ECLI:NL:RBZWB:2015:4346

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
C/02/257422 FA RK 12-5857
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Prenger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van contact tussen een ouder en een minderjarige wegens ernstige bezwaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van de man tot vaststelling van een contactregeling met zijn minderjarige kind. De rechtbank heeft geoordeeld dat het recht van de man op contact met de minderjarige moet worden ontzegd voor de duur van één jaar. Dit besluit is genomen op basis van ernstige bezwaren van de minderjarige tegen contact met de man, die zijn oorsprong vinden in de communicatie tussen de man, zijn partner en de vrouw. De minderjarige heeft herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen en voelt zich bedreigd door de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en zijn partner een schadelijke invloed hebben op de minderjarige, wat in strijd is met zijn belangen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de man niet in staat is om op een constructieve manier te communiceren met de vrouw, wat de situatie verder compliceert. De rechtbank heeft daarnaast bepaald dat de vrouw de man op de hoogte moet houden van belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige, zoals zijn gezondheid en schoolrapporten. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van de minderjarige en de noodzaak voor ouders om in het belang van het kind te communiceren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Jeugdrecht
Zittingsplaats Breda
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: C/02/257422 FA RK 12-5857
Nadere beschikking
in de zaak van
[moeder minderjarige],
wonende te Tilburg,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. van Tuijn,
en
[vader minderjarige],
wonende te [adres]
Tilburg,
hierna te noemen de man.
1. Het verdere verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van de rechtbank van 3 maart 2014 en alle daarin vermelde stukken;
- het op 14 mei 2014 ontvangen e-mailbericht van de man;
- de brieven van de griffier van de rechtbank van 20 mei 2014, 11 maart 2015 en
31 maart 2015 aan de man;
- de telefoonnotities van de griffier van deze rechtbank;
- de op 17 september 2014 ontvangen brief van Kompaan en de Bocht;
- de op 14 november 2014, 9 januari 2015, 23 maart 2015 en 13 mei 2015 (met bijlagen) ontvangen brieven van de advocaat van de vrouw;
- het op 20 november 2014 ontvangen definitieve hulpverleningsplan van Kompaan en de Bocht;
- de op 6 maart 2015, 23 maart 2015 (met bijlagen) ontvangen brieven van de man;
- de op 10 maart 2015 ontvangen eindevaluatie hulpverlening van Kompaan en de Bocht;
- de op 9 april 2015 ontvangen brief van de Raad voor de Kinderbescherming te Breda;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 mei 2015.
Ter terechtzitting is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, gevestigd Meerten Verhoffstraat 18, 4811 AS Breda, hierna te noemen de raad, om de rechtbank (nader) over de verzoeken te adviseren.

2.De nadere beoordeling

2.1
Aan de orde is thans nog het zelfstandig verzoek van de man tot vaststelling van een contactregeling tussen hem en de minderjarige [minderjarige]
, alsmede tot vaststelling van een informatieregeling.
2.2
Bij voormelde beschikking van 3 maart 2014 is het verzoek van de vrouw om het gezag over de minderjarige aan haar alleen toe te wijzen, afgewezen.
Partijen zijn voorts voor het volgen van de module “Ouderschap Blijft” (intensieve oudergesprekken terugverwezen naar Juzt.
De behandeling van de zaak is aangehouden, zulks in afwachting van een rapportage van Juzt en/of een rapportage van de raad en van schriftelijk bericht van de advocaat van de vrouw en van de man.
2.3
Gelet op de woonplaats van partijen is de uitvoering van voormeld traject overgedragen aan Kompaan en de Bocht.
2.4
Op 10 maart 2015 is ter griffie van de rechtbank de eindevaluatie hulpverlening ontvangen. Hierin wordt omschreven dat de gestelde doelen niet zijn behaald. Vaststaat dat de minderjarige angsten heeft, of deze nou wel of niet reëel zijn. Tussen ouders is communicatie niet mogelijk gebleken. De minderjarige heeft een dusdanig negatief beeld over de man ontwikkeld dat hij klem zit. Thans is het voor hem een te zware opgave om te besluiten tot contactherstel met de man. Samenwerking tussen partijen is noodzakelijk om de minderjarige in beweging te laten komen.
