ECLI:NL:RBZWB:2015:4736

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
02/820184-14 en 20.001496-12 (vord. TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hertsig
  • A. Veldhuizen
  • M. Moussault
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overval op Jumbo supermarkt met geweld en vuurwapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee verdachten die betrokken waren bij een gewapende overval op de Jumbo supermarkt in Oosterhout op 17 januari 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, met bivakmutsen en gewapend met vuurwapens, de supermarkt binnenkwamen en onder bedreiging van geweld geld en goederen hebben gestolen. De verdachten werden herkend aan DNA-sporen die op de plaats delict zijn aangetroffen, evenals op kleding en wapens die bij hen zijn gevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachten wettig en overtuigend schuldig waren aan de tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De rechtbank heeft de verdachten respectievelijk veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging voor de verdachte die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De vorderingen van benadeelde partijen, waaronder klanten en personeel van de supermarkt, werden grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele vorderingen die niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820184-14 en 20.001496-12 (vord. TUL)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de P.I. Dordrecht
raadsman mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 juli 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Op de zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 17 januari 2014 te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uit een winkel, [slachtoffer 3] ([adres 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van circa 6731,44 euro, althans enig geldbedrag en/of 2172 [naam winkel]-koopzegels (totaalwaarde 217 euro) en/of een (groot) aantal emballagebonnen (totaalwaarde 290 euro) en/of twee, althans een aantal, geldlades/kassalades en/of een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of een of meer andere in die winkel aanwezige personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- met een (bivak)muts(en) voor zijn/hun gezicht, althans onherkenbaar, het betreffende winkelbedrijf is/zijn binnengegaan en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of een of meer andere in die winkel aanwezige personen, een of meer vuurwapen(s), althans een of meer op een vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) en/of een (grote) moker/hamer, heeft/hebben voorgehouden/getoond en/of
- in dat winkelbedrijf (direct na binnenkomst) een of meer schoten (in de lucht) heeft/hebben afgevuurd en/of (daarbij) meermalen dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "dit is een overval" en/of "overval" en/of "dit is een overval, geld, geld", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens), een of meer vuurwapen(s), althans een of meer op een vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 9] en/of een of meer andere in de winkel aanwezige personen heeft/hebben gericht, althans duidelijk zichtbaar heeft/hebben getoond en daarbij meermalen dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "geld, snel, schiet op" en/of "maak de kassa open" en/of "geef al die geld" en/of "nu open maken alle kassa's" en/of "geld", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (daarbij) met een (grote) moker/hamer een metalen rek heeft/hebben vernield/omgeslagen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] diverse geldlades/kassalades uit de kassa's hebben laten halen;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 januari 2014 tot en met 26 februari 2014 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen te Oosterhout, een of meer wapens van categorie III, onder 1°, te weten een vuurwapen (merk Beretta, kaliber 7.65), voorhanden heeft/hebben gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het navolgende.
Dat op 17 januari 2014 de [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) in winkelcentrum [adres 2] te Oosterhout is overvallen blijkt uit de aangifte en de verklaringen van het winkelpersoneel en de klanten van [slachtoffer 3]. Bij die overval is gebruik gemaakt van een mokerhamer, welke volgens verklaringen van winkelier [naam 3] en zijn echtgenote [naam 4] is gekocht door een jongen met tatoeages op zijn vingers. Van die jongen is een compositietekening gemaakt welke grote gelijkenis vertoonde met verdachte [verdachte]. [verdachte] heeft tatoeages op zijn vingers.
Door getuigen zijn twee jongens op een scooter gezien die vanuit [slachtoffer 3] wegvluchtten en op die vluchtroute trof de politie in de buurt van aldaar weggegooide kassabonnen van die dag, afkomstig van [slachtoffer 3] , deels verbrande kleding aan welke bij de overval was gebruikt en waarop het DNA van zowel [verdachte] als [medeverdachte] werd aangetroffen.
In de caravan waar [verdachte] verbleef is het vuurwapen aangetroffen waarmee tijdens de overval bleek te zijn geschoten. In [slachtoffer 3] zijn kogelhulzen achtergebleven en op een huls is het DNA van verdachte [medeverdachte] aangetroffen.
