ECLI:NL:RBZWB:2015:4013

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
02/295333 HA RK 15-38
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Peters
  • A. van den Bosch-van de Sande
  • J. Schoonen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid en onjuiste procesbeslissingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2015 een wrakingsverzoek behandeld van een verzoeker die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters van de meervoudige strafkamer die belast was met de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker, waarin hem een misdrijf tegen de zeden ten laste was gelegd. De verzoeker was niet zelf aanwezig op de zitting van 19 februari 2015, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. P.D. Popescu. Tijdens deze zitting ontstond er onenigheid over de geldigheid van de oproeping van de verzoeker, wat leidde tot een wrakingsverzoek van de raadsman. De wrakingsgronden waren gebaseerd op de indruk van vooringenomenheid van de rechters, die volgens de raadsman blijk gaven van partijdigheid door de afwijzing van een aanhoudingsverzoek en door de wijze waarop zij de oproeping van de verzoeker behandelden. De wrakingskamer heeft de argumenten van de raadsman en de reactie van de meervoudige strafkamer in overweging genomen. De wrakingskamer concludeerde dat de meervoudige strafkamer een vrees voor vooringenomenheid had kunnen wekken bij de raadsman, wat objectief gerechtvaardigd was. Daarom werd het wrakingsverzoek toegewezen.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Wrakingskamer, locatie Breda
zaaknummer 02/295333 HA RK 15-38
beslissing van 24 maart 2015
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verzoeker,
advocaat mr. P.D. Popescu.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 februari 2015 van de meervoudige strafkamer, waarin opgenomen het namens verzoeker op die zitting mondeling gedane wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie d.d. 19 februari 2015 van de meervoudige strafkamer op het wrakingsverzoek;
- de behandeling van het wrakingsverzoek op 10 maart 2015 ter zitting van de wrakingskamer, waarbij zijn verschenen mr. P.D. Popescu, raadsman van verzoeker, en mr.[voorl.] Valente, officier van justitie.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mrs. [voorl. 1] Volkers, [voorl. 2] van Atteveld en [voorl. 3] Jansen, die samen de meervoudige strafkamer vormen die belast is met de behandeling van de tegen verzoeker dienende strafzaak met parketnummer 02/811406-09.
De rechters berusten niet in het verzoek tot wraking.

3.De feiten

3.1.
In de strafzaak met parketnummer 02/811406-09 wordt verzoeker een misdrijf tegen de zeden tenlastegelegd. Op de regiezitting van 28 november 2014, waarbij verzoeker niet zelf aanwezig was maar werd vertegenwoordigd door zijn bepaaldelijk gemachtigde raadsman, is de zaak voor een inhoudelijke behandeling verwezen naar de zitting van de meervoudige strafkamer op 19 februari 2015 om 9:00 uur.
3.2.
Bij het uitroepen van de zaak op 19 februari 2015 blijkt verzoeker niet in persoon te zijn verschenen. Zijn raadsman is wel verschenen. De raadsman heeft gezegd dat hij bepaaldelijk gemachtigd is om de verdediging te voeren maar dat verzoeker geen afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht en aanwezig wil zijn bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
3.3.
De voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft de behandeling ter zitting geschorst om zich te buigen over de oproeping van verzoeker. Op dat moment bevond de akte van uitreiking van de oproeping zich niet in het strafdossier. De meervoudige strafkamer en de officier van justitie hebben zich (een kopie van) de akte van uitreiking laten bezorgen. Uit de akte van uitreiking blijkt dat de oproeping van verzoeker is aangeboden op het laatstbekende adres van verzoeker in Nederland maar daar uiteindelijk niet is uitgereikt omdat hij daar niet zou wonen. Ook blijkt er geen oproepingsbrief naar dit of enig ander adres van verzoeker te zijn gezonden.
3.4.
Na de schorsing is tussen de raadsman en (de voorzitter van) de meervoudige strafkamer een discussie ontstaan over de geldigheid van de oproeping van verzoeker. Daarover vermeldt het van die zitting opgemaakte proces-verbaal het volgende:

