ECLI:NL:RBZWB:2015:3659

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
02/666977-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. Scheffers
  • J. Veldhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in geweldsincident discotheek Breda

Op 5 juni 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een geweldsincident in discotheek [naam] te Breda op 9 januari 2011. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en mishandeling van [slachtoffer]. De zaak werd eerder door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer, waar de inhoudelijke behandeling plaatsvond op 22 mei 2015. Tijdens deze zitting werd gediscussieerd over de geldigheid van de dagvaarding en de precieze inhoud van de tenlastelegging, die betrekking had op de 'tweede confrontatie' tussen de verdachte en [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdediging gerechtvaardigd mocht vertrouwen op eerdere uitlatingen van de officier van justitie, die de tenlastelegging enkel op de tweede confrontatie betrok.

De officier van justitie concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen, aangezien de verklaringen in het dossier te veel onduidelijkheden bevatten. De verdediging stelde dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kon komen, gezien de tegenstrijdigheden in de verklaringen. De rechtbank beperkte zich tot de beoordeling van de tweede confrontatie en concludeerde dat er geen bewijs was voor openlijke geweldpleging of mishandeling door de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat er geen bewijs was van samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, en de verklaringen van getuigen niet voldoende waren om de beschuldigingen te onderbouwen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. M. van Kralingen als voorzitter, mr. A. Scheffers en mr. J. Veldhuizen, en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2015.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/666977-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 juni 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw mr. B.A.S.E. Maandag, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

Op grond van artikel 369, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak op 21 oktober 2011 naar de meervoudige kamer van deze rechtbank verwezen.
De zaak is (inhoudelijk) door de meervoudige kamer behandeld op de zitting van 22 mei 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
Primair:
hij op of omstreeks 9 januari 2011 te Breda met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Torenstraat en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats (discotheek [naam]), in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal slaan en/of stompen en/of stoten in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer];
Subsidiair:
hij op of omstreeks 9 januari 2011 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoten, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
Hoewel de geldigheid van de dagvaarding in deze zaak niet in geschil is, is op de zitting wel discussie ontstaan over de vraag op welk (gewelds)incident, welke confrontatie, de tekst van de tenlastelegging precies ziet, nu in het dossier meerdere (gewelds)incidenten voorkomen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat volgens hem de tekst van de tenlastelegging enkel op de zogenoemde ‘eerste confrontatie’ ziet en niet op de ‘tweede confrontatie’. Naar de mening van de raadsvrouw ziet de tenlastelegging, gelet op de brief d.d. 3 februari 2012 van de officier van justitie van destijds aan de raadsvrouw, louter op de ‘tweede confrontatie’. Zij heeft naar eigen zeggen voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling geprobeerd hierover met de huidige officier van justitie in contact te komen, maar dit was tevergeefs. De verdediging is daarom, bij de voorbereiding van deze zaak, uitgegaan van de uitlating van de officier van justitie van destijds.
De rechtbank heeft op 22 mei 2015 - na hierover tijdens een onderbreking in raadkamer te hebben beraadslaagd - geoordeeld dat de tekst van de tenlastelegging enkel dient te worden gezien in het licht van de ‘tweede confrontatie’.
Zij is van oordeel dat de verdediging gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de (schriftelijke) uitlating van de officier van justitie van destijds, inhoudende dat de tenlastelegging enkel op de ‘tweede confrontatie’ ziet. Deze uitlating komt voor rekening van het Openbaar Ministerie. Dit betekent dat de huidige officier van justitie gebonden wordt geacht aan deze uitlating.
De rechtbank zal zich, bij de beoordeling of het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, dan ook beperken tot de zogenoemde ‘tweede confrontatie’, omdat het ten laste gelegde in redelijkheid, gelet op het bij de verdediging opgewekte vertrouwen, enkel in dat licht kan worden bezien.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat jegens aangever [slachtoffer] op 9 januari 2011 te Breda, ten tijde van de ‘tweede confrontatie’ in discotheek [naam], openlijk geweld is gepleegd dan wel dat hij is geslagen door verdachte of medeverdachte [medeverdachte]. De verklaringen in het dossier bevatten op dit punt te veel onduidelijkheden, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Op basis van de afgelegde verklaringen - en de onduidelijkheden en tegenstrijdigheden die in deze verklaringen zitten - kan niet met voldoende zekerheid worden gezegd dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer], ten tijde van de ‘tweede confrontatie’, heeft geslagen. Daarom is de raadsvrouw van mening dat integrale vrijspraak dient te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In de nacht van 9 januari 2011 ging aangever [slachtoffer] met vrienden naar discotheek [naam] te Breda. Ook verdachte was die nacht in [naam] aanwezig. Hij was daar onder andere met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte]. Omdat de tenlastelegging, zoals hiervoor overwogen, enkel moet worden gezien in het licht van de ‘tweede confrontatie’, zal de rechtbank zich hiertoe beperken.
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) werd in [naam] op enig moment – na de ‘eerste confrontatie’ – aangevallen door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). [slachtoffer] vloog op [medeverdachte]af en wilde [medeverdachte]een klap geven, maar [medeverdachte]was [slachtoffer] voor en gaf hem onmiddellijk een vuistslag in het gezicht.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] tijdens deze confrontatie op enig moment heeft weggeduwd c.q. aan de kant heeft gezet, om het gevecht tussen [medeverdachte]en [slachtoffer] te stoppen, maar dat hij [slachtoffer] niet zou hebben geslagen.
De rechtbank stelt voorop dat het geven van een duw niet aan verdachte ten laste is gelegd als één van de jegens [slachtoffer] toegepaste geweldshandelingen.
Immers, primair is aan verdachte ten laste gelegd ‘openlijke geweldpleging’ en subsidiair ‘mishandeling, al dan niet in vereniging gepleegd’, telkens bestaande uit het slaan, stompen en/of stoten van [slachtoffer].
De rechtbank acht op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, nu niet gebleken is van enige vorm van samenwerking tussen verdachte en zijn broer, [medeverdachte].
De rechtbank acht op basis van het dossier voorts niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen, gestompt en/of gestoten dan wel dat sprake was van het medeplegen aan die geweldshandelingen, zoals bij het subsidiaire feit ten laste is gelegd.
Enkel getuige [getuige] heeft verdachte ‘het slaan van [slachtoffer]’ toegedicht, maar zijn verklaring wordt niet door één of meer andere bewijsmiddelen ondersteund, zelfs niet door de aangifte van [slachtoffer]. Van enige vorm van samenwerking tussen verdachte en zijn broer is verder, zoals hiervoor al is overwogen, niet gebleken.
Verdachte moet dus van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Scheffers en mr. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Schilt, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juni 2015.