ECLI:NL:RBZWB:2015:2837

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
C-02-287512 - HA ZA 14-665
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot afgifte van financiële gegevens ex artikel 843a Rv in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2015 een vonnis gewezen in een incident waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. Y. Moszkowicz, een incidentele vordering heeft ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Eiser vorderde dat gedaagden, gezamenlijk aangeduid als [gedaagde cs], verplicht werden om financiële gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor het berekenen van de door eiser geleden schade. Eiser stelt dat hij recht heeft op een deel van de omzet van gedaagden, maar dat hij alleen over de benodigde gegevens kan beschikken als gedaagden deze verstrekken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een rechtsbetrekking bestaat tussen eiser en gedaagden, en dat eiser een rechtmatig belang heeft bij de afgifte van de gevorderde bescheiden. De rechtbank oordeelt dat gedaagden in strijd met de tussen partijen gesloten overeenkomst en een eerder vonnis van 23 mei 2012 hebben gehandeld door de handkokkelvergunning niet aan eiser over te dragen, wat heeft geleid tot schade voor eiser. De rechtbank heeft de vordering van eiser toegewezen, met de verplichting voor gedaagden om binnen veertien dagen de gevorderde bescheiden te verstrekken, en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagden in gebreke blijven.

De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van eiser toegewezen en het meer of anders gevorderde afgewezen. De hoofdzaak zal op 22 april 2015 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/287512 / HA ZA 14-665
Vonnis in incident van 11 maart 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. Y. Moszkowicz te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap
[gedaagde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. J.A.M. Janssen LL.M. te Groningen.
Eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagen in de hoofdzaak, tevens verweerders in het incident zullen hierna achtereenvolgens [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden genoemd en gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) als [gedaagde cs] worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot afgifte van stukken ex artikel 843a Rv,
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties,
  • de antwoordakte op de bij de incidentele conclusie overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 2] hebben begin 2010 een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] aan [gedaagde 2] heeft verkocht (1) een motorvissersschip, (2) alle rechten ter zake van een Europese Visvergunning behorende bij het schip en (3) alle rechten ter zake van de “Schriftelijke toestemming handmatige kokkelvisserij in de kustwateren” alsmede de bijbehorende “Vergunning handmatige kokkelvisserij Waddenzee” (hierna tezamen: de handkokkelvergunning), zulks voor een totaalbedrag van € 350.000,00.
2.2.
Bij deze overeenkomst hebben [eiser] en [gedaagde 2] een separate afspraak gemaakt inhoudende dat [eiser] gedurende vijf jaar op het motorvissersschip zou kunnen blijven meevaren tegen een vergoeding van 50% van de bruto besomming. De bruto besomming is de jaarlijkse omzet van de geviste kokkels. Om [eiser] in staat te stellen op kokkels te vissen hebben [eiser] en [gedaagde 2] daarnaast de afspraak gemaakt dat de handkokkelvergunning aan [eiser] zou worden overgedragen.
2.3.
Bij de levering van het schip in juni 2010 is de handkokkelvergunning op naam van [gedaagde 1] overgeschreven. [gedaagde 1] is middels [Beheer BV] bestuurder van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
2.4.
In een door [eiser] tegen [gedaagde 2] aangespannen procedure heeft de rechtbank Middelburg op 23 mei 2012 vonnis gewezen. Het dictum van dit vonnis luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“in conventie
I.
veroordeelt [gedaagde cs] om de met [eiser] gesloten overeenkomst na te komen en veroordeelt [gedaagde cs] binnen één maand na het in deze te wijzen vonnis zijn medewerking te verlenen aan het passeren van een notariële akte (...) waarin de volgende afspraken zijn opgenomen:
a.
de afspraak dat gedurende vijf jaar vanaf juni 2010 [eiser] op het genoemde schip blijft meevaren tegen een vergoeding van 50% van de bruto besomming;
b.
de afspraak dat door [gedaagde cs] aan [eiser] worden overgedragen alle rechten ter zake de aan [gedaagde cs] toebehorende handkokkelvergunning behorende bij het schip;
II.
veroordeelt [gedaagde cs] aan [eiser] over te dragen binnen één maand na het in deze te wijzen vonnis:alle rechten ter zake de aan [gedaagde cs] toebehorende handkokkelvergunning behorende bij het schip;”
2.5.
[gedaagde 2] heeft de handkokkelvergunning na 23 juni 2012 niet aan [eiser] overgedragen.
2.6.
Bij kort gedingvonnis van 17 juni 2014 is [gedaagde 2] veroordeeld om bij wijze van voorschot aan schadevergoeding aan [eiser] te betalen een bedrag van € 200.000,00. [gedaagde 2] heeft dit bedrag binnen de in het vonnis bepaalde termijn voldaan.
