ECLI:NL:RBZWB:2015:4468

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
02/300498 HA RK 15-99
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter in jeugdzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een jeugdzakenprocedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen kinderrechter mr. [voorletters] Slot, die belast was met de behandeling van verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige a], [minderjarige b] en [minderjarige c]. De verzoeker had eerder op 1 juni 2015 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de kinderrechter partijdig was geweest door zijn verzoek om gezinsvoogden onder ede te horen af te wijzen. De kinderrechter had echter in haar schriftelijke reactie aangegeven dat het niet gebruikelijk is om verzoekers of belanghebbenden onder ede te horen in dergelijke procedures, en dat de belangen van de kinderen voorop staan.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat verzoeker als gezaghebbende ouder nu wel als belanghebbende kan worden aangemerkt, maar dat zijn wrakingsverzoek ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderrechter niet partijdig of vooringenomen is geweest en dat de beslissing om het verzoek af te wijzen niet onbegrijpelijk was. De rechtbank heeft ook bepaald dat verzoeker niet opnieuw kan wraken op dezelfde gronden, en dat de behandeling van de jeugdzaken zal worden voortgezet.

De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van de onpartijdigheid van rechters en de noodzaak om de belangen van minderjarigen voorop te stellen in jeugdzaken. De rechtbank heeft de procedurele regels en de rol van de kinderrechter in deze context duidelijk uiteengezet, en heeft de verzoeker in zijn verzoek afgewezen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Wrakingskamer
zaaknummer 02/300498 HA RK 15-99
beslissing van 7 juli 2015
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker],
verder te noemen verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt onder meer uit:
- het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van 1 juni 2015 door de kinderrechter mr. [voorletters] Slot van na te noemen zaken, waarin opgenomen het door verzoeker op die zitting mondeling tegen mr. Slot gedaan wrakingsverzoek;
- de op 17 juni 2015 van mr. Slot ingekomen schriftelijke reactie;
- de processtukken in na te noemen zaken, en
- de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 1 juli 2015, waarbij is verschenen verzoeker. Hoewel daartoe uitgenodigd is mr. Slot, noch [vrouw x] en een vertegenwoordiger van de William Schrikker Groep, gevestigd te Amsterdam, belanghebbenden in na te noemen zaken, verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Slot voornoemd, in haar hoedanigheid van kinderrechter, belast met de behandeling van het verzoek van de William Schrikker Groep (hierna verder te noemen WSG) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige a], [minderjarige b] en [minderjarige c], allen geboren uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van verzoeker en [vrouw x] (zaaknummers C/02/290-407 JE RK 14-2169, C/02/290928/ JE RK 14-2245 en C/02/290032/ JE RK 14-2249).
2.2.
Blijkens haar ingekomen schriftelijke reactie berust mr. Slot, hierna te noemen de kinderrechter, niet in het verzoek tot haar wraking.

3.De feiten

3.1.
Het hiervoor genoemde verzoek is eerder behandeld op 16 januari 2015. Bij die behandeling heeft verzoeker de toen behandelend kinderrechter gewraakt. De wrakingskamer, in een andere samenstelling, heeft het wrakingsverzoek bij haar beslissing van 3 maart 2015 afgewezen.
02/300498 HA RK 15-99 pagina 2
3.2.
De behandeling van de zaken is vervolgens voortgezet door de kinderrechter ter zitting van 16 maart 2015. Verzoeker heeft op die zitting de kinderrechter eveneens gewraakt op grond van de omstandigheid dat zij zijn verzoek om de gezinsvoogden onder ede te horen ter zake van hun volgens verzoeker valselijk jegens hem geuite beschuldiging van seksueel misbruik van zijn kinderen, heeft afgewezen.
3.3.
Verzoeker is door de wrakingskamer in dat hernieuwde wrakingsverzoek bij beslissing van 12 mei 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet was belast met het ouderlijk gezag over de kinderen en derhalve niet als belanghebbende in de procedure kon worden aangemerkt.
3.4.
Ter zitting van 1 juni 2015 heeft de kinderrechter de behandeling van de zaken wederom voortgezet en heeft verzoeker de kinderrechter andermaal gewraakt. Het van die zitting opgemaakt proces-verbaal vermeldt daarover het volgende:

