In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, aangeduid als [voornaam minderjarige]. De zaak is behandeld in het kader van jeugdbescherming, waarbij de GI (Jeugdbescherming West) het verzoek heeft ingediend. De minderjarige verblijft momenteel bij Almata te Ossendrecht en heeft eerder een ondertoezichtstelling gehad die is verlengd tot 9 oktober 2015. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders het gezag uitoefenen over de minderjarige en dat de moeder instemt met het verzoek tot gesloten jeugdhulp.
Tijdens de zitting is de minderjarige gehoord, waarbij hij heeft aangegeven bij de moeder te willen wonen en dat hij vertrouwen heeft in een goede afloop. De kinderrechter heeft de noodzaak van de jeugdhulp beoordeeld aan de hand van de Jeugdwet, waarbij is vastgesteld dat de jeugdhulp noodzakelijk is vanwege ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen. De kinderrechter heeft echter ook geconstateerd dat het overgelegde nazorgplan niet voldeed aan de wettelijke vereisten, wat heeft geleid tot de mogelijkheid voor de GI om een nieuw hulpverleningsplan in te dienen.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de voorwaardelijke machtiging te verlenen, onder de voorwaarden die in het nieuwe hulpverleningsplan zijn opgenomen. De machtiging is verleend tot 9 oktober 2015, met de nadruk op de noodzaak voor de minderjarige om de voorwaarden na te leven. De beschikking is openbaar uitgesproken, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.