ECLI:NL:RBZWB:2015:2556

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
C-02-291525 - FA RK 14-8207
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.C. Koens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf minderjarige op verzoek van bijzondere curator

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2015 uitspraak gedaan over de wijziging van het hoofdverblijf van een minderjarige, op verzoek van de bijzondere curator, mr. E.H.M. Graafmans. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], woonde bij de moeder, maar de vader, bij wie de minderjarige sinds september 2014 woont, wenste ook dat het hoofdverblijf bij hem zou zijn. De moeder stemde in met dit verzoek. De rechtbank oordeelde dat, op basis van artikel 1:253a lid 2 sub b BW, alleen de ouders of een van hen een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf kunnen indienen. De minderjarige zelf heeft geen eigen rechtsingang, maar in dit geval was er een bijzondere curator aangesteld die het verzoek indiende. De rechtbank achtte het verzoek ontvankelijk, vooral omdat de moeder instemde met de wijziging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat alle betrokkenen, inclusief de Raad voor de Kinderbescherming, die in de procedure was betrokken, de wijziging van het hoofdverblijf wensten. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige met ingang van de uitspraak bij de vader zal zijn. Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige contact heeft met de moeder op vrijdag na school eens per twee weken, met de mogelijkheid om in de toekomst naar een weekendregeling toe te werken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familierecht
Middelburg
zaak/rekestnr: C/02/291525 / FA RK 14-8207
beschikking d.d. 22 april 2015
in de zaak van
mr. E.H.M. Graafmans,in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
tegen
[verweerster](hierna: de moeder),
wonende te [adres] ,
verweerster,
advocaat: mr. M.P. Kapteijn te Middelburg,
en
[gerequestreerde](hierna: de vader),
wonende te [adres] ,
gerequestreerde.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [adres] ,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 3 december 2014 ingekomen verzoekschrift tot wijziging hoofdverblijf minderjarige, wijziging zorgregeling, met bijlagen;
- de brief d.d. 3 december 2014 van mr. Graafmans;
- het op 19 december 2014 ingekomen verweerschrift;
- het rapport en advies van de Raad d.d. 9 april 2015.
1.2
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 15 april 2015. Bij die gelegenheid zijn verschenen de bijzondere curator, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader. Tevens was aanwezig de heer [medewerker] namens de Raad. Voorafgaand aan voornoemde zitting is de minderjarige [minderjarige] gehoord.

2.De feiten

2.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder is de minderjarige [minderjarige] op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren.
2.2
Bij beschikking van 22 april 2009 heeft de rechtbank Middelburg het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder bepaald.
2.3
Bij beschikking van 23 maart 2011 heeft de rechtbank Middelburg een zorgregeling vastgesteld, welke zorgregeling bij beschikking d.d. 7 december 2011 van het gerechtshof
’s-Gravenhage is bekrachtigd.

3.Het geschil

3.1
De bijzondere curator verzoekt:
- de beschikking van de rechtbank Middelburg d.d. 23 maart 2011 en de beschikking van het gerechtshof ’s-Gravenhage d.d. 7 december 2011 te wijzigen in die zin dat:
- het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn;
- de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] wordt gewijzigd en een regeling wordt vastgesteld waarbij [minderjarige] tenminste eenmaal per week op vrijdag na school bij de moeder zal verblijven en tenminste eenmaal per maand vanaf vrijdag na school tot zaterdag bij de moeder zal verblijven.
3.2
De moeder heeft ter zitting bij de bespreking van de ontvankelijkheid van het verzoek aangegeven er thans mee in te kunnen stemmen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] voortaan bij de vader zijn.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

De ontvankelijkheid van het verzoek van de bijzondere curator.
4.1
Blijkens verkort proces-verbaal van de zitting, gehouden op 18 november 2014, in een door de moeder tegen de vader aangespannen kort geding heeft de voorzieningenrechter de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om in het kader van die kort gedingprocedure, alsmede in de door de bijzondere curator namens de minderjarige [minderjarige] te entameren bodemprocedure strekkende tot wijziging van het hoofdverblijf uitgebreid onderzoek te verrichten. Vervolgens is mr. Graafmans de onderhavige procedure gestart in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige. Wijziging van het hoofdverblijf kan in geval van gezamenlijk gezag echter ingevolge art. 1:253a lid 2 sub b BW uitsluitend worden verzocht door de ouders of een van hen; derhalve niet door (de bijzondere curator namens) de minderjarige. De minderjarige heeft hier dus geen eigen rechtsingang. Weliswaar heeft de minderjarige tijdens het gesprek in raadkamer zelf ook verklaard wijziging van het hoofdverblijf te wensen maar terzake heeft hij ook niet de informele rechtsingang van artikel 1:251a, lid 4 BW. Allereerst niet nu die slechts betrekking heeft op wijziging van het gezag, hetgeen hier niet aan de orde is, en voorts niet omdat dat artikel zich weliswaar niet beperkt tot de echtscheidingsprocedure maar dat dan echter wel de beperking geldt dat in die procedure geen verzoek tot wijziging van het gezag is gedaan (HR 4 april 2008, LJN BC2241). In de echtscheidingsprocedure is echter het hoofdverblijf van de kinderen aan de orde geweest en heeft de rechtbank daarop ook beslist. De man zelf wil geen wijziging van het hoofdverblijf verzoeken om de relatie met de moeder niet laten verslechteren. Voor [minderjarige] , die bij de moeder is weggelopen en sedert september 2014 bij de vader woont betekent dit, als hij zelf geen rechtsingang heeft, dat er geen mogelijkheid is om juridisch hoofdverblijf bij de vader te krijgen. Weliswaar kan een dergelijke inmenging in het familie- en gezinsleven van [minderjarige] zelf in het algemeen gerechtvaardigd worden door het recht van ouders om te beslissen waar het kind verblijft, maar die inmenging dient niet zover te gaan dat als de ouders er in een situatie als de onderhavige voor kiezen om hun geschil niet voor te leggen aan de rechter en er bovendien een bijzondere curator benoemd is om de minderjarige in en buiten rechte te vertegenwoordigen - juist ook met het oog op wijziging van het hoofdverblijf - de minderjarige zelf als verzoeker in de zin van artikel 1:253a lid 2 sub b BW uit te sluiten. Het verzoek is derhalve ontvankelijk. Dit geldt temeer nu ook de moeder ter zitting heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de verzochte wijziging van het hoofdverblijf.
Het hoofdverblijf
4.2
Nu alle betrokkenen, moeder, vader en [minderjarige] een wijziging van het hoofdverblijf wensen en ook de Raad na zijn onderzoek adviseert om het hoofdverblijf te wijzigen, zal de rechtbank dit verzoek toewijzen.
De zorgregeling
4.3
[minderjarige] heeft thans contact met de moeder eens in de twee weken op vrijdag na school. De Raad adviseert om die zorgregeling ook vast te leggen. Thans een hogere frequentie opleggen, zoals de moeder verzoekt, acht de rechtbank mede op het gehoor van [minderjarige] en het advies van de Raad niet in zijn belang. Wel kan op termijn toegewerkt worden naar een zorgregeling van een weekend per twee weken zodat [minderjarige] kan werken aan herstel van de band met moeder en ook uitgebreider contact kan hebben met zijn beide zusjes. De rechtbank gaat ervan uit dat bij het begin van het nieuwe schooljaar - nu er duidelijkheid is over het hoofdverblijf en gelet ook op de verklaring van de vader ter zitting dat hij het contact tussen [minderjarige] en de moeder belangrijk vindt en [minderjarige] daarin zal stimuleren - die zorgregeling kan gaan gelden.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst toe - met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank Middelburg van 22 april 2009 - het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , in die zin dat dit hoofdverblijf met ingang van heden bij de vader zal zijn;
bepaalt - met wijziging in zoverre van de beschikking d.d. 23 maart 2011 van de rechtbank Middelburg - dat de moeder en de minderjarige met ingang van heden contact met elkaar hebben op vrijdag na school eens per twee weken en vanaf 1 september 2015 gedurende een weekend per twee weken;
bepaalt deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. Koens, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2015, in tegenwoordigheid van S. de Visser, griffier.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan – uitsluitend door een advocaat – hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld, zulks door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.