ECLI:NL:RBZWB:2015:2958

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
C/02/297916 / KG ZA 15-226
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Holierhoek
  • mr. De Baar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag op dressuurpaard Chippendale

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit de besloten vennootschappen Van Olst Trading B.V. en G.J. van Olst B.V., alsook twee natuurlijke personen, de opheffing van een conservatoir beslag dat was gelegd op het dressuurpaard Chippendale. Dit beslag was gelegd door de gedaagde, een lid van het koningshuis van Bahrein, die zich op dwaling beriep bij de aankoop van het paard. De eisers stelden dat het beslag onrechtmatig was, omdat de gedaagde geen eigendomsrechten op het paard had en dat de vorderingen van de gedaagde niet konden slagen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde summierlijk aannemelijk had gemaakt dat zij bij de aankoop van het paard had gedwaald, en dat de eisers niet in hun stellingen waren geslaagd om aan te tonen dat het beroep op dwaling niet kon slagen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de gedaagde zwaarder wogen dan die van de eisers, en dat het belang van de gedaagde bij het verkrijgen van zekerheid voor haar vordering opweegt tegen het belang van de eisers om het paard te gebruiken voor wedstrijden. De vordering van de eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/297916 / KG ZA 15-226
Vonnis in kort geding van 1 mei 2015
in de zaak van
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN OLST TRADING B.V.,
gevestigd te Den Hout, gemeente Oosterhout,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G.J. VAN OLST B.V.,
gevestigd te Den Hout, gemeente Oosterhout,
3.
[eiser sub 3],
wonende te Den Hout, gemeente [gemeente],
4.
[eiseres sub 4],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eisers,
advocaat mr. L.M. Schelstraete te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ([land]),
gedaagde,
advocaat mr. S.A. Wensing te Coevorden.
Eisers zullen hierna afzonderlijk ‘Van Olst Trading’, Van Olst B.V.’, [eiser sub 3]’ en ‘[eiseres sub 4]’ genoemd worden. Gedaagde zal worden aangeduid als ‘[gedaagde]’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 21 april 2015 uitgebrachte dagvaarding met de producties 1 t/m 11;
  • de aanvullende producties 12 t/m 14 van eisers;
  • de producties 1 t/m 14 van [gedaagde];
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 29 april 2015;
  • de pleitaantekeningen van eisers;
  • de pleitaantekeningen van [gedaagde].
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
2.1.1.
[gedaagde] is lid van het koningshuis van Bahrein. Ze houdt zich onder meer bezig met paarden en de dressuursport.
2.1.2.
De echtelieden [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] hebben een manege in [woonplaats]. [eiseres sub 4] neemt deel aan nationale en internationale dressuurwedstrijden. [eiser sub 3] is enig bestuurder van de besloten vennootschap G.J. van Olst Beheer B.V. Deze houdstervennootschap bezit alle aandelen van de besloten vennootschappen Van Olst Trading, Van Olst B.V., Van Olst Sales B.V. en Hengstenhouderij Gert-Jan van Olst B.V. Van de vennootschappen Van Olst B.V. en Hengstenhouderij Gert-Jan van Olst is zij bovendien de enige bestuurder.
2.1.3.
Blijkens het handelsregister houdt Van Olst Trading zich onder meer bezig met het houden, verhandelen en fokken van paarden. Van Olst B.V. zou handelen onder de naam Van Olst Horses en zich bezighouden met het fokken van paarden, de handel in paarden, het exploiteren van dekhengsten, het deelnemen aan paardensportconcoursen en het opleiden van ruiters.
2.1.4.
Op of omstreeks 16 april 2014 heeft [gedaagde] in Den Hout met [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] gesproken over de aankoop van het paard Chippendale, dat op dat moment voor 50% eigendom was van de besloten vennootschap Wenmoor Stables B.V. Voor deze 50% van de eigendom van het paard is een koopprijs van € 1.500.000,- overeengekomen. Door Van Olst Trading is op 16 april 2014 een factuur voor dit bedrag aan [gedaagde] gestuurd. De factuur is betaald door de moeder van [gedaagde].
2.1.5.
Op 13 april 2015 heeft [gedaagde] zich gewend tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank met het verzoek om ten laste van [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] en Van Olst Trading conservatoir beslag te mogen leggen op de hengst Chippendale en deze in bewaring te mogen nemen. Primair voerde zij aan dat zij bij de aankoop van 50% van de eigendom van het paard Chippendale voor het bedrag van € 1.500.000,- heeft gedwaald, onder meer omtrent de reële waarde van dat paard. Subsidiair voerde zij aan dat [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] en Van Olst Trading toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun verbintenissen inzake het deugdelijk voeren van het sportmanagement over dat paard en dat zij bevoegd is de toedeling van het paard aan haarzelf te vorderen.
2.1.6.
Bij beschikking van 14 april 2015 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend, doch uitsluitend tegen Van Olst Trading. In dat kader heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de primaire grondslag van de vordering summierlijk voldoende is onderbouwd en dat de koopovereenkomst met betrekking tot dit paard is gesloten met Van Olst Trading. De hoogte van de vordering is voorlopig begroot op een bedrag van € 1.750.000,-.
2.1.7.
Op 15 april 2015 is het paard Chippendale in conservatoir beslag genomen en vervoerd naar de in de verlofbeschikking aangewezen bewaarder Jan Brouwer Horses te Zevenhuizen (Groningen).

