ECLI:NL:RBZWB:2015:4192

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
29 juni 2015
Zaaknummer
C/02/299051 / KG ZA 15-278
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. Poerink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de bestemming van de as van een overleden moeder tussen broer en zus

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil tussen een broer en zus over de bestemming van de as van hun overleden moeder. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Hendriks, vordert dat de gedaagde, haar broer, schriftelijk toestemming verleent voor het begraven van de urn met de as van hun moeder in het graf van hun vader. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Smeekes, vordert in reconventie dat een deel van de as aan hem wordt afgegeven zodat hij deze in een aparte urn kan bewaren.

De procedure begon met een dagvaarding op 1 juni 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 11 juni 2015. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de moeder van partijen is overleden en dat er een crematie heeft plaatsgevonden. De eiseres stelt dat het de uitdrukkelijke wens van hun moeder was om haar as in het graf van haar echtgenoot te laten bijzetten, terwijl de gedaagde betwist dat deze wens bestond en stelt dat hij een deel van de as wil om deze in een aparte urn te bewaren.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vermoedelijke wens van de moeder om een deel van haar as aan haar zoon te geven, prevaleert boven de wens van de eiseres om alle as in het graf van hun vader te laten bijzetten. De vordering van de eiseres is afgewezen, terwijl de vordering van de gedaagde in reconventie is toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/299051 / KG ZA 15-278
Vonnis in kort geding van 25 juni 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D. Hendriks te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A. Smeekes te Tilburg.
Partijen zullen hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 juni 2015 met producties 1 tot en met 6,
  • de akte eis in reconventie,
  • het faxbericht van [gedaagde] van 9 juni 2015 met producties 1 tot en met 16,
  • de mondelinge behandeling op 11 juni 2015,
  • de pleitnota van [gedaagde],
  • de eis in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie

2.1.
[eiseres] vordert – samengevat – een veroordeling van [gedaagde] om schriftelijk toestemming te verlenen tot het begraven van de urn met alle asresten van moeder in het graf van vader op de begraafplaats in Oosterhout en – in het geval dat die toestemming niet wordt verleend – te bepalen dat dit vonnis zal hebben te gelden als vervangende toestemming van [gedaagde] zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
in reconventie
2.2.
[gedaagde] vordert – samengevat –
primair[eiseres] te gebieden een zodanig deel van de as van moeder aan hem af te (doen) geven dat hij de in zijn bezit zijnde urn met een hoogte van 10 cm kan (doen) vullen dan wel
subsidiair[eiseres] te verbieden om de asbus met de as van moeder op te (doen) halen en/of in ontvangst te (doen) nemen en bij te (doen) zetten in het graf van vader totdat over de asbestemming van moeder in een bodemprocedure tussen partijen is beslist, het
primair en subsidiairgevorderde op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
2.3.
Partijen voeren over en weer verweer tegen elkaars vorderingen.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie

3.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden vanwege hun nauwe samenhang gezamenlijk behandeld.
3.2.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. Partijen zijn broer en zus. Op [sterfdatum] is hun moeder, [naam moeder] (hierna: moeder), overleden. Op [crematie datum] heeft de crematie plaatsgevonden bij het crematorium van de Stichting Begraafplaatsen en crematoria voor westelijk Noord-Brabant (hierna: het crematorium). [eiseres] is de nabestaande geweest die aan het crematorium opdracht heeft gegeven om tot crematie over te gaan.
b. Tussen partijen is een geschil gerezen over de bestemming van een deel van de as van moeder. De urn met de as van moeder bevindt zich thans in het crematorium in afwachting van een minnelijke regeling tussen partijen of een rechterlijke uitspraak.
3.3.
[eiseres] legt in conventie aan het gevorderde ten grondslag dat het de uitdrukkelijke wens van moeder was dat de urn met al haar asresten zou worden bijgezet in het graf van haar eerder overleden echtgenoot, de vader van partijen, op de begraafplaats in Oosterhout en dat de familie met deze wens bekend is. Nu [gedaagde], ondanks sommatie, weigert medewerking te verlenen aan de bestemming van de as conform de wens van moeder, handelt hij jegens haar onrechtmatig, aldus [eiseres]. [eiseres] stelt recht en spoedeisend belang bij toewijzing van het gevorderde te hebben.
3.4.
[gedaagde] voert het volgende verweer, hetgeen hij tevens in reconventie ten grondslag legt aan zijn primair gevorderde gebod tot afgifte van een deel van de as van moeder.
Betwist wordt dat moeder de uitdrukkelijke wens had om ‘als een geheel’ te worden bijgezet in het graf van haar overleden echtgenoot. Gelet op de sterke band die hij had met zijn moeder, bij wie hij tot zijn 34e levensjaar heeft ingewoond, zou zij vermoedelijk geen bezwaren hebben tegen afgifte van een deel van haar as aan haar zoon om dat in een afzonderlijke urn te bewaren en dat de urn met de overige as wordt bijgezet in het graf van zijn vader. Emotioneel heeft hij sterk de behoefte om zijn moeder dicht bij hem te hebben. Dat is de reden waarom hij wenst dat een deel van haar as aan hem wordt afgegeven.
3.5.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de in conventie en in reconventie gevraagde voorzieningen en wordt overigens door partijen over en weer niet betwist.
3.6.
Partijen – als nabestaanden – zijn in geschil over de bestemming van de as van moeder. Voor de beslissing van het geschil is artikel 18 van de Wet op de Lijkbezorging (hierna: de Wet) van belang. Ingevolge lid 1 van dat artikel wordt in de lijkbezorging voorzien door degene die het verlof voor de crematie aanvraagt. Vast staat dat dat [eiseres] is. Dat [eiseres] voor de asbestemming dient te zorgen wil niet zeggen dat zij naar eigen inzicht mag bepalen hoe dat gebeurt. Zij moet dat doen overeenkomstig de (vermoedelijke) wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden, zo bepaalt voornoemd artikel.
3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat moeder bij haar testament niet over haar as heeft beschikt. Op grond van het verhandelde ter zitting en de overgelegde producties is naar het oordeel van de voorzieningenrechter vast komen te staan dat het de uitdrukkelijke wens van moeder was om te worden bijgezet in het graf van haar overleden echtgenoot. Vast staat dat moeder is gecremeerd. Niet gesteld en niet gebleken is dat moeder – in geval zij gecremeerd zou worden – de wens had dat de urn met al haar asresten zou worden bijgezet in het graf van haar overleden echtgenoot. Naar eigen zeggen van [eiseres] heeft zij die wens aangenomen, omdat moeder nooit zou hebben aangegeven dat een gedeelte van haar as een andere bestemming mocht krijgen en omdat het in de familie niet gebruikelijk zou zijn om de as van een overledene op te splitsen en in afzonderlijke urnen te bewaren. Die enkele omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet de conclusie dat het tegen de wens of vermoedelijke wens van moeder was om een deel van haar as aan haar zoon te doen toekomen om dat ter nagedachtenis aan haar in een afzonderlijke urn te bewaren. Op de vraag van de voorzieningenrechter ter zitting wat moeder geantwoord zou hebben indien haar zoon haar had gevraagd om na haar overlijden een deel van haar as aan hem te doen toekomen, heeft [eiseres] verklaard dat zij dat niet weet. Niet weersproken is dat de band tussen moeder en zoon hecht was. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat moeder als donor geregistreerd was en dus bereid was na haar overlijden organen en/of weefsel af te staan voor donatie, hetgeen niet strookt met een vermoedelijke wens om alle asresten van een compleet stoffelijk overschot bij elkaar te houden. Al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, maken naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate aannemelijk dat moeder vermoedelijk geen bezwaren zou hebben tegen het afgeven van een beperkt gedeelte van haar as aan haar zoon.
3.8.
Partijen hebben in dit kort geding alleszins te begrijpen en te respecteren standpunten ingenomen, voortvloeiend uit hun gevoelens ter nagedachtenis aan moeder, en bij hun wens ten aanzien van de asbestemming een goede en invoelbare uitleg gegeven. Hoezeer de voorzieningenrechter ook begrip heeft voor de wens van [eiseres] om de urn met alle asresten van moeder bij te zetten in het graf van haar overleden echtgenoot, de vader van partijen, zodat aan alle nabestaanden, vrienden en kennissen van moeder één passende en neutrale plaats wordt geboden om moeder te herdenken, moet hier toch de vermoedelijke wens van moeder prevaleren, zoals artikel 18 lid 1 van de Wet voorschrijft. Die leidt ertoe dat de vordering in conventie moet worden afgewezen en dat de primaire vordering in reconventie moet worden toegewezen. Aan bespreking van het in reconventie subsidiair gevorderde wordt daarom niet toegekomen.
3.9.
Van feiten en omstandigheden op grond waarvan gevreesd moet worden dat [eiseres] geen gevolg zal geven aan hetgeen in reconventie in dit vonnis wordt beslist, is niet gebleken. Voor het opleggen van de gevorderde dwangsom ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding.
3.10.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
wijst de vordering af;
in reconventie
4.2.
gebiedt [eiseres] een zodanig deel van de as van moeder aan [gedaagde] af te geven of te doen geven dat [gedaagde] de in zijn bezit zijnde urn met een hoogte van circa 10 cm kan (doen) vullen, teneinde dat deel van de as te kunnen bewaren;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Evers op 25 juni 2015.