ECLI:NL:RBZWB:2015:342

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
C/02/293493 / KG ZA 15-26
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van Geloven
  • M. van de Kreeke-Schütz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de voorzieningenrechter in executiegeschil betreffende onroerende zaken

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser een verbod op de openbare verkoop van onroerende zaken die in een exploot van 17 december 2014 zijn genoemd. Deze onroerende zaken zijn gelegen in Blijham, gemeente Wedde, en de eiser stelt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd is om deze vordering te behandelen. Gedaagde voert echter aan dat de voorzieningenrechter onbevoegd is, omdat de executieveiling enkel betrekking heeft op onroerende zaken die zich bevinden in het arrondissement van de rechtbank Noord-Nederland. De voorzieningenrechter overweegt dat de bevoegdheid moet worden vastgesteld aan de hand van de locatie van de onroerende zaken die in het geschil zijn betrokken. Aangezien de onroerende zaken waar het geschil om draait zich in het arrondissement Noord-Nederland bevinden, is de rechtbank Zeeland-West-Brabant niet bevoegd om van deze zaak kennis te nemen. De voorzieningenrechter verklaart zich dan ook onbevoegd en veroordeelt eiser in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 285,00. Het vonnis is uitgesproken op 20 januari 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/293493 / KG ZA 15-26
Vonnis in kort geding van 20 januari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. J.M. Witsmeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en[gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 9,
  • het e-mailbericht van[gedaagde] van 19 januari 2015 met een aantal bijlagen,
  • het faxbericht van mr. Van der Wal van 19 januari 2015,
  • de mondelinge behandeling op 20 januari 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad verbiedt om de openbare verkoop van de in het exploot van 17 december 2014 genoemde onroerende zaken, gelegen in [plaatsnaam 1], gemeente [plaatsnaam 1], te laten plaatsvinden zolang de bodemrechter in een door [eiser] aanhangig te maken bodemprocedure nog geen onherroepelijke uitspraak heeft gedaan op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 100.000,00, met veroordeling van[gedaagde] in de kosten van dit kort geding, de nakosten advocaat daaronder begrepen.[gedaagde]
2.2.
[gedaagde] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] beroept zich voor alle weren op de relatieve onbevoegdheid van de voorzieningenrechter van deze rechtbank om van de onderhavige vordering kennis te nemen. Hiertoe voert zij aan dat de executieveiling enkel betrekking heeft op onroerende zaken die zijn gelegen te [plaatsnaam 1] in de provincie Groningen. Omdat de veiling geen betrekking heeft op één of meerdere onroerende zaken gelegen in het arrondissement van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, had [eiser] dan ook het onderhavige kort geding aanhangig dienen te maken bij de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen, aldus[gedaagde].
3.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank wèl relatief bevoegd is omdat het door[gedaagde] op 22 september 2014 gelegde executoriaal beslag betrekking heeft op een zevental onroerende zaken waarvan weliswaar vier gelegen zijn in [plaatsnaam 1], gemeente [plaatsnaam 1], maar drie daarvan zijn gelegen binnen het arrondissement Zeeland-West-Brabant. Hij stelt in dit verband dat artikel 438 Rv aan de eisende partij een keuzemogelijkheid biedt waaronder de mogelijkheid om te dagvaarden voor de rechtbank binnen welk rechtsgebied beslag is gelegd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt:
3.3.
Ingevolge artikel 438 Rv worden geschillen die in verband met een executie rijzen gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn of in welker rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt, zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of de executie zal geschieden. Naar oordeel van de voorzieningenrechter dient de inhoud van het geschil, als bedoeld in artikel 438 Rv, te worden bepaald aan de hand van de ingestelde vordering. Uit de vordering blijkt dat onderwerp van het onderhavige geschil is de gevorderde schorsing van de executie die tegen 22 januari 2015 is aangezegd. Uit de aanzegging van deze openbare verkoop, door [eiser] overgelegd als productie 6, blijkt dat die verkoop uitsluitend betrekking heeft op onroerende zaken die zijn gelegen in [plaatsnaam 1], gemeente [plaatsnaam 1]. Nu de gemeente [plaatsnaam 1] is gelegen in het arrondissement van de rechtbank Noord-Nederland, dient [eiser] het onderhavige geschil aldaar aanhangig te maken.
3.4.
Voor de zienswijze van [eiser] dat uit de omstandigheid dat enkele van de door[gedaagde] beslagen onroerende zaken zijn gelegen binnen het arrondissement van deze rechtbank de bevoegdheid kan worden afgeleid om te oordelen over een vordering die uitsluitend betrekking heeft op de executie van beslagen onroerende zaken die zijn gelegen in het arrondissement Noord-Nederland, en derhalve niet ook op in [woonplaats eiser] of [plaatsnaam 2] gelegen onroerende zaken, zijn geen aanknopingspunten gevonden in jurisprudentie noch in de Memorie van Toelichting bij artikel 438 Rv.
3.5.
De conclusie luidt dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren om van de vordering kennis te nemen, nu die vordering ziet op de executoriale verkoop van onroerende zaken die niet zijn gelegen binnen het arrondissement van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
3.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 285,00 aan griffierecht.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart zich onbevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van[gedaagde] tot op heden begroot op € 285,00,
4.3.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Geloven en in aanwezigheid van mr. Van de Kreeke-Schütz in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.