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, kort gezegd, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het gelegde conservatoir beslag op Chippendale en de gerechtelijke bewaring van Chippendale zal opheffen en [gedaagde] zal gelasten om het paard vanuit het adres van de bewaarder feitelijk af te geven aan eisers, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan hun vordering leggen eisers ten grondslag dat het conservatoir beslag en de bewaarneming onrechtmatig zijn. [gedaagde] heeft geen vordering op eisers noch op Van Olst B.V., de eigenaar van de andere helft van de eigendomsrechten op het paard. De verwijten van [gedaagde] zijn onterecht en deels prematuur. Verder heeft [gedaagde] geen eigendomsrechten van het paard. [eiseres sub 4] wil de dagelijkse training met het paard hervatten zodat zij van 7 tot 10 mei kan deelnemen aan een wedstrijd in Roosendaal. Dit beslag en de bewaring zijn slechts bedoeld als drukmiddel en de aangewezen bewaarder is niet onafhankelijk.
3.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij haar vordering op eisers voldoende kan onderbouwen en dat zij belang heeft bij de bewaring.

4.De beoordeling

4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvoorschriften zijn verzuimd, of summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag of, wanneer het beslag is gelegd in verband met een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. In het onderhavige geschil gaat het om de deugdelijkheid van de vordering van [gedaagde] en het nut van het beslag. Het is aan eisers om hun stellingen dienaangaande summierlijk aannemelijk te maken.
4.2.
Gelet op de door partijen geciteerde wetsartikelen uit het Burgerlijk Wetboek gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de koopovereenkomst van 16 april 2014 met betrekking tot het paard Chippendale wordt beheerst door Nederlands recht.
4.3.
Het meest verstrekkende argument van eisers is dat de koopovereenkomst van 16 april 2014 niet is gesloten met [gedaagde] maar met haar moeder, die de factuur heeft betaald. Deze stelling is in strijd met de schriftelijke afspraakbevestiging die [eiser sub 3] zelf op 16 april 2014 heeft opgemaakt en aan [gedaagde] heeft verstuurd. In dat document merkt hij [gedaagde] aan als koopster. Ook de factuur van Van Olst Trading is aan [gedaagde] gericht. Dat de koopsom door een derde is betaald, betekent geenszins dat de overeenkomst niet met [gedaagde] zou zijn gesloten.
4.4.
Vervolgens voeren eisers aan dat Van Olst Trading niet de verkopende partij was maar Van Olst B.V. Deze stelling is eveneens in strijd met de afspraakbevestiging van [eiser sub 3]. In dat document merkt hij zichzelf en zijn vrouw [eiseres sub 4] aan als verkopers. Opmerkelijk is voorts dat de factuur voor de koopprijs is gesteld op naam van Van Olst Trading. Ook valt op dat aangaande de andere 50% [eiser sub 3] in een e-mail van 18 juli 2014 aan de moeder van [gedaagde] zichzelf en zijn vrouw [eiseres sub 4] aanmerkt als mede-eigenaar van het paard, terwijl in een overeenkomst van 18 november 2014 tussen [eiser sub 3] en de moeder van [gedaagde] enkel [eiser sub 3] als mede-eigenaar wordt aangemerkt. Uit dit alles maakt de voorzieningenrechter op dat eisers, geholpen door een netwerk van vennootschappen en onduidelijke verhoudingen, zelf onduidelijkheid hebben gecreëerd en voortdurend van standpunt wisselen als het gaat om de vraag wie (na Wenmoor Stables en vóór [gedaagde]) voor 50% eigenaar was van het paard Chippendale en derhalve als verkoper heeft opgetreden.
Als enig bewijs van hun stelling dat 50% van de eigendom van het paard Chippendale door [gedaagde] zou zijn gekocht van Van Olst B.V., overleggen eisers een verklaring van een accountant, inhoudende dat hij, op basis van een verificatie van ‘de gegevens van de eigendomsverhoudingen, zoals deze zijn vastgelegd in de financiële administratie’, van oordeel is dat het paard Chippendale sinds 2012 onafgebroken voor minimaal 50% eigendom is geweest van Van Olst B.V. Nog afgezien van het feit dat de accountant zijn conclusie enkel baseert op registraties in een boekhouding (van wie?), kan uit deze verklaring hooguit volgen dat [gedaagde] niet het eigendomsaandeel van Van Olst B.V. heeft gekocht. Uit de verklaring blijkt niet wiens aandeel [gedaagde] wel heeft gekocht, noch van wie zij haar aandeel heeft gekocht.