2.7.
In de hoofdzaak vordert [eiser] vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden doordat [gedaagde cs] in strijd met de tussen partijen gesloten overeenkomst en het vonnis d.d. 23 mei 2012 heeft nagelaten de handkokkelvergunning aan hem over te dragen. Daardoor heeft [gedaagde cs] het voor [eiser] onmogelijk gemaakt om te vissen en een inkomen te genereren. [eiser] begroot zijn totale vermogensschade op ruim € 1 miljoen.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
In het incident vordert [eiser] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagde cs] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 15.000,00 per dag dat [gedaagde cs] nalaat daaraan te voldoen, te veroordelen om binnen 2 dagen na dit vonnis aan [eiser] te verstrekken:
1. alle bescheiden die [gedaagde cs] ter beschikking staan, waaronder maar niet uitsluitend de bescheiden die zijn verstrekt door Lenger Seafoods, waaruit de hoeveelheid kokkels blijkt die door [gedaagde cs] zijn opgevist in de periode van 1 juni 2010 tot heden en waaruit blijkt wat deze kokkels hebben opgebracht,
alsmede de bescheiden, waaronder maar niet uitsluitend, die zijn verstrekt door Lenger Seafoods, waaruit de hoeveelheid kokkels blijkt die door [gedaagde cs] en overige vissers zijn opgevist tussen 1 juni 2010 en heden en waaruit blijkt wat deze kokkels hebben opgebracht, 2. de kokkel prijslijsten die zijn verstrekt door Lenger Seafoods.
3.2.
[eiser] baseert zijn incidentele vordering op artikel 843a Rv en legt hieraan ten grondslag dat verkrijging van de door hem gevorderde bescheiden van belang is om de omvang van de door hem geleden schade, die voornamelijk bestaat uit inkomensderving, objectief te kunnen vast stellen. Aan de hand van deze bescheiden is vast te stellen wat het inkomen van [eiser] zou zijn geweest indien [gedaagde cs] hem de mogelijkheid had geboden op kokkels te vissen. Lenger Seafoods weigert deze bescheiden aan [eiser] ter beschikking te stellen. Ook [gedaagde cs] beschikt over deze bescheiden.
3.3.
[gedaagde cs] heeft tegen de vordering van [eiser] aangevoerd dat niet aan de vereisten voor toepassing van artikel 843a Rv is voldaan. [gedaagde cs] betwist dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de verlangde bescheiden. Daartoe stelt [gedaagde cs] dat [eiser] geen vordering tot schadevergoeding heeft als ook dat [eiser] , voor zover hij wel recht heeft op schadevergoeding, reeds over de noodzakelijke gegevens beschikt om de omvang van zijn schade te kunnen bepalen. Voorts voert [gedaagde cs] aan dat onvoldoende bepaald is om welke stukken het gaat en dat [gedaagde cs] niet over alle bescheiden beschikt waarvan [eiser] afgifte vordert.
3.4.
Voor toewijzing van de vordering op grond van artikel 843a Rv is noodzakelijk dat er sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen, alsmede dat sprake is van een rechtmatig belang van [eiser] bij de afgifte. Verder dienen de af te geven bescheiden voldoende bepaald te zijn. Ingeval er sprake is van een wettelijke plicht tot geheimhouding dan wel ingeval er sprake is van gewichtige redenen die zich tegen afgifte verzetten of een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de afgifte is gewaarborgd, kan de vordering worden afgewezen.
3.5.
Dat sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen is niet in geschil. De vraag waar het hier om gaat is of [eiser] een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de door hem gevorderde bescheiden. In de hoofdzaak heeft [eiser] veroordeling van [gedaagde cs] gevorderd tot betaling van de door hem geleden schade als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van [gedaagde cs] in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. De periode waarover schadevergoeding wordt gevorderd is gelijk aan de contractperiode en bestrijkt het tijdvak van 30 juni 2010 tot 1 juli 2015.
Anders dan [gedaagde cs] is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eiser] bij voorbaat niet als kansloos moet worden aangemerkt. Vast staat dat [gedaagde cs] in strijd met de tussen partijen gesloten overeenkomst en het vonnis van de rechtbank van 23 mei 2012 de handkokkelvergunning niet aan [eiser] heeft overgedragen. Op voorhand is dan ook niet uitgesloten dat [eiser] uit hoofde van wanprestatie een vordering tot schadevergoeding heeft. Bovendien is het zo dat [gedaagde cs] voor de periode gerekend vanaf de datum van het vonnis in eerste aanleg (plus een maand) tot 1 september 2013 als vaststaand gegeven accepteert dat [eiser] recht heeft op vergoeding van schade. In deze situatie oordeelt de rechtbank dat het inhoudelijke verweer van [gedaagde cs] tegen de vordering in de hoofdzaak, zoals dit verweer thans naar voren is gebracht in het incident, geen beletsel vormt voor het aannemen van een rechtmatig belang als hiervoor bedoeld aan de zijde van [eiser] .