2.5
In reactie op het rapport van Kompaan en de Bocht heeft de man -kort samengevat- bericht dat hij de conclusie hiervan onderschrijft. Hij spreekt de hoop uit dat er nog oplossingen en mogelijkheden zijn.
De advocaat van de vrouw heeft -kort samengevat- te kennen gegeven dat beëindiging van het traject bij Kompaan en de Bocht onvermijdelijk was omdat er geen enkele ruimte meer was voor enige vorm van overleg tussen partijen.
2.6
Bij voormelde brief van 9 april 2015 heeft de raad bericht dat wordt afgezien van zelfstandig aanvullend onderzoek. De reden hiervan is gelegen in het feit dat er geen verzoek hiertoe ligt vanuit de rechtbank. De juridische grondslag voor een dergelijk onderzoek ontbreekt derhalve. De raad zal ter terechtzitting een reactie geven op het verslag van Kompaan en de Bocht.
2.7
De behandeling van de zaak is voortgezet ter terechtzitting van 21 mei 2015.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
2.8
Door de man is naar voren gebracht dat de vrouw hem in zijn ogen criminaliseert en dat dit de reden is waarom de minderjarige bang voor hem is. Hij wenst uitdrukkelijk te betwisten dat hij gewelddadig is. De man wil dat er in de toekomst contact tussen hem en de minderjarige wordt opgestart. Hij wil niet dat de minderjarige in angst voor hem en met een irreëel beeld van hem opgroeit. Naar de mening van de man dient onderzoek te worden verricht naar de oorzaak van de angst van de minderjarige. Daartoe kan de raad een nieuw onderzoek verrichten, kan er een ondertoezichtstelling worden uitgesproken of kan een andere professionele instantie worden ingeschakeld om het traject dat is opgestart bij Kompaan en de Bocht, voort te zetten. De man stelt dat de hulpverlening nooit alleen met de minderjarige heeft kunnen spreken, omdat de vrouw altijd bij deze gesprekken aanwezig was. Hij betwist dat hij vervelende en/of bedreigende e-mailberichten heeft gestuurd. Zijn partner trekt zich de hele situatie erg aan. De man geeft aan dat hij heeft getracht tegen zijn partner te zeggen dat zij geen (e-mail)berichten moet sturen, maar dat hij haar niet kan tegenhouden. Het belangrijkste voor de man is dat de minderjarige deel uitmaakt van zijn leven, dat hij contact met hem heeft en dat de angst van de minderjarige weggehaald wordt.
De man geeft aan dat hij zich niet helemaal kan vinden in een nieuw traject bij Kompaan en de Bocht. Hij is bereid om te leren om met de vrouw te kunnen communiceren, maar dit dient wel tot doel te hebben dat tot een contactregeling wordt gekomen.
2.9
Namens en door de vrouw is aangevoerd dat de vrouw van mening is dat de door de man verzochte informatieregeling niet moet worden vastgesteld. Het verstrekken van informatie heeft in de afgelopen periode juist voor meer ellende gezorgd. Op het verstrekken van informatie door de vrouw wordt meermalen en uiterst negatief gereageerd, hetgeen een ontwrichtend effect op de vrouw en haar gezin heeft. Er is lange tijd onenigheid geweest over de magistercode van de minderjarige. Nu de man inmiddels over deze code beschikt, kan hij alle informatie met betrekking tot de school van de minderjarige zelf opzoeken. Alle andere belangrijke informatie aangaande de minderjarige, zoals een ziekenhuisopname, zal de vrouw uit eigen beweging verstrekken.
