ECLI:NL:RBZWB:2015:3104

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
02/810552-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. van Kralingen
  • mr. Van der Weide
  • mr. van de Wetering
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van broedermoord door gebrek aan opzet en geestelijke stoornis

In de zaak van de verdachte, die beschuldigd werd van de moord op zijn broer op 6 mei 2014 in Breda, heeft de rechtbank op 13 mei 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijke doodslag, waarbij hij met een kandelaar meerdere keren op het hoofd van zijn broer zou hebben geslagen. Tijdens de zitting op 30 april 2015 heeft de officier van justitie betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor moord, maar wel voor doodslag. De verdediging stelde dat de verdachte ten tijde van het delict in een staat van delirium verkeerde, waardoor hij geen opzet had op de dood van zijn broer. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat er wel degelijk opzet was in het handelen van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was vanwege zijn geestelijke stoornis, die hem op het moment van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar maakte. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van de moord, maar hem wel geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar, op basis van de artikelen 37, 39 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/810552-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende[adres],
thans verblijvende te PI Rijnmond, HvB De IJssel, Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 april 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Koolen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 06 mei 2014, te Breda, opzettelijk en met voorbedachten rade zijn broer [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een kandelaar, althans met een hard voorwerp, meermalen, althans éénmaal, met kracht tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, waardoor ernstig letsel is ontstaan, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 mei 2014, te Breda, opzettelijk zijn broer [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een kandelaar, althans met een hard voorwerp, meermalen, althans éénmaal, met kracht tegen het hoofd, althans het
lichaam van die [slachtoffer] geslagen, waardoor ernstig letsel is ontstaan, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft gepleegd, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte vooraf een moment van kalm beraad en rustig overleg heeft gehad, waarin hij heeft nagedacht over zijn handelen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken voor moord.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, de doodslag, is de officier van justitie van mening dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Of er sprake was van opzet op de dood dient te worden bezien aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm. Gelet op het hevige geweld dat meermalen is toegepast op het hoofd en de borst van het slachtoffer, gaat de officier van justitie er van uit dat dit welbewust is toegebracht. De rapportage van de farmacoloog, waarin wordt gesteld dat verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld, dient met enige reserve te worden bezien. Er zijn immers geen getuigen aanwezig geweest bij het incident. Verder is verdachte voorafgaand aan het incident naar huis gereden, heeft zich gedoucht, heeft met een doel de kandelaar uit de woonkamer gehaald en gaf bij de 112-melding alerte antwoorden op vragen en analyseerde direct de situatie. Er bestaat dus wrijving tussen de handelingen van verdachte kort voor en na het incident, waaruit blijkt dat verdachte helder en alert was en de conclusie van de farmacoloog, die beargumenteert dat er waarschijnlijk sprake was van een volledig delirium waardoor verdachte geen inzicht in zijn handelen meer had. Of er sprake was van een volledig delirium, waardoor geen sprake meer kon zijn van enig inzicht in het handelen, kan dan ook niet met zekerheid worden vastgesteld. De officier van justitie is, gelet op de handelingen en verklaringen van verdachte, van mening dat er in ieder geval enig opzet is geweest in zijn handelen, en is dan ook van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de doodslag heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat weliswaar duidelijk is wat er zich in het appartement heeft afgepeeld, maar dat de rechtbank desondanks niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu bij verdachte alle opzet op het delict heeft ontbroken. De verdediging wijst hierbij op het rapport van de farmacoloog en diens verklaring ter terechtzitting. De farmacoloog trekt een heldere conclusie ten aanzien van het opzet van verdachte. Hij stelt dat verdachte ten tijde van het delict een delier heeft gehad, waardoor hij zodanig buiten zinnen was dat er geen sprake kon zijn van enig opzet. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Dat sluit, naar de mening van de verdediging, ook uit dat sprake is van voorbedachte raad. Er is in het dossier geen bewijs te vinden waaruit blijkt dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg. Het tegendeel is waar, nu verdachte buiten zinnen was.
