5.2beveelt [eiseres] om vanaf de betekening van dit vonnis op eerste verzoek van [gedaagde] binnen twee werkdagen na dat verzoek en in aanwezigheid van [gedaagde] en/of een of meer door haar aan te wijzen gemachtigde(n) alle goederen die zijn vermeld op de bijlage bij het proces-verbaal van aangifte van 11 november 2010 in de stacaravan te hebben teruggebracht alsmede de bij de stacaravan behorende tuin te hebben hersteld in de staat waarin deze zich bevond voordat [eiseres] de begroeiing en beplanting daaruit heeft verwijderd, zulks op straffe van een eenmalige dwangsom van € 2.500,00 (..)”.
f. Dit vonnis is op 12 januari 2011 aan [eiseres] betekend, met gelijktijdig bevel om binnen twee (werk)dagen aan de veroordeling in het vonnis te voldoen.
g. [eiseres] heeft binnen de in het bevel genoemde periode niet aan het bevel voldaan.
h. [gedaagde] heeft op 1 februari 2011 [eiseres] opnieuw in kort geding gedagvaard en daarbij – kort samengevat – hetzelfde bevel ten aanzien van het terugbrengen van de inboedel en herstel van de tuin gevorderd, maar versterkt met een hogere dwangsom, alsmede veroordeling van [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 7.250,00 voor vervanging en herstel van de inboedel.
i. Op 7 februari 2011 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld tegen het eerste kortgedingvonnis.
j. Op 9 februari 2011 heeft [eiseres] (het grootste deel van) de inboedel teruggebracht in de stacaravan en op 14 februari 2011 heeft zij een aanvang gemaakt met het herstel van de tuin.
k. Bij vonnis van 1 maart 2011 (hierna: het tweede kortgedingvonnis) heeft de voorzieningenrechter de vordering tot betaling van € 7.250,00 tot vervanging/herstel van de inboedel als onvoldoende onderbouwd afgewezen, het tuinherstel uitvoerbaar bij voorraad toegewezen op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 en de ter zitting voorwaardelijk ingestelde reconventionele eis van [eiseres], inhoudende opheffing van de bij het eerste kortgedingvonnis opgelegde dwangsom, subsidiair opschorting en meer subsidiair vermindering daarvan, afgewezen. Ook van dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
l. Bij arrest van 5 juli 2011 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage het eerste kortgedingvonnis bekrachtigd en daarin (onder meer) overwogen:
“4.6 Grief 6 keert zich tegen de beslissing van de voorzieningenrechter dat het [eiseres] verboden is [gedaagde] te hinderen in haar toegang tot de jaarplaats “tot bij gewijsde ten gronde anders zal zijn beslist”. Voor zover de voorzieningenrechter al het gevraagde verbod had mogen toewijzen, had de voorzieningenrechter in het dictum van het beroepen vonnis niet met de aangehaalde tussenzin mogen aansluiten bij de tekst van artikel 7:272 BW, aldus [eiseres]. Het hof verwerpt deze grief. Met deze bewoordingen, die aansluiten bij hetgeen [gedaagde] vorderde, wordt slechts tot uitdrukking gebracht dat het door [gedaagde] in kort geding gevraagde verbod vervalt zodra de bodemrechter anders beslist of, zo voegt het hof toe, zodra de huurovereenkomst eerder eindigt. Daarmee wordt niet gezegd of bedoeld dat het verbod pas als vervallen kan worden beschouwd zodra een andere beslissing van de bodemrechter onherroepelijk is geworden. Het staat de voorzieningenrechter vrij tot dit oordeel te komen.”.
m. Bij arrest van het 18 december 2012 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage het tweede kortgedingvonnis vernietigd voor zover het het in 5.1 van dat vonnis gegeven bevel betreft en [eiseres], opnieuw rechtdoende, bevolen om uiterlijk op 15 april 2013, een aantal specifiek genoemde werkzaamheden te hebben uitgevoerd, op straffe van verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 5.000,00.
n. De aan [gedaagde] gezonden jaarfacturen over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014 zijn onbetaald gebleven. [gedaagde] is door [eiseres] aangemaand genoemde facturen te voldoen.
o. Bij brief aan [gedaagde] van 24 september 2014 heeft [eiseres] de huurovereenkomst met betrekking tot de jaarplaats primair ontbonden, en [gedaagde] daarbij veertien dagen de gelegenheid gegeven de jaarplaats te ontruimen, en subsidiair opgezegd tegen 31 december 2014.
p. Bij brief aan [gedaagde] van 17 februari 2015 heeft [eiseres] haar in de gelegenheid gesteld zelfstandig voor ontruiming zorg te dragen op uiterlijk 24 februari 2015.
q. [gedaagde] is niet tot ontruiming van de jaarplaats overgegaan.