3.6.
Een rechtmatig belang kan evenwel niet worden aangenomen voor zover [eiser] de bescheiden waarvan hij de afgifte vordert, al in zijn bezit heeft. Als productie 1 bij de dagvaarding heeft [eiser] een lijst van Lenger Seafoods overgelegd waaruit blijkt wat de gemiddelde besomming per visser per week is geweest in het tijdvak van 2 juli 2012 (week 27 van 2012) tot 13 januari 2014 (week 2 van 2014). De als productie 7 bij de dagvaarding overgelegde lijst van Lenger Seafoods bevat exact dezelfde gegevens, alleen voor een kortere periode. Omdat [eiser] met betrekking tot de hiervoor genoemde periode dus kennelijk reeds beschikt over de ter onderbouwing van zijn vordering noodzakelijke gegevens afkomstig van Lenger Seafoods, is de rechtbank van oordeel dat een rechtmatig belang bij afgifte daarvan ontbreekt. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat [eiser] met de in het petitum onder 1. genoemde bescheiden van Lenger Seafoods doelt op de hiervoor genoemde lijsten. Niet gesteld of gebleken is dat er nog andere overzichten zouden zijn waarover [gedaagde cs] zou of zou kunnen beschikken.
3.7.
De vordering moet betrekking hebben op bepaalde bescheiden. Daarvan is sprake als het gaat om bescheiden waarvan het bestaan in voldoende mate vaststaat en die voldoende concreet worden aangeduid. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit met zich mee dat [eiser] alleen afgifte kan verlangen van de bescheiden die zijn verstrekt door Lenger Seafoods waaruit de bruto besomming blijkt zoals deze door [gedaagde cs] is gerealiseerd in de periode van 1 juni 2010 tot heden en waaruit de bruto besomming blijkt zoals deze door de overige vissers in die periode is gerealiseerd, maar dan alleen voor zover [eiser] daarover niet al reeds beschikt (zie hiervoor onder 3.6).
Voor het overige heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk gemaakt op welke bescheiden hij doelt. De door [eiser] gegeven omschrijving is zo algemeen, dat voor [gedaagde cs] en de rechtbank niet zonder meer duidelijk is welke bescheiden onder het gevorderde vallen.
3.8.
Tegen de vordering van [eiser] heeft [gedaagde cs] tot slot nog aangevoerd dat hij niet beschikt over de lijsten waaruit de gemiddelde besomming van iedere handkokkelvisser blijkt. Aan dit verweer wordt voorbijgegaan. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde cs] als leverancier van Lenger Seafoods daar niet alsnog de beschikking over kan krijgen.
De rechtbank zal de vordering van [eiser] daarom toewijzen ten aanzien van de door Lenger Seafoods verstrekte bescheiden, met inachtneming van hetgeen hierover onder 3.7 is overwogen. Deze veroordeling zal worden versterkt met een dwangsom, die aan een maximum zal worden gebonden. Voor het aanleveren van de bescheiden zal [gedaagde cs] een termijn van veertien dagen worden gegeven.
3.9.
[gedaagde cs] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op
€ 452,00 wegens salaris advocaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
4.1.
veroordeelt [gedaagde cs] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis in het incident, aan [eiser] te verstrekken:
1. de door Lenger Seafoods verstrekte bescheiden, waaruit de hoeveelheid kokkels blijkt die door [gedaagde cs] zijn opgevist in de periode van 1 juni 2010 tot heden en waaruit blijkt wat deze kokkels hebben opgebracht,
2. de door Lenger Seafoods verstrekte bescheiden, waaruit de hoeveelheid kokkels blijkt die door [gedaagde cs] en overige vissers zijn opgevist in de periode van 1 juni 2010 tot 2 juli 2012 en van 13 januari 2014 tot heden, en waaruit blijkt wat deze kokkels hebben opgebracht,
4.2.
veroordeelt [gedaagde cs] om, in het geval hij in gebreke mocht blijven aan de veroordeling onder 4.1 te voldoen, aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 per dag, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
4.3.
veroordeelt [gedaagde cs] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
4.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 april 2015 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op
11 maart 2015. [1]

Voetnoten

1.mp