Subsidiair stelt de verdediging dat er twee gedragsdeskundigen een rapport over verdachte hebben opgemaakt, die stellen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van dit feit. Gelet hierop dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 6 mei 2014 komt verdachte om 17.00 uur thuis. Verdachte was met de auto van zijn werk naar huis gereden. [1] Bij zijn thuiskomst ziet verdachte dat zijn broer op bed ligt en gaat hij gelijk douchen. Op een gegeven moment loopt verdachte naar de eetkamer en daar pakt hij een kaarsenkandelaar. Verdachte loopt naar de slaapkamer van zijn broer en slaat hem verschillende keren met de kandelaar. Hij raakt hem op zijn hoofd. [2] Omstreeks 17.15 uur belt verdachte de gemeenschappelijke meldkamer van de politie en vertelt dat hij zijn broer heeft vermoord door hem met een kaarsenstandaard de hersens in te slaan. Hij geeft daarbij aan dat hij en zijn broer samen in hun woning in Breda zijn, dat zijn broer niet meer beweegt en niets meer zegt. Verdachte geeft zijn adres, de geboortedata van hem en zijn broer en zijn eigen 06-nummer door. [3] Verbalisant [verbalisant] komt om 17.23 uur ter plaatse en treft verdachte aan, die onder de bloedspatten zit. Verdachte vertelt tegen [verbalisant] dat hij zijn broer heeft vermoord met een kandelaar en geeft hem de sleutels omdat de deur (de rechtbank begrijpt: van verdachtes appartement) dicht is. Verdachte was op dat moment uiterst kalm, rustig en meewerkend. [verbalisant] geeft de sleutels door aan verbalisant [verbalisant 2], die naar boven loopt. [4] [verbalisant 2] treft het slachtoffer aan op een bed in een slaapkamer van het appartement. Het slachtoffer was op meerdere plaatsen gewond aan zijn hoofd en er lag veel bloed op het hoofdkussen. Verbalisant ziet een kandelaar van ongeveer 1 meter lengte liggen aan het hoofdeind van het bed. Dit betreft een zware, massieve kandelaar, waaraan bloed zit. [5] Het slachtoffer is opgenomen in het ziekenhuis, maar op 9 mei 2014 overlijdt het slachtoffer ten gevolge van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend heftig botsend geweld op het hoofd. [6]
De rechtbank constateert dat er over de bovenstaande feitelijke gang van zaken geen verschil van mening bestaat tussen de officier van justitie en de verdediging. Ook bestaat er tussen hen geen verschil van mening over de vraag of er sprake is geweest van voorbedachte raad. Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben betoogd dat er hiervan geen sprake is geweest.
Ook de rechtbank is van oordeel dat er van voorbedachte raad geen sprake was. Uit geen enkel bewijsmiddel uit het dossier is op te maken dat verdachte een moment van kalm beraad of rustig overleg heeft gehad dan wel dat hij op enig moment na heeft kunnen denken over de consequenties van zijn daden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde feit.
Tussen de officier van justitie en de verdediging is wel een verschil van mening over de vraag of verdachte als gevolg van een geestelijke stoornis inzicht had in zijn gedragingen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid en dus over de vraag of verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
De rechtbank stelt voorop dat een geestelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (zie HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2009:BD2775, NJ 2009, 157).
Naar het oordeel van dat rechtbank is niet gebleken dat verdachte bij thuiskomst om 17.00 uur, tijdens zijn gesprek met de gemeenschappelijke meldkamer omstreeks 17.15 uur en het contact met verbalisant [verbalisant] om 17.23 uur geen enkel inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen. Daarbij komt dat verdachte volgens [verbalisant] uiterst kalm, rustig en meewerkend was.
Verdachte heeft zowel tijdens zijn telefonische contact met de meldkamer als tijdens zijn eerste verhoor bij de politie gedetailleerd verklaard over de gebeurtenissen vanaf zijn thuiskomst tot zijn aanhouding. In deze gedetailleerde verklaringen zegt verdachte dat hij op een gegeven moment naar de eetkamer is gelopen, daar een kandelaar heeft gepakt, naar de slaapkamer van zijn broer is gegaan en hem met die kandelaar verschillende keren op zijn hoofd heeft geslagen. Deze verklaringen laten zich naar het oordeel van de rechtbank niet verenigen met een toestand waarin het verdachte ontbrak aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet daarom worden aangenomen dat er wel degelijk sprake is geweest van opzet in het handelen van verdachte. De rechtbank betrekt daarbij dat uit de woonkamer halen van de kaarsenkandelaar door verdachte juist duidt op een doelgerichte actie en voorts ook dat de handelingen van verdachte, bestaande uit het meerdere keren slaan met een kandelaar op het hoofd van het slachtoffer naar haar uiterlijke verschijningsvorm evenzeer kan worden aangemerkt als juist gericht op de dood van het slachtoffer.
De conclusie van de deskundige Loonen, inhoudende dat er bij verdachte waarschijnlijk sprake is geweest van een volledig ontwikkeld delirium door onthouding van het medicijn Cymbalta, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank wijst er op dat Loonen ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat het door hem aangeduide delirium een fluctuerend verloop heeft gekend. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende worden vastgesteld dat bij verdachte daadwerkelijk sprake is geweest van een volledig ontwikkeld delirium ten tijde van het incident, en aldus kan dan evenmin de conclusie worden getrokken dat verdachte op dat moment daadwerkelijk ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen van zijn handelingen heeft ontbroken. Dit te meer nu Loonen zelf ook de term ‘waarschijnlijk’ hanteert voor wat betreft het bestaan van een volledig ontwikkeld delirium en tevens voor wat betreft de rol die de onthouding van Cymbalta bij het tot stand komen van het delict heeft gespeeld. De rechtbank leest daarin dat de onthouding van Cymbalta daarbij niet meer dan een mede-causale rol kan hebben gespeeld. Het voorgaande betekent dat het verweer inzake het ontbreken van opzet bij verdachte wordt verworpen. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair,
hijop
of omstreeks06 mei 2014, te Breda, opzettelijk zijn broer [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een kandelaar,
althans met een hard voorwerp,meermalen,
althans éénmaal,met kracht tegen het hoofd,
althans het
lichaamvan die [slachtoffer] geslagen, waardoor ernstig letsel is ontstaan, tengevolge waarvan voornoemde Snapper is overleden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van verdachte.

Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben, de laatste subsidiair, aangevoerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Door psychiater G.H.E. van Hoecke en psycholoog drs. F.C.P. Zuidhof zijn op 24 september 2014 respectievelijk 2 oktober 2014 rapporten over verdachte uitgebracht. Beide deskundigen concluderen dat verdachte lijdt aan een autisme spectrum stoornis en een depressie met psychotische kenmerken. Daarbij komt dat verdachte ten tijde van het delict onttrekkingsverschijnselen kreeg wegens onthouding van zijn antidepressivum Cymbalta. Psychiater Van Hoecke concludeert dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor het delict. Psycholoog Zuidhof concludeert dat vanuit gedragskundige optiek, de Cymbalta buiten beschouwing latend, de mate van toerekening al op het grensvlak van sterk verminderd toerekeningsvatbaar en geheel niet toe te rekenen te situeren is. Psycholoog Zuidhof heeft daar ter zitting aan toegevoegd dat de combinatie van zijn stoornissen en de opgelopen spanningen ten aanzien van de onverwachte aanwezigheid van zijn broer en de voortdurende afwezigheid van zijn medicijnen, ervoor hebben gezorgd dat verdachte zijn opgehoopte kwelling en agressie niet meer onder de duim kon houden. Psycholoog Zuidhof en psychiater Van Hoecke blijven, ook na kennisname van het rapport van deskundige Loonen, bij hun eerdere conclusies dat verdachte ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de psycholoog Zuidhof en de psychiater Van Hoecke, alsmede de toelichting van de psycholoog ter zitting, een duidelijk beeld geven van de geestelijke situatie waar verdachte zich in bevond. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundigen dan ook over, en zal verdachte ontoerekeningsvatbaar verklaren.