De voorzitter:
De rechtbank constateert dat de betekening van de oproeping niet helemaal goed is gegaan.
Immers, er had conform artikel 558a van het Wetboek van Strafvordering een afschrift van
de oproeping moeten worden verzonden aan de adressen in Delft en ‘s-Gravenhage, hetgeen
niet is gebeurd. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat dit gebrek in de betekening
van de oproeping van verdachte gedekt kan worden verklaard, omdat de raadsman in eerste
instantie heeft medegedeeld dat hij bepaaldelijk gemachtigd is.
De raadsman:
Het is juist dat ik bepaaldelijk gemachtigd ben, maar ik wijs u nogmaals op de vaste
jurisprudentie waaruit volgt dat een gemachtigde raadsman een eventueel gebrek in de
betekening niet dekt, op wat voor manier dan ook. Dit staat gewoon letterlijk in ‘Tekst en
Commentaar’.
De voorzitter:
Dat betoog had u moeten voeren voordat u vertelde dat u bepaaldelijk gemachtigd was.
De oudste rechter:
U moet niet steeds door de voorzitter heen praten. Dit is de beslissing van de rechtbank.
De voorzitter:
Wij gaan de zaak vandaag inhoudelijk behandelen.
De raadsman:
Maar ik wilde een verzoek tot aanhouding doen.
De voorzitter:
Uw verzoek tot aanhouding wordt ook afgewezen.
De oudste rechter merkt op dat de opmerking van de voorzitter zo moet worden begrepen
dat verzoeken tot aanhouding kunnen worden gedaan, maar dat op de betekening...
De raadsman:
Ik wraak u om die reden, nu meteen.
De oudste rechter:
U moet niet steeds door de voorzitter en mij heen praten.
De voorzitter:
Met mijn opmerking dat uw verzoek tot aanhouding wordt afgewezen, doel ik op uw
aanhoudingsverzoek in verband met de betekening omdat u bepaaldelijk gevolmachtigd
bent.
De raadsman:
Ik blijf bij de wraking.
De oudste rechter:
Tegen wie is de wraking gericht?
De raadsman:
Ik wraak de gehele samenstelling van deze meervoudige kamer.
Vervolgens heeft de meervoudige strafkamer de zitting geschorst tot het moment waarop een uitspraak over het verzoek tot wraking is gedaan.

4.De gronden van het wrakingsverzoek en het standpunt van verzoeker

4.1.
Volgens het proces-verbaal van de zitting van 19 februari 2015 stelt de raadsman van verzoeker zich op het standpunt dat de meervoudige strafkamer blijk van vooringenomenheid heeft gegeven door in de eerste plaats een beslissing over de geldigheid van de oproeping van verzoeker te nemen die in strijd is met de vaste jurisprudentie en in de tweede plaats door het verzoek van de raadsman om aanhouding meteen af te wijzen voordat de raadsman de kans heeft gekregen om dat verzoek te motiveren.
4.2.
Ter zitting van de wrakingskamer preciseert de raadsman van verzoeker zijn standpunt, namelijk dat de schijn van partijdigheid door de meervoudige strafkamer is gewekt door het verzoek om aanhouding aanstonds af te wijzen, dit na al hetgeen daaraan al vooraf is gegaan. Dat begon met de indringende vragen van de strafkamer over de afwezigheid van verzoeker, hetgeen de meervoudige strafkamer de raadsman kwalijk scheen te nemen, daarna het nemen van een procesbeslissing over de geldigheid van de oproeping die zo ver buiten de lijn van de heersende jurisprudentie ligt dat de raadsman de indruk heeft gekregen dat men de zaak koste wat kost wilde behandelen, en tot slot het resoluut afwijzen van een aanhoudingsverzoek waarbij de raadsman niet eens de kans kreeg om dat verzoek te motiveren.
4.3.
De raadsman voert verder aan dat het proces-verbaal van de zitting van 19 februari 2015 niet meer klopt vanaf pagina 5. Hij stelt dat hij de voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft gewraakt voordat de oudste rechter de betekenis van de afwijzing van de aanhouding ging toelichten. Pas na het verzoek om wraking is de oudste rechter de voorzitter gaan helpen door te zeggen wat die al dan niet zou hebben bedoeld. Verder is niet juist dat het verzoek om aanhouding verband zou houden met de betekening, dat is immers een juridische onmogelijkheid. Daarna werd geprobeerd om door te gaan met de zaak.
4.4.
Verzoeker wraakt de volledige meervoudige strafkamer. De voorzitter nam de discutabele beslissingen. De oudste rechter ging de onbegrijpelijke aanhoudingsbeslissing van de voorzitter interpreteren en verdedigen en maakte die daardoor tot de zijne. De jongste rechter zat er maar bij en bleek niet verbaasd door de beslissing van de voorzitter om het aanhoudingsverzoek ongemotiveerd te verwerpen.

