6. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 20 van de ZW alleen werknemers in de zin van die wet beschermd zijn. Uit artikel 3, tweede lid, van de ZW in samenhang gelezen met artikel 3a van de ZW volgt samengevat dat degene die zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult niet als werknemer in de zin van de ZW wordt beschouwd tenzij dit uit de bepalingen van een verdrag of een besluit van volkenrechtelijke organisatie voortvloeit. De Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2014 regelt de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de Lidstaten. In artikel 11, derde lid, onder a van deze Verordening is bepaald dat degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat geldt.
De rechtbank stelt vast dat in de ZW noch in de Verordening gesproken wordt over het ontstaan van een vangnet bij ziekte na een kortstondig dienstverband. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres op 6 maart 2014 niet als werknemer in de zin van de ZW kon worden aangemerkt en dat op dat moment niet de Nederlandse zekerheidswetgeving voor haar gold.
7. Secundair heeft eiseres aangevoerd dat zij binnen zeven kalenderdagen na de start van haar dienstverband ziek is geworden en hierdoor geen recht heeft op doorbetaling van haar loon/ziektegeld in Ierland. Deze omstandigheden rechtvaardigen volgens haar, gelet op overweging 18 van de Verordening, afwijking van de hoofdregel.
In de Verordening onder 17 wordt overwogen dat om gelijke behandeling van alle personen die op het grondgebied van een lidstaat werken zo goed mogelijk te garanderen, als algemene regel de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokkene zijn werkzaamheden, al dan niet in loondienst, verricht als toepasselijke wetgeving dient te worden aangewezen. Onder 18 wordt vervolgens overwogen dat in specifieke situaties die een ander toepassingscriterium rechtvaardigen, het nodig is van deze algemene regel af te wijken.
De rechtbank overweegt dat zij dient te beoordelen of de door eiseres aangedragen omstandigheden zo bijzonder zijn, dat deze afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat eiseres in Ierland geen recht heeft op doorbetaling dan wel ziektegeld niet maakt dat daardoor een recht op ZW-uitkering in Nederland ontstaat. De rechtbank volgt dit standpunt, zeker nu eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij na terugkeer in Nederland een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand heeft aangevraagd en ontvangen. De rechtbank overweegt dat eiseres hierdoor in ieder geval de beschikking had over middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. Nu eiseres geen andere bijzondere omstandigheden heeft aangedragen, ziet de rechtbank geen aanleiding waarom het UWV een ander toepassingscriterium had moeten toepassen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden geweigerd heeft om eiseres per 6 maart 2014 een ZW-uitkering toe te kennen.
8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
9. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.