Het verzoek van de man tot vaststelling van een contactregeling dient eveneens te worden afgewezen. De minderjarige heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd te kennen gegeven dat hij op dit moment geen contact met de man wenst. Voorts is de wijze waarop de man en/of zijn partner de zaken benadert schadelijk voor de minderjarige en daarmee niet in zijn belang. Dat er bij de minderjarige sprake zou zijn van Parental Alienation Syndrom (PAS), zoals de man stelt, is niet onderschreven dan wel aangetoond. De minderjarige is door diverse instanties gehoord en bij die gesprekken is de vrouw niet aanwezig geweest. De vrouw betwist dat zij de minderjarige beïnvloedt. De vrouw geeft aan dat de man alle contacten over de minderjarige via zijn partner laat lopen. Daarbij vermoedt de vrouw dat de partner van de man ook namens de man brieven stuurt. De man lijkt dit alles goed te vinden. Dat maakt het onmogelijk om het traject bij Kompaan en de Bocht voort te zetten. Zoals tijdens de vorige zitting nadrukkelijk naar voren is gekomen, was dit traject bedoeld om te werken aan enige vorm van communicatie tussen partijen. Het opstarten van een contactregeling bleef echter het enige waar de man in geïnteresseerd was. De reden dat dit traject mislukt is, is de lastercampagne die de partner van de man tegen de vrouw is gestart. Daarbij is niet alleen getracht om de vrouw op haar werk in diskrediet te brengen, maar is ook de minderjarige op een zeer vervelende en bedreigende wijze benaderd.
2.1
Van de zijde van de raad is te kennen gegeven dat het advies van Kompaan en de Bocht, te weten dat partijen opnieuw met elkaar in gesprek moeten gaan, onderschreven wordt. Er zijn twee gezagdragende ouders, maar de man heeft geen contact met de minderjarige en hij ontvangt geen informatie over hem. Partijen geven beiden aan dat zij het beste met de minderjarige voor hebben. Zij zijn het dan ook aan de minderjarige verplicht om met elkaar in gesprek te gaan, waarbij opgeven geen optie zou moeten zijn. Nu partijen niet met elkaar communiceren wordt de ontwikkeling van de minderjarige bedreigd. Partijen kunnen het traject bij Kompaan en de Bocht voortzetten. Hoewel het eerdere rapport van de raad al wat ouder is, ziet de vertegenwoordiger van de raad geen meerwaarde in een nieuw onderzoek. De raadsvertegenwoordiger begrijpt hetgeen de man stelt met betrekking tot PAS, maar het probleem in deze casus ligt niet bij de minderjarige. Het probleem ligt bij partijen. De partner van de man maakt wel degelijk deel uit van wat er tussen partijen gebeurt. Indien partijen opnieuw met elkaar in gesprek willen, dient de man ervoor te zorgen dat zijn partner haar acties staakt en dat alleen hij met de vrouw communiceert.
2.11
De rechtbank overweegt als volgt.
Contact
Op het (zelfstandig) verzoek van de man tot vaststelling van een contactregeling tussen hem en de minderjarige is van toepassing het bepaalde in artikel 1:253a juncto 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In artikel 1:377a, tweede lid, BW is bepaald dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
In het rapport van 21 oktober 2013 heeft de raad geconcludeerd geen mogelijkheden te zien voor een contactregeling. Daartoe is onder meer overwogen dat de man jarenlang geen onderdeel heeft uitgemaakt van het leven van de minderjarige. Er lag en ligt vanuit de minderjarige geen vraag richting contact met de man. Hij geeft duidelijk aan dat hij geen contact met de man wenst. De minderjarige voelt zich door de man niet serieus genomen. Berichten vanuit de man (en zijn partner) bevatten voor de minderjarige dusdanig belastende boodschappen dat er bij de minderjarige geen enkel vertrouwen meer is in eventueel oprechte en goede bedoelingen. Daarbij is er bij de minderjarige ook angst voor ongewenste bemoeienis en het forceren van contact door de man. De man stelt zich zodanig op dat zijn eigen belang voorop wordt gesteld. Een contactregeling of het toewerken daarnaar wordt dan ook niet in het belang van de minderjarige geacht. De raad is van mening dat het tempo van de minderjarige gevolgd en gerespecteerd dient te worden.
Ondanks het standpunt van de man dat het raadsrapport gedateerd is en een nieuw raadsonderzoek aangewezen is, is de rechtbank op grond van de nadien binnengekomen informatie en haar eigen indruk ter zitting van oordeel dat de inzichten van de raad in voormeld rapport terecht en nog immer actueel zijn. Bij voormelde beschikking van 3 maart 2014 zijn partijen (terug)verwezen naar Juzt voor intensieve oudergesprekken. De uitvoering van dit traject is overgenomen door Kompaan en de Bocht. Binnen dit recente traject heeft de minderjarige uitdrukkelijk aangegeven dat hij geen contact met de man wenst en dat hij zich door de man bedreigd voelt. Hij heeft dit onderbouwd aan de hand van e-mailberichten van de (partner van de) man. De mening van de minderjarige is weliswaar niet leidend voor het oordeel van de rechtbank maar hieraan wordt, gelet op de leeftijd van de minderjarige, de wijze waarop hij zijn mening consequent uitdraagt en de tekst van artikel 1:377a, tweede lid, aanhef en onder c, van het BW, wel een behoorlijk gewicht toegekend.
