In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een jeugdzakenprocedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen kinderrechter mr. [voorletters] Slot, die belast was met de behandeling van verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige a], [minderjarige b] en [minderjarige c]. De verzoeker had eerder op 1 juni 2015 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de kinderrechter partijdig was geweest door zijn verzoek om gezinsvoogden onder ede te horen af te wijzen. De kinderrechter had echter in haar schriftelijke reactie aangegeven dat het niet gebruikelijk is om verzoekers of belanghebbenden onder ede te horen in dergelijke procedures, en dat de belangen van de kinderen voorop staan.
De wrakingskamer heeft geoordeeld dat verzoeker als gezaghebbende ouder nu wel als belanghebbende kan worden aangemerkt, maar dat zijn wrakingsverzoek ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderrechter niet partijdig of vooringenomen is geweest en dat de beslissing om het verzoek af te wijzen niet onbegrijpelijk was. De rechtbank heeft ook bepaald dat verzoeker niet opnieuw kan wraken op dezelfde gronden, en dat de behandeling van de jeugdzaken zal worden voortgezet.
De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van de onpartijdigheid van rechters en de noodzaak om de belangen van minderjarigen voorop te stellen in jeugdzaken. De rechtbank heeft de procedurele regels en de rol van de kinderrechter in deze context duidelijk uiteengezet, en heeft de verzoeker in zijn verzoek afgewezen.