De vader: Ik heb inmiddels mede het gezag over de minderjarigen.
De moeder: Het is juist dat de vader thans mede is belast met het gezag over de minderjarigen.
GI (lees WSG
): Raadpleging in het gezagsregister heeft uitgewezen dat de vader sinds vorige week inderdaad mede is belast met het gezag over de minderjarigen.
De vader: Nu ik het gezag over de minderjarigen heb verkregen dient u mij als belanghebbende aan te merken. Ik wil nog steeds dat u de gezinsvoogden zult beëdigen, zodat ik met de beëdigde verklaring aangifte kan gaan doen bij de politie. Er heeft immers geen seksueel misbruik van de kinderen plaatsgevonden. De GI is daarvan ook op de hoogte, sinds zij de dossiers destijds van Bureau Jeugdzorg overgedragen heeft gekregen. Het seksueel misbruik blijft echter in de rapporten vermeld staan. Ik heb meerdere keren aan de GI verzocht om dit te rectificeren, maar de GI gaat daartoe niet over. Uitgaande van de leugens die in de verzoekschriften vermeld staan kunt u immers geen rechtspreken.
De kinderrechter deelt mede dat het beëdigen van gezinsvoogden ter zitting in een procedure betreffende een verzoek tot (verlenging) van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet gebruikelijk is, dat de argumenten van de vader geen afwijking van de gebruikelijke procedure rechtvaardigen en wijst het verzoek van de vader af.
De vader: Dan wraak ik u wederom.
3.5.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht en heeft hij volhard bij zijn wrakingsverzoek.

4.Het standpunt van de kinderrechter

4.1.
In haar schriftelijke reactie voert de kinderrechter op de eerste plaats aan dat tijdens de zitting van 1 juni 2015 na verificatie is gebleken, dat verzoeker als gezaghebbende ouder van de minderjarigen vermeld staat in het gezagsregister. Zij heeft verzoeker op die zitting dan ook meegedeeld, dat hij thans als belanghebbende in de procedure wordt aangemerkt. Verzoeker kan dan ook in haar opvatting in zijn hernieuwd wrakingsverzoek worden ontvangen.
02/300498 HA RK 15-99 pagina 3
4.2.
Als inhoudelijk verweer voert de kinderrechter aan, dat in zaken betreffende een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing het niet gebruikelijk is om de verzoeker of belanghebbenden onder ede te horen. Alleen een getuige of een deskundige dient op grond
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te worden beëdigd. In dit geval waren de gezinsvoogden als vertegenwoordigers van de verzoekende partij aanwezig. Voor zover op voornoemde regel al een uitzondering mogelijk is, geeft de door verzoeker genoemde reden geen aanleiding om daarvan af te wijken.
4.3.
De kinderrechter betoogt verder dat uit haar afwijzing van het verzoek van verzoeker niet valt af te leiden, dat zij tijdens de behandeling op de zitting partijdig of vooringenomen is geweest en evenmin dat zij de schijn daartoe heeft gewekt. Naar haar opvatting kan in een wrakingsprocedure niet worden opgekomen tegen onwelgevallige (proces)beslissingen. Zij meent dan ook dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
4.4.
Daarnaast verzoekt de kinderrechter te bepalen dat verzoeker haar of de overige (kinder)rechters van het team jeugdrecht niet (meer) op grond van dezelfde reden kan wraken.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Met de kinderrechter is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker thans in zijn (hernieuwde) wrakingsverzoek kan worden ontvangen, nu hij inmiddels en op het moment dat hij zijn wrakingsverzoek op de zitting van 1 juni 2015 heeft gedaan, als gezaghebbende ouder van zijn minderjarige kinderen en daarmee als belanghebbende in de procedure tot (verlenging) van hun ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moet worden aangemerkt.
5.2.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.3.
Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek moet volgens heersende rechtsopvatting voorop worden gesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtszoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken.
5.4.
Verzoeker grondt zijn wrakingsverzoek op de omstandigheid dat de kinderrechter op de zitting zijn (herhaald) verzoek om de op die zitting als vertegenwoordigers van WSG verschenen gezinsvoogden onder ede te horen ter zake van hun jegens verzoeker geuite beschuldiging van seksueel misbruik van zijn kinderen, heeft afgewezen.
5.5.
Uit deze beslissing kan, naar objectieve maatstaven bezien en anders dan verzoeker meent, niet volgen dat de kinderrechter daarmee blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of daartoe de schijn heeft gewekt. Dit betreft een beslissing van processuele aard, die alleen dan grond van wraking kan opleveren wanneer deze zozeer onbegrijpelijk is, dat de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank hier geen sprake.
5.6.
Hoewel niet kan worden uitgesloten dat verzoeker in het kader van zijn voornemen van het doen van strafrechtelijke aangifte (van meineed) tegen de gezinsvoogden, een belang bij het
02/300498 HA RK 15-99 pagina 4
horen van hen onder ede ter zake van hun beschuldiging van seksueel misbruik heeft, hoort een dergelijk verhoor niet thuis in het kader van de behandeling van de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn kinderen. Bij die behandeling dienen de belangen van die kinderen en niet van verzoeker voorop te staan. Bovendien staan voor verzoeker daarvoor andere wegen open, zoals de mogelijkheid van het doen van een verzoek tot houden van een voorlopig getuigenverhoor. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat de kinderrechter onvoldoende reden heeft gevonden om af te wijken van de gebruikelijke procedure en zijn verzoek daarom heeft afgewezen.
5.7.
Nu verzoeker geen andere gronden aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag heeft gelegd en hij tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek ook heeft aangegeven dat het hem er met name om gaat een statement richting de gezinsvoogden te maken, behoort dit verzoek te worden afgewezen.
5.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het honoreren van het verzoek van de kinderrechter om te bepalen dat verzoeker haar niet meer op grond van dezelfde reden kan wraken. Artikel 37, lid 4 Rv. bepaalt immers dat een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Met deze bepaling wordt dan ook al voorzien in het hiervoor gedane verzoek van de kinderrechter, voor zover zijzelf door verzoeker in dezelfde zaken weer zal wordt gewraakt.
5.9.
Wat betreft ditzelfde verzoek van de kinderrechter ten aanzien van de overige (kinder)rechters van het team jeugdrecht geldt het volgende.
Verzoeker heeft bij gelegenheid van de behandeling van zijn wrakingsverzoek verklaard, dat hij, in het geval een andere kinderrechter (al dan niet op grond van de beslissing op zijn onderhavig wrakingsverzoek) zal worden belast met de verdere behandeling van de zaken, deze kinderrechter eveneens zal wraken, wanneer deze zijn verzoek tot het onder ede horen van de gezinsvoogden eveneens zal afwijzen. Omdat niet kan worden uitgesloten dat een andere kinderrechter (op grond van rooster technische redenen) de behandeling van de zaken zal voortzetten, ziet de rechtbank op grond van die verklaring wel reden om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek tegen die (kinder)rechters op dezelfde grond als thans, niet meer in behandeling zal worden genomen. Met een dergelijk volgend verzoek maakt verzoeker immers misbruik van het middel van wraking.

6.Beslissing

De rechtbank
wijst het wrakingsverzoek af;
bepaalt dat de behandeling van de zaken met zaaknummers C/02/290-407 JE RK 14-2169, C/02/290928/ JE RK 14-2245 en C/02/290032/ JE RK 14-2249 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van een van de andere kinderrechters van deze rechtbank, zo deze zijn belast met de voortzetting van de behandeling van deze zaken, op dezelfde grond niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven op 7 juli 2015 door mrs. Peters, Kok en Pellikaan, in tegenwoordigheid van De Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--