ECLI:NL:RBZWB:2015:316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
02-291057 HA RK 14-237
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen de kantonrechter in een civiele huurovereenkomstzaak

Op 16 januari 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het verzoek tot wraking van kantonrechter mr. B.J.G.M. Ides Peeters afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Schönfeld, in het kader van een civiele procedure waarin de verzoeker als gedaagde was betrokken. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de kantonrechter vooringenomen zou zijn, omdat deze in een tussenvonnis van 29 oktober 2014 had besloten dat de verzoeker een voorschot van € 6.000,00 moest betalen voor een deskundigenonderzoek. De verzoeker voerde aan dat zijn financiële situatie was veranderd en dat er goedkopere deskundigen beschikbaar waren, maar de kantonrechter had deze bezwaren niet gegrond bevonden.

De wrakingskamer oordeelde dat de kantonrechter op voldoende gemotiveerde wijze de bezwaren van de verzoeker had gepasseerd en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. De beslissing van de kantonrechter om het voorschot op het deskundigenhonorarium op te leggen, werd als onherroepelijk beschouwd. De wrakingskamer benadrukte dat het wrakingsmiddel niet bedoeld is om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen en dat de verzoeker geen andere gronden voor zijn wrakingsverzoek had aangevoerd. De rechtbank besloot dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/291057 HA RK 14-237
Beslissing van 16 januari 2015 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) inzake:
[verzoeker],
wonende te Breda,
verder te noemen verzoeker,
gemachtigde mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het op 24 november 2014 ingekomen wrakingsverzoek, met producties, gericht tegen mr. B.J.G.M. Ides Peeters, kantonrechter bij deze rechtbank en belast met de behandeling van na te noemen zaak;
  • de van mr. Ides Peeters ingekomen schriftelijke reactie op dit verzoek d.d. 3 december 2014;
  • de brief van 13 januari 2015 van mr. R.S. Namjesky, gemachtigde van [eiser], eiser in na te noemen procedure;
  • de processtukken in na te noemen procedure, en
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 14 januari 2015, waarbij is verschenen namens verzoeker zijn gemachtigde mr. Schönfeld. Ofschoon daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld zijn mr. Ides Peeters en [eiser] niet verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Ides Peeters, voornoemd, hierna te noemen de kantonrechter, in de zaak van [eiser] tegen verzoekster als gedaagde, met procedurenummer 756150 CV EXPL 13-253.
2.2.
Blijkens zijn hiervoor genoemde schriftelijke reactie berust de kantonrechter niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten

3.1.
In de hiervoor genoemde procedure vordert [eiser] de tussen hem en verzoeker bestaande huurovereenkomst te ontbinden, voor recht te verklaren dat verzoeker jegens [eiser] toerekenbaar te kort is geschoten in zijn verplichtingen en/of onrechtmatig heeft gehandeld en verzoeker te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 20.000 als voorschot op de vergoeding van schade die [eiser] heeft geleden.
3.2.
Bij tussenvonnis van 20 augustus 2014 heeft de kantonrechter een deskundigenonderzoek gelast en voorgesteld drs. J. Bouman RC RV als deskundige te benoemen. Voorts heeft de kantonrechter op de gronden als in het vonnis genoemd verzoeker belast met de betaling van het voorschot ten behoeve van de deskundige, welk voorschot door die deskundige is begroot op € 6.000,00. De kantonrechter heeft verder de zaak verwezen naar de rol voor conclusie na tussenvonnis, bij welke gelegenheid beide partijen zich konden uitlaten over de voorgestelde deskundige.
3.3.
In zijn conclusie na tussenvonnis heeft verzoeker zich verzet tegen de voorgestelde deskundige en tegen de bepaling dat verzoeker een voorschot van € 6.000,00 dient te betalen. Verzoeker heeft daarvoor de volgende bezwaren opgeworpen.
- verzoeker is een gedaagde partij van wie geen griffierecht wordt geheven, zodat artikel 195 Rv in de weg staat aan het bepalen van een hem te betalen voorschot;
- inmiddels is voor verzoeker, vanwege gebrek aan financiële middelen, een toevoeging aangevraagd krachtens de Wet op de Rechtsbijstand, hetgeen ingevolge de hiervoor genoemde bepaling eveneens in de weg staat aan het bepalen van een door hem te betalen voorschot, en
- het te betalen voorschot is volgens verzoeker veel te hoog in verhouding tot de aard en omvang van de door de deskundige te verrichten werkzaamheden.
3.4.
Bij tussenvonnis van 29 oktober 2014 heeft de kantonrechter ten aanzien van de door verzoeker als voormeld ingebrachte bezwaren het volgende overwogen:
“De beslissing dat [verzoeker] het voorschot dient te betalen is zonder enig voorbehoud reeds in voormeld tussenvonnis (van 20 augustus 2014
) genomen en in deze instantie onherroepelijk. De omvang van het voorschot is inderdaad aanzienlijk, doch de kantonrechter heeft geen reden om aan te nemen dat dit voorschot buitensporig is. Indien achteraf mocht blijken dat de opdracht aan de deskundige de door [verzoeker] voorgestelde simpelheid heeft, dan komt het teveel betaalde weer aan [verzoeker] toe. Derhalve zal thans vonnis worden gewezen zoals in voormeld vonnis was voorzien.”Vervolgens is de kantonrechter overgegaan tot het gelasten van het in het zijn tussenvonnis van 20 augustus 2014 geformuleerde deskundigenonderzoek, met benoeming van de daarin genoemde deskundige en met begroting van het door verzoeker te betalen voorschot op € 6.000,00.
3.5.
Na de kantonrechter op de daarbij aangegeven gronden op 5 november 2014 te hebben verzocht zich in de verdere procedure te verschonen, in welk verzoek de kantonrechter, eveneens op 5 november 2014, niet heeft bewilligd, heeft verzoeker op 21 november 2014 de kantonrechter, overigens op dezelfde gronden als aangevoerd in de door verzoeker verzochte verschoning, gewraakt.

4.De gronden van wraking

4.1.
Verzoeker voert aan dat de kantonrechter in zijn vonnis van 29 oktober 2014 ongemotiveerd voorbij gaat aan zijn als hiervoor onder 3.3. genoemd en met verificatoire bescheiden onderbouwde standpunt. Volgens verzoeker zouden zijn gewijzigde financiële omstandigheden met zich moeten brengen dat de kantonrechter alsnog bepaalt dat verzoeker conform het bepaalde in artikel 195 Rv geen voorschot hoeft te voldoen. Ook al is de kantonrechter van mening dat de beslissing dat verzoeker een voorschot dient te voldoen zonder enig voorbehoud is gemaakt en dientengevolge onherroepelijk is, dan nog is er
volgens verzoeker aanleiding om de hoogte van het door hem te betalen voorschot aan te passen.
4.2.
Blijkens de door hem bij zijn conclusie na tussenvonnis overlegde offertes zijn er volgens verzoeker deskundigen, die tegen aanzienlijk lagere kosten het relatief eenvoudige onderzoek kunnen verrichten. Door desondanks vast te houden aan verzoekers verplichting om überhaupt een voorschot te voldoen en ondanks zijn geuite bezwaren tegen de voorgestelde deskundige en diens absurd hoge voorschot, brengt de kantonrechter, aldus verzoeker, hem in een voor hem onmogelijke bewijspositie.
4.3.
Verzoeker voert verder aan dat de kantonrechter partijen de mogelijkheid heeft geboden bezwaren te uiten tegen de voorgestelde deskundige, van welke mogelijkheid hij gebruik heeft gemaakt. Verzoeker heeft daarbij gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde deskundige: verzoeker heeft geen geld en er zijn goedkopere alternatieven.
Door niettemin deze deskundige te benoemen, is volgens verzoeker bij hem de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan van vooringenomenheid van de kantonrechter.

5.Het standpunt van de kantonrechter

5.1.
In zijn schriftelijke reactie voert de kantonrechter aan dat zijn beslissing, die voor verzoeker aanleiding is geweest hem te wraken, van inhoudelijke aard is. Aan die beslissing ligt geen enkele vorm van bevooroordeeldheid ten grondslag, noch kan deze de schijn wekken dat hij ter zake bevooroordeeld zou zijn. Volgens de kantonrechter wordt dit door verzoeker op geen enkele wijze onderbouwd.
5.2.
De kantonrechter voert verder aan dat, indien de onderhavige beslissing niet juist mocht zijn, dit te zijner tijd door toepassing van een rechtsmiddel aan de orde kan worden gesteld en eventueel kan leiden tot een andere beslissing.

6.Het standpunt van Vernooij

6.1.
In zijn brief van 13 januari 2015 voert de gemachtigde van [eiser] aan dat verzoeker niet in zijn wrakingsverzoek kan worden ontvangen, nu dit niet tijdig is gedaan. De feiten en omstandigheden waarop verzoeker zich beroept hebben betrekking op het vonnis van 29 oktober 2014, welke hem in ieder geval op of kort na 5 november 2014 bekend waren. Op die datum is immers aan de gemachtigde van verzoeker bericht dat de kantonrechter niet aan het verzoek tot zijn verschoning zal voldoen. Nu het wrakingsverzoek eerst op 21 november 2014 is gedaan, moet dit volgens [eiser] als ontijdig worden aangemerkt.
6.2.
Subsidiair voert de gemachtigde van [eiser] aan dat het wrakingverzoek behoort te worden afgewezen, nu dit zich richt tegen een onwelgevallige (tussen)beslissing.

7.De beoordeling en de gronden daarvoor

7.1.
Anders dan [eiser] aanvoert kan verzoeker in zijn verzoek worden ontvangen. De indiening van het wrakingsverzoek had wellicht eerder gekund, maar de daarvoor gebruikte tijdsduur maakt, mede gelet op de daarvoor door de gemachtigde van verzoeker opgegeven reden (een moeizaam contact tussen hem en verzoeker) die indiening niet prohibitief.
7.2.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.3.
Daarbij moet voorop worden gesteld dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke omstandigheid in het onderhavige geval niet voor.
7.5.
Terecht voert de kantonrechter aan dat zijn beslissing om verzoeker te belasten met de betaling van het voorschot op het deskundigenhonorarium in de lopende procedure onherroepelijk is en dat daartegen te zijner tijd alleen langs de weg van het instellen van een rechtsmiddel kan worden opgekomen.
7.6.
Daarnaast heeft de kantonrechter, anders dan verzoeker meent, op voldoende gemotiveerde wijze zijn bezwaren tegen de voorgestelde deskundige en tegen de voorgestelde begroting van het voorschot, gepasseerd. Niet gezegd kan worden dat de daaraan ten grondslag gelegde argumenten door vooringenomenheid zijn ingegeven. Niet onbegrijpelijk is dat de kantonrechter in zijn beslissing is voorbijgegaan aan de mededeling dat een toevoeging was aangevraagd en dat ten laste van verzoeker geen griffierecht was geheven. Artikel 195 Rv bepaalt immers dat aan een partij geen voorschot wordt opgelegd aan wie een toevoeging is verleend, dan wel van wie geen griffierecht is geheven en ten aanzien van wie de griffier verklaart dat zij, indien van haar wel griffierecht zou zijn geheven, van haar het griffierecht van onvermogende geheven zou zijn. Van die omstandigheden was ten tijde van de beslissing geen sprake. De overige bezwaren zijn door de kantonrechter te licht bevonden, hetgeen tot zijn rechterlijke vrijheid behoort.
7.7.
Het middel van wraking is niet bedoeld om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen verzet zich daartegen. Zelfs indien een beslissing al als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen reden om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. In ieder geval is daarvan in het onderhavige geval niet gebleken.
7.8.
Nu verzoeker geen andere gronden voor haar wrakingsverzoek heeft aangevoerd, moet dit ertoe leiden dat het verzoek behoort te worden afgewezen.

8.De beslissing

De rechtbank
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer 756150 CV EXPL 13-253 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 16 januari 2015, door mrs. G.J.E. Poerink, Th. Peters en B.F.Th. de Roos, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, griffier.
---