6.De oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte geplaatst moet worden in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert primair aan dat verdachte vrijgesproken zou moeten worden, waardoor er geen ruimte zou zijn voor het opleggen van een maatregel. Subsidiair stelt de verdediging dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Indien er in dat laatste kader een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis wordt overwogen, moet dit getoetst worden aan het gevaarscriterium. Daarbij is van belang om op te merken dat verdachte medicatietrouw is, zelf hulp wil en heeft gezocht en een blanco strafblad heeft. Deze uitbarsting was dusdanig specifiek, dat een kans op herhaling nihil maakt. Hoewel verdachte hulp nodig heeft, is een strafrechtelijk kader voor zijn situatie niet bedoeld. Aan verdachte hoeft dan ook geen straf of maatregel te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat er bij verdachte sprake is van lang miskende psychische ziektebeelden, waarvoor lange tijd geen, of in ieder geval te weinig, medicatie of behandeling is ingezet. Pas sinds enkele jaren is verdachte begonnen met het zoeken van psychische hulp. Duidelijk is dat verdachte, gelet op de ernst en lange duur van zijn stoornissen hulp nodig zal hebben om een goede diagnose te laten stellen en medicatie en een behandeling op te laten starten. De vraag die voorligt, is of dat binnen een vrijwillig kader of in het strafrechtelijk kader van een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis dient te gebeuren, zoals ook is geadviseerd door Psycholoog Zuidhof en psychiater Van Hoecke
Voor een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is noodzakelijk dat er bij verdachte sprake is van een stoornis van de geestvermogens, waaruit gevaar kan ontstaan voor hemzelf, een ander, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Dat er bij verdachte sprake is van een stoornis van de geestvermogens, volgt -naar het oordeel van de rechtbank- meer dan voldoende uit de rapportages van de psycholoog Zuidhof en de psychiater Van Hoecke. Dit wordt ook onderschreven door de verdediging. Of er sprake is van door deze bij verdachte bestaande stoornis veroorzaakt gevaar, wordt door de verdediging bestreden. De rechtbank overweegt hieromtrent dat verdachte, om welke reden dan ook, niet in staat was om tijdig voldoende hulpverlening in te schakelen, noch om ten tijde van het delict een andere uitweg te creëren. Dat dit een samenspel van factoren was, staat voor de rechtbank vast, maar het gevaar dat een ander samenspel van factoren voor een nieuwe escalatie kan zorgen, acht de rechtbank wel degelijk aanwezig. De rechtbank is dan ook – anders dan de verdediging – van oordeel dat ook aan het gevaarscriterium is voldaan.
Gelet op de adviezen van de psycholoog en de psychiater en het feit dat aan de voorwaarden van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, zal de rechtbank gelasten dat verdachte voor de duur van een jaar zal worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37, 39 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Doodslag;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
plaatsingvan verdachte
in een psychiatrisch ziekenhuisvoor de termijn van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. van Kralingen, voorzitter, mr. Van der Weide en mr. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 mei 2015. Mr. van der Weide is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 2014090974 van de regiopolitie Zeeland-West Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 177.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pag. 24
3.Proces-verbaal van bevindingen inzake het meldkamergesprek, pag. 71 en 72
4.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 50-51
5.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 55
6.Rapport van het NFI, pathologie n.a.v. mogelijk niet natuurlijke dood, los opgenomen, pag. 7