De rechtbank stelt voorts vast dat de partner van de man een flink aantal stukken heeft
gestuurd naar en onderwerpen heeft gepost over de vrouw. De uitspraken die de partner van
de man in deze stukken doet over de vrouw zijn naar het oordeel van de rechtbank beneden
alle peil en in een aantal gevallen bijzonder onaangenaam. Ook worden uitspraken gedaan in
de richting van en over de minderjarige. De rechtbank is van oordeel dat deze handelswijze
absoluut niet in het belang van de minderjarige en in het belang van een verbetering in de
relatie van partijen is. Ter terechtzitting heeft de man verklaard dat hij op de hoogte was van
de acties van zijn partner maar dat hij de mening is toegedaan dat deze voor haar rekening
moeten komen omdat hij haar hierin niet kan aansturen. Dit standpunt van de man deelt de
rechtbank niet. Zeker gelet op de inhoud van de verzoeken die de man doet en de drempels
die in dat kader thans voorliggen, mag van de man worden verwacht dat hij zijn partner op
haar acties aanspreekt en haar er ten zeerste van doordringt dat zij deze acties staakt. Dat dit
inzicht bij de man lijkt te ontbreken, baart de rechtbank grote zorgen.
Ter terechtzitting is door vertegenwoordiger van de raad voorgesteld om partijen wederom te verwijzen naar Kompaan en de Bocht om het traject van intensieve oudergesprekken voort te zetten. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is besproken en gezien de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden acht de rechtbank een dergelijke (terug)verwijzing geen reële optie. Van dit traject is redelijkerwijs geen positief resultaat te verwachten.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een situatie zoals genoemd in artikel 1:377a, derde lid, onder c, BW en dat contact tussen de man en de minderjarige anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige (artikel 1:377a, derde lid, onder d, BW). De rechtbank ziet voldoende grond om de man het recht op contact met de minderjarige voor bepaalde tijd te ontzeggen. Dit houdt in dat het de man (en zijn partner) niet zijn toegestaan om de minderjarige op enige manier te benaderen. De rechtbank begrijpt het standpunt van de vrouw aldus dat zij een ontzegging van het recht op contact van de man met de minderjarige verzoekt voor onbepaalde tijd. De rechtbank zal dit verzoek echter afwijzen en de man zijn recht op contact met de minderjarige ontzeggen voor de duur van één jaar.
Informatie
Ingevolge artikel 1:377b, eerste lid, BW, is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een (gezags)ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Uit de toelichting bij dit artikel volgt dat, óók als er geen contact plaatsvindt, de verplichting tot informatieverschaffing bestaat en de rechter kan worden verzocht een regeling daaromtrent vast te stellen.
Gelet op de positie van de man als ouder met gezag heeft hij recht op een deugdelijke informatieverstrekking. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit verzoek van de man kan worden toegewezen, ondanks het bezwaar van de vrouw dat dit tot escalaties leidt. Deze escalaties ontstonden veelal omdat er op het verstrekken van informatie door de vrouw meermalen door (de partner van) de man werd gereageerd. Gelet op het voorgaande is dit de man (en zijn partner) echter niet langer toegestaan. Mede in het belang van de minderjarige verwacht de rechtbank dan ook dat verdere escalaties tussen partijen zullen uitblijven.

3.De beslissing

De rechtbank
verbiedt de man (en zijn partner) tot het hebben van contact met de minderjarige
[minderjarige], voor de duur van één jaar;
bepaalt dat de vrouw de man eenmaal per kwartaal schriftelijk informeert over de gezondheid van de minderjarige, dat zij aan hem telkens afschriften verstrekt van de schoolrapporten van genoemde minderjarige zodra zij hierover beschikt en dat zij hem schriftelijk op de hoogte stelt van gewichtige zaken welke zich met betrekking tot de minderjarige hebben voorgedaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Prenger, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Dekkers, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.