De beslagrechter heeft Van Olst Trading aangemerkt als de verkopende partij. Gelet op het feit dat Van Olst Trading zich bezighoudt met de handel in paarden en zij de koopprijs heeft gefactureerd en in ontvangst heeft genomen, sluit de voorzieningenrechter zich voorlopig bij dit standpunt aan.
4.5.
De vordering van [gedaagde] op Van Olst Trading is primair gebaseerd op dwaling. Zij stelt dat zij bij het sluiten van de overeenkomst in de veronderstelling verkeerde dat de hengst een waarde van € 3.000.000,- zou vertegenwoordigen en dat zij en de verkoper elk voor een gelijk bedrag in dat paard zouden investeren, zij door betaling van € 1.500.000,- en de verkoper door Wenmoor Stables B.V. uit te kopen.
De beslagrechter achtte het beroep van [gedaagde] op dwaling summierlijk voldoende aannemelijk. Het is thans aan eisers om summierlijk aannemelijk te maken dat het beroep op dwaling niet kan slagen.
In dat kader voeren eisers slechts algemeenheden aan, bijvoorbeeld dat er geen koerslijst voor paarden bestaat en dat Chippendale een goed paard is en in een blakende gezondheid verkeert. Zij betwisten niet de stellingen van [gedaagde] dat de paarden van eisers bij veilingen nooit meer dan € 400.000,- hebben opgebracht en dat Wenmoor Stables B.V. voor een bedrag van slechts € 750.000,- is uitgekocht. Dat is opvallend minder dan het bedrag dat [gedaagde] heeft betaald voor haar aandeel in Chippendale. De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat de verhouding tussen partijen niet gelijkwaardig is. [gedaagde] is een jonge vrouw die kennelijk niet bedrijfsmatig in paarden handelt maar slechts een liefhebber is van paarden en de paardensport en de beschikking heeft over ruime middelen, terwijl Van Olst Trading, Van Olst B.V. en [eiser sub 3] zich bedrijfsmatig bezighouden met de handel in sportpaarden. Om deze redenen acht de voorzieningenrechter eisers niet geslaagd in hun opdracht om summierlijk aannemelijk te maken dat de vordering van [gedaagde] ondeugdelijk is.
4.6.
Eisers betwisten niet dat Van Olst Trading onvoldoende verhaal biedt voor de op een bedrag van € 1.750.000,- begrote vordering van [gedaagde]. Ook uit de overgelegde stukken blijkt die verhaalbaarheid niet, veeleer het tegendeel. Dat betekent dat [gedaagde] belang heeft bij het verkrijgen van enige zekerheid voor verhaal middels het leggen van conservatoir beslag. Het belang van [eiseres sub 4] om volgende week een wedstrijd te rijden met het paard Chippendale, al dan niet als voorbereiding op de Olympische Spelen, weegt – nog daargelaten de vraag of de huidige medische staat van het paard die inspanningen toestaat – niet zwaarder dan het belang van [gedaagde] op het hebben van een verhaalsobject.
4.7.
Eisers hebben bezwaar tegen de bewaring van het paard Chippendale door Jan Brouwer Horses omdat de advocaat van [gedaagde] ook de advocaat van [Naam X] zou zijn en omdat zoon [Naam Y] van [Naam X] een concurrent is van [eiser sub 3] en zijn vennootschappen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit onvoldoende om de aangestelde bewaarder niet onafhankelijk te achten. Volgens de advocaat van [gedaagde] is de paardenwereld maar klein en heeft hij minstens vijf jaren geen zaak meer behartigd voor [Naam X] en is [Naam X] nu een cliënt van zijn kantoorgenote, voor wie hij recent slechts eenmalig de pers te woord heeft gestaan.
4.8.
Gelet op voorgaande overwegingen zal de vordering van eisers worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij worden eisers veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.429,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
weigert de gevorderde voorziening;
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, gevallen aan de zijde van gedaagde en tot op heden begroot op € 1.429,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Holierhoek, in aanwezigheid van mr. De Baar, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.