In de woning van [medeverdachte] is een doos gevonden met schuimrubber aan de binnenzijde waarin, gezien de contouren, een lang vuurwapen verpakt had gezeten welk lang vuurwapen overeenkomsten vertoonde met het lange vuurwapen dat tijdens de overval was gebruikt. In de telefoon van [verdachte] bleken foto’s te zijn opgeslagen waarop zowel [verdachte] als [medeverdachte], ieder in hun eigen woning, met een vergelijkbaar lang vuurwapen stonden afgebeeld. Kennelijk konden verdachte en [medeverdachte] over dergelijke vuurwapens beschikken.
Het door [verdachte] gestelde alibi dat hij ten tijde van de overval bij [naam 1] in de schuur heeft gezeten, kan naar het rijk der fabelen worden verwezen. De stellige verklaringen van [naam 2], [naam 1] en [naam 5], de vrienden van [verdachte] op dit punt zijn ten overstaan van de rechter-commissaris afgezwakt. Andere aanwezigen in die schuur kunnen zich niet herinneren dat [verdachte] daar was die avond. Bovenal kan dit alibi niet kloppen omdat uit het Telecom-onderzoek blijkt dat er veelvuldig contact is geweest die avond tussen [naam 1], [naam 2] en [naam 5], hetgeen niet logisch is als zij de hele avond bij elkaar zouden zijn geweest. Voorts blijkt uit het zendmastonderzoek door deskundige De Becker, die hierover op de zitting nog uitleg heeft gegeven, dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de telefoonnummers van [naam 2], [naam 1] en [naam 5] zich op de avond van de overval in de schuur van [naam 1] bevonden en dat het telefoonnummer van verdachte [verdachte] op de avond van de overval niet heeft aangestraald op de telefoonmast, binnen welk dekkingsgebied de bewuste schuur zich bevond.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het bezit van een vuurwapen, maar is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de overval op [slachtoffer 3] op grond van het navolgende. Allereerst heeft verdachte een sluitend alibi, nu meerdere vrienden van hem bij de politie stellig waren in hun verklaring dat verdachte met hen in de schuur van [naam 1] was op het moment dat de overval plaatsvond. Dat die getuigen zich ruim een jaar later bij de rechter-commissaris niet meer precies konden herinneren doet daar, gelet op het tijdsverloop, niet aan af. Ook na het deskundigenonderzoek zijn onduidelijkheden blijven bestaan en is niet komen vast te staan dat verdachte niet in dat schuurtje kan hebben gezeten, terwijl zijn telefoon ten tijde van de overval ook niet is uitgepeild in het serving gebied waar [slachtoffer 3] in lag.
Los daarvan komen de signalementen niet overeen met verdachte en evenmin met [medeverdachte]. Het lange vuurwapen waarmee verdachte op een foto staat is een nepwapen en wijkt af van het wapen dat op de camerabeelden is te zien. Weliswaar had verdachte het pistool dat bij de overval is gebruikt onder zich, maar dat had hij pas op 25 februari 2014, dus enkele dagen voor zijn aanhouding, van een vriend geleend teneinde zichzelf te kunnen verdedigen. Het DNA dat is aangetroffen is allereerst aangetroffen op verplaatsbare sporen en het DNA-spoor op de handschoen is waarschijnlijk daarop terechtgekomen omdat verdachte de handschoen van degene die hem het vuurwapen leende heeft aangetrokken.
De aangetroffen mokerhamer tot slot is niet gekocht door verdachte en dat blijkt genoegzaam uit het feit dat het door [naam 3] en [naam 4] gegeven signalement volstrekt niet overeenkomt met het uiterlijk van verdachte.
Bovendien heeft verdachte een opvallende tatoeage in zijn gezicht, welke niet werd omschreven door de getuigen. Het gezicht op de compositietekening vertoont al nauwelijks gelijkenis met het gezicht van verdachte, maar bovendien verklaren beide getuigen dat de koper een muts droeg, terwijl op de tekening het volledige haar van de koper te zien is, “toevallig” ook nog met een opvallend goed gