2.11De rechtbank overweegt als volgt.
Contact
Op het (zelfstandig) verzoek van de man tot vaststelling van een contactregeling tussen hem en de minderjarige is van toepassing het bepaalde in artikel 1:253a juncto 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In artikel 1:377a, tweede lid, BW is bepaald dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
In het rapport van 21 oktober 2013 heeft de raad geconcludeerd geen mogelijkheden te zien voor een contactregeling. Daartoe is onder meer overwogen dat de man jarenlang geen onderdeel heeft uitgemaakt van het leven van de minderjarige. Er lag en ligt vanuit de minderjarige geen vraag richting contact met de man. Hij geeft duidelijk aan dat hij geen contact met de man wenst. De minderjarige voelt zich door de man niet serieus genomen. Berichten vanuit de man (en zijn partner) bevatten voor de minderjarige dusdanig belastende boodschappen dat er bij de minderjarige geen enkel vertrouwen meer is in eventueel oprechte en goede bedoelingen. Daarbij is er bij de minderjarige ook angst voor ongewenste bemoeienis en het forceren van contact door de man. De man stelt zich zodanig op dat zijn eigen belang voorop wordt gesteld. Een contactregeling of het toewerken daarnaar wordt dan ook niet in het belang van de minderjarige geacht. De raad is van mening dat het tempo van de minderjarige gevolgd en gerespecteerd dient te worden.
Ondanks het standpunt van de man dat het raadsrapport gedateerd is en een nieuw raadsonderzoek aangewezen is, is de rechtbank op grond van de nadien binnengekomen informatie en haar eigen indruk ter zitting van oordeel dat de inzichten van de raad in voormeld rapport terecht en nog immer actueel zijn. Bij voormelde beschikking van 3 maart 2014 zijn partijen (terug)verwezen naar Juzt voor intensieve oudergesprekken. De uitvoering van dit traject is overgenomen door Kompaan en de Bocht. Binnen dit recente traject heeft de minderjarige uitdrukkelijk aangegeven dat hij geen contact met de man wenst en dat hij zich door de man bedreigd voelt. Hij heeft dit onderbouwd aan de hand van e-mailberichten van de (partner van de) man. De mening van de minderjarige is weliswaar niet leidend voor het oordeel van de rechtbank maar hieraan wordt, gelet op de leeftijd van de minderjarige, de wijze waarop hij zijn mening consequent uitdraagt en de tekst van artikel 1:377a, tweede lid, aanhef en onder c, van het BW, wel een behoorlijk gewicht toegekend.
De rechtbank stelt voorts vast dat de partner van de man een flink aantal stukken heeft
gestuurd naar en onderwerpen heeft gepost over de vrouw. De uitspraken die de partner van
de man in deze stukken doet over de vrouw zijn naar het oordeel van de rechtbank beneden
alle peil en in een aantal gevallen bijzonder onaangenaam. Ook worden uitspraken gedaan in
de richting van en over de minderjarige. De rechtbank is van oordeel dat deze handelswijze
absoluut niet in het belang van de minderjarige en in het belang van een verbetering in de
relatie van partijen is. Ter terechtzitting heeft de man verklaard dat hij op de hoogte was van
de acties van zijn partner maar dat hij de mening is toegedaan dat deze voor haar rekening
moeten komen omdat hij haar hierin niet kan aansturen. Dit standpunt van de man deelt de
rechtbank niet. Zeker gelet op de inhoud van de verzoeken die de man doet en de drempels
die in dat kader thans voorliggen, mag van de man worden verwacht dat hij zijn partner op
haar acties aanspreekt en haar er ten zeerste van doordringt dat zij deze acties staakt. Dat dit
inzicht bij de man lijkt te ontbreken, baart de rechtbank grote zorgen.
Ter terechtzitting is door vertegenwoordiger van de raad voorgesteld om partijen wederom te verwijzen naar Kompaan en de Bocht om het traject van intensieve oudergesprekken voort te zetten. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is besproken en gezien de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden acht de rechtbank een dergelijke (terug)verwijzing geen reële optie. Van dit traject is redelijkerwijs geen positief resultaat te verwachten.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een situatie zoals genoemd in artikel 1:377a, derde lid, onder c, BW en dat contact tussen de man en de minderjarige anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige (artikel 1:377a, derde lid, onder d, BW). De rechtbank ziet voldoende grond om de man het recht op contact met de minderjarige voor bepaalde tijd te ontzeggen. Dit houdt in dat het de man (en zijn partner) niet zijn toegestaan om de minderjarige op enige manier te benaderen. De rechtbank begrijpt het standpunt van de vrouw aldus dat zij een ontzegging van het recht op contact van de man met de minderjarige verzoekt voor onbepaalde tijd. De rechtbank zal dit verzoek echter afwijzen en de man zijn recht op contact met de minderjarige ontzeggen voor de duur van één jaar.
Ingevolge artikel 1:377b, eerste lid, BW, is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een (gezags)ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Uit de toelichting bij dit artikel volgt dat, óók als er geen contact plaatsvindt, de verplichting tot informatieverschaffing bestaat en de rechter kan worden verzocht een regeling daaromtrent vast te stellen.
Gelet op de positie van de man als ouder met gezag heeft hij recht op een deugdelijke informatieverstrekking. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit verzoek van de man kan worden toegewezen, ondanks het bezwaar van de vrouw dat dit tot escalaties leidt. Deze escalaties ontstonden veelal omdat er op het verstrekken van informatie door de vrouw meermalen door (de partner van) de man werd gereageerd. Gelet op het voorgaande is dit de man (en zijn partner) echter niet langer toegestaan. Mede in het belang van de minderjarige verwacht de rechtbank dan ook dat verdere escalaties tussen partijen zullen uitblijven.