5.Het standpunt van de meervoudige strafkamer

5.1.
De meervoudige strafkamer voert in zijn schriftelijke reactie aan dat een onwelgevallige procesbeslissing over de oproeping van verzoeker in beginsel geen grond voor een wraking kan zijn. De raadsman van verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan deze procesbeslissing blijk zou geven van enige partijdigheid of vooringenomenheid jegens de verdachte. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek moet worden begrepen in het licht van de betekeningsdiscussie. Dat is meteen duidelijk gemaakt, waardoor deze afwijzing geen blijk geeft van enige partijdigheid of vooringenomenheid.
5.2.
De meervoudige strafkamer meent dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen. De meervoudige strafkamer ziet geen aanleiding om op de wraking te worden gehoord.

6.Het standpunt van de officier van justitie

6.1.
De officier van justitie vertelt dat hij getuige was van een zitting die turbulent is geëindigd. In zijn beleving waren de openingsvragen van de meervoudige strafkamer gericht op het vaststellen van de volmacht en positie van de raadsman. Wat betreft de betekening heeft de meervoudige strafkamer naar zijn mening een juiste beslissing genomen maar op basis van een onjuiste motivering. Hij heeft gehoord dat de raadsman daarna om aanhouding vroeg en dat de voorzitter daarop afwijzend heeft gereageerd. De officier van justitie kan zich niet herinneren of de oudste rechter die beslissing meteen heeft toegelicht of dat de advocaat eerst om wraking heeft verzocht. Nadat de raadsman om wraking van de meervoudige strafkamer had verzocht, luisterde niemand meer naar elkaar en ontstond genoemde turbulentie, vertelt hij.
6.2.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. De vrees van vooringenomenheid kan alleen bestaan indien de rechter een volstrekt onbegrijpelijke beslissing neemt. Dat heeft hij niet gezien. De discussie op zitting ging nog steeds over de betekening. Hij vindt dat de meervoudige strafkamer die problematiek juridisch verkeerd heeft getaxeerd, maar dat is geen reden om de meervoudige strafkamer te wraken.

