ECLI:NL:RBZWB:2015:2785

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
C-12-85589 - HA ZA 12-252
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over toedeling van de woning na echtscheiding en de verplichtingen van partijen met betrekking tot hypothecaire leningen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, betreft het een geschil tussen een vrouw en een man over de toedeling van de woning na hun echtscheiding. De vrouw, eiseres, heeft de rechtbank verzocht om haar de machtiging te verlenen de woning te verkopen, omdat de man niet kan aantonen dat hij de financiering kan overnemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet in staat is om de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen, wat betekent dat de toedeling van de woning aan de man niet meer aan de orde is. De rechtbank heeft de primaire vorderingen van de vrouw afgewezen en is overgegaan tot de subsidiaire vorderingen, waarbij de verkoop van de woning weer actueel is geworden.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 11 maart 2015 bepaald dat de vrouw gemachtigd wordt om de woning te verkopen, zodat met de opbrengst de hypothecaire schulden kunnen worden afgelost. De man heeft niet meegewerkt aan de verkoop, waardoor de rechtbank heeft besloten dat de vrouw de woning kan verkopen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de man aan de vrouw een bedrag van € 27.498,46 moet betalen, met wettelijke rente bij niet-betaling binnen zeven dagen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van beide partijen na de echtscheiding en de noodzaak om de financiële verantwoordelijkheden te regelen, vooral met betrekking tot de hypothecaire leningen. De rechtbank heeft de vrouw de nodige bevoegdheden verleend om de woning te verkopen, wat een belangrijke stap is in het afhandelen van de financiële gevolgen van de echtscheiding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/85589 / HA ZA 12-252
Vonnis van 11 maart 2015
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R. Zwamborn te Goes,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.G.G. Wilgers te Goes.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 1 oktober 2014
  • de akte uitlaten na tussenvonnis van de zijde van de man
  • de akte uitlaten van de kant van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld vonnis van 1 oktober 2015 is de man verzocht gemotiveerd en met stukken onderbouwd te laten zien dat de bank bereid is de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de (eerste) hypothecaire lening (van € 239.000,--) te ontslaan, en aan te geven of de bank bereid is de vrouw ook uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de tweede hypothecaire lening (van maximaal € 30.000,--) te ontslaan.
2.2.
Het vorenstaande leidt ertoe, dat – na aan de daarvoor door de vrouw gestelde voorwaarde van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de leningen niet kan worden voldaan – toedeling van de woning aan de man niet (meer) kan plaatsvinden. De primaire vorderingen van de vrouw ten aanzien van de woning – in het tussenvonnis van 10 juli 2013 aangeduid met a, b en c – zullen worden afgewezen en toegekomen wordt aan de subsidiaire vorderingen, in genoemd vonnis aangeduid met h, i en j.
2.3.
Partijen zijn destijds, bij convenant van 4 april 2008, overeengekomen, dat de woning zou worden verkocht en dat met de opbrengst de hypothecaire schulden zouden worden afgelost. In onderhavige procedure is aan de orde geweest de mogelijkheid dat de man de woning zou overnemen. De man kan er echter niet voor zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen; daardoor is de overname van de woning door de man niet meer aan de orde en wordt de verkoop van de woning weer actueel. Van de vrouw kan immers niet nog langer worden gevergd dat zij de onverdeeldheid van de woning (waarin de man woont) en de hypothecaire schulden in stand houdt. Dat de woning thans een zodanige waarde heeft, dat met de verkoopopbrengst (mogelijk) de hypothecaire schulden niet volledig kunnen worden voldaan, maakt dat niet anders. Nu de man kennelijk aan verkoop niet meewerkt, zal de rechtbank de vrouw overeenkomstig haar vordering machtigen de woning te verkopen, opdat met de opbrengst de (gemeenschappelijke) eerste hypothecaire schuld kan worden afgelost. Een dan eventueel resterend bedrag dient tussen partijen bij helfte te worden verdeeld; voor een eventueel tekort zijn partijen ieder voor de helft aansprakelijk. Tussen partijen staat verder vast dat – in hun onderlinge verhouding – de tweede hypothecaire schuld volledig voor rekening van de man komt.
2.4.
Zoals reeds in het vonnis van 17 juli 2013 (rechtsoverweging 4.1) overwogen, heeft de vrouw nog recht op betaling door de man aan haar van € 22.500,-- (in verband met overbedeling van de man door toedeling aan hem van de onderneming), € 2.750,-- (in verband met verdeling van een polis bij Interpolis) en € 2.248,46 (ter zake van premierestitutie door Interpolis). Dat tussen partijen is overeengekomen dat de man deze bedragen zou betalen uit de overwaarde van de woning, betekent niet – zoals de man kennelijk meent – dat hij in het geval er geen overwaarde is die bedragen niet zou hoeven te betalen. De afspraak dat uit de overwaarde zou worden betaald betreft slechts de wijze van betalen; die afspraak is niet de grondslag voor de verschuldigdheid van de bedragen. De verschuldigdheid van die bedragen staat vast; als er geen overwaarde is waaruit kan worden betaald, zal de man de bedragen op een andere wijze dan afgesproken aan de vrouw dienen te betalen. Het voorts door de vrouw gevorderde bedrag van € 2.837,68 in verband met een nog (door de man) te innen vordering is in het tussenvonnis van 17 juli 2013 (in rechtsoverweging 4.7) afgewezen. In totaal zal de man derhalve aan de vrouw dienen te betalen een bedrag van € 27.498,46, bij niet betaling binnen 7 dagen na heden te vermeerderen met de niet betwiste wettelijke rente; nu (overeenkomstig de vordering van de vrouw) nog een betalingstermijn wordt gegeven, zal de wettelijke rente eerst na ommekomst van die termijn kunnen ingaan.
2.5.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de procedure en de omstandigheid dat partijen ex-echtelieden zijn, de proceskosten compenseren, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
verleent de vrouw machtiging tot het te gelde maken van de woning [adres] te [plaats/sectienummer] , in het bijzonder tot het doen van alles wat noodzakelijk is voor de verkoop van deze woning;
bepaalt dat waar nodig dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man tot het in verkoop geven van de woning bij een makelaar;
bepaalt dat dit vonnis in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht/(notariële) levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man;
veroordeelt de man om binnen 7 dagen na heden aan de vrouw te betalen een bedrag van
€ 27.498,46, bij niet betaling binnen genoemde termijn te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag na afloop van die termijn, tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.