7.De beoordeling en de gronden daarvoor

7.1
Ingevolge artikel 512 Sv kan een verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelen, wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid neemt de wrakingskamer als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief is gerechtvaardigd.
7.3.
Met betrekking tot de in het proces-verbaal van de zitting van 19 februari 2015 genoemde wrakingsgronden licht de raadsman ter zitting toe dat deze niet afzonderlijk maar in samenhang met elkaar moeten worden bezien, in die zin dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek moet worden opgevat als, vrij vertaald, ‘de druppel die de emmer deed overlopen’. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit geen wijziging maar slechts een herschikking van de ter zitting van de meervoudige strafkamer opgegeven wrakingsgronden. Dat wordt toegestaan.
7.4.
De wrakingskamer constateert dat er discussie bestaat omtrent hetgeen er op 19 februari 2015 ter zitting van de meervoudige strafkamer is voorgevallen meteen nadat de voorzitter had gereageerd op de opmerking van de raadsman dat hij een verzoek tot aanhouding wilde doen. Volgens de raadsman klopt de weergave op pagina 5 van het proces-verbaal op dat punt niet aangezien hij de voorzitter van de meervoudige strafkamer onmiddellijk heeft gewraakt, nog voordat de oudste rechter zei dat de opmerking van de voorzitter moest worden begrepen in het licht van de discussie over de betekening.
De wrakingskamer begrijpt dat het proces-verbaal van die zitting (grotendeels) is opgemaakt buiten aanwezigheid van de raadsman, die op enig moment door de oudste rechter werd gelast om de zittingszaal te verlaten. Voor de wrakingskamer is dat aanleiding om na te gaan wat de andere ter zitting aanwezige personen over dat moment verklaren. De officier van justitie kan zich niet herinneren of de raadsman zich vóór de aanvulling van de oudste rechter op wraking heeft beroepen. De versie van de leden van de meervoudige strafkamer is neergelegd in het proces-verbaal. Aangezien zowel de officier van justitie als de leden van de meervoudige strafkamer kennelijk niet hebben gehoord en begrepen dat de raadsman zich wilde beroepen op wraking van de voorzitter, volgt de wrakingskamer het relaas zoals weergegeven in het proces-verbaal en gaat hij ervan uit dat het wrakingsverzoek pas is gedaan nadat de oudste rechter een begin had gemaakt met de aanvullende motivering.
7.5.
Zowel de afwijzing van een verzoek om aanhouding als de beslissing dat een gebrek in de oproeping wordt gedekt, is een procesbeslissing. Het middel van wraking is niet bedoeld om op te komen tegen een procesbeslissing die een partij niet bevalt. Een procesbeslissing kan enkel leiden tot een gerechtvaardigde grond voor wraking wanneer die dermate onbegrijpelijk is dat daardoor de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven. De raadsman stelt zich op het standpunt dat die situatie zich in dit geval niet voordoet. Het gaat hem om de opeenvolging van bejegeningskwesties. De wrakingskamer loopt ze hierna chronologisch na.
7.6.
Om te beginnen stoort de raadsman zich aan de vragen die de meervoudige strafkamer hem heeft gesteld over de afwezigheid van verzoeker. De wrakingskamer constateert dat de meervoudige strafkamer meerdere vragen heeft gesteld over de taak van de raadsman om verzoeker te informeren over de datum van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Deze drie vragen voegen echter niets toe aan de twee vragen die de voorzitter daaraan voorafgaand al had gesteld over het contact tussen de raadsman en verzoeker. Omdat die drie vragen herhalend van aard zijn en betrekking hebben op de taak van de raadsman om zijn cliënt te informeren, kan de wrakingskamer de raadsman volgen in zijn stelling dat hij daaruit afleidt dat de meervoudige strafkamer hem een verwijt maakt over de afwezigheid van verzoeker. Uit deze vraagstelling kan evenwel op zichzelf geen schijn van vooringenomenheid van de meervoudige strafkamer worden afgeleid.
7.7.
Vervolgens ontstaat er een discussie over de vraag of verzoeker correct is opgeroepen. Op basis van de akte van uitreiking van de oproeping constateert de meervoudige strafkamer een gebrek in de oproeping. Vervolgens beslist de rechtbank dat de verschijning van de bepaaldelijk gemachtigde raadsman de nietigheid dekt. De raadsman en de officier van justitie zijn het allebei erover eens dat deze redenering in strijd is met vaste jurisprudentie. Blijkens het proces-verbaal heeft de raadsman dit ook opgemerkt op zitting, waarna de voorzitter aangeeft dat hij dat betoog eerder had moeten voeren. De wrakingskamer kan de raadsman volgen in zijn stelling dat, mede in het licht van het hiervoor bedoelde verwijt over de afwezigheid van verzoeker, bij hem de indruk ontstaat dat de meervoudige strafkamer aanstuurt op het inhoudelijk behandelen van de strafzaak. Blijkens het proces-verbaal van de zitting zegt de voorzitter vervolgens ook met zoveel woorden: ‘
wij gaan de zaak vandaag inhoudelijk behandelen.’ Op zichzelf kan uit deze procesbeslissing ook geen schijn van vooringenomenheid van de meervoudige strafkamer worden afgeleid, temeer daar het voor het alle partijen vooraf duidelijk was dat een inhoudelijke behandeling zou gaan plaatsvinden. Door echter aan de raadsman tegen te werpen dat hij eerder een beroep op vaste jurisprudentie had moeten doen, heeft bij de raadsman tevens de indruk kunnen ontstaan dat niet is gehoord wat hij heeft aangevoerd. Immers, blijkens het proces-verbaal had de raadsman zich al eerder beroepen op de door hem gestelde vaste jurisprudentie, overigens nog daargelaten het feit dat het niet nodig is een beroep te doen op vaste jurisprudentie teneinde een rechtsregel daaruit toepasbaar te doen zijn.
7.8.
De raadsman reageert vervolgens met de opmerking dat hij een verzoek tot aanhouding wilde doen. De wrakingskamer is het geheel met de raadsman eens dat hij de gelegenheid behoort te krijgen om de reden en strekking van zijn voornemen tot het doen van een verzoek om aanhouding toe te lichten. Zonder die toelichting kan de meervoudige strafkamer niet in staat worden geacht om daarover een overwogen en gemotiveerde beslissing te nemen. De mededeling van de voorzitter van de meervoudige strafkamer: ‘
uw verzoek tot aanhouding wordt ook afgewezen’ sluit uit dat de raadsman de motieven van zijn voornemen kan toelichten en sluit ook uit dat de leden van de meervoudige strafkamer daarop vervolgens gezamenlijk kunnen beslissen.
7.9.
Vervolgens heeft de oudste rechter de mededeling van de voorzitter meteen aangevuld door de strekking van die mededeling te verduidelijken. De wrakingskamer acht dat op zichzelf toelaatbaar. Met de raadsman is de wrakingskamer wel van oordeel dat de aanvulling van de oudste rechter - en de daaropvolgende bevestiging van de voorzitter dat haar mededeling inderdaad als zodanig bedoeld was - inhoudelijk onbegrijpelijk is, aangezien in het kader van een oproepingsproblematiek geen sprake kan zijn van een aanhouding. De oproeping is ofwel correct ofwel gebrekkig. Het voornemen van de raadsman om een aanhoudingsverzoek te doen, kon geen betrekking hebben op de oproeping van verzoeker. Dit had de rechtbank ook duidelijk kunnen zijn, aangezien de raadsman blijkens het proces-verbaal ter zitting al eerder had aangekondigd een aanhoudingsverzoek te willen doen om inhoudelijke redenen.
7.10.
De wrakingskamer concludeert dat bij de raadsman gaandeweg terecht de indruk is ontstaan dat de meervoudige strafkamer hoe dan ook wilde komen tot een inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Alle vragen, opmerkingen en procesbeslissingen van de meervoudige strafkamer leiden immers naar dezelfde uitkomst, namelijk dat kan worden begonnen met een finale inhoudelijke behandeling van de strafzaak, echter zonder dat voldoende acht is geslagen op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en verzocht. Met het verhandelde ter zitting heeft de meervoudige strafkamer dan ook een vrees voor vooringenomenheid kunnen wekken. Die vrees is naar het oordeel van de wrakingskamer objectief gerechtvaardigd. Daarom zal het wrakingsverzoek worden toegewezen.

8.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven op 24 maart 2015 door mrs. Peters, Van den Bosch-van de Sande en Schoonen, in tegenwoordigheid van mr. de Baar, griffier, en in het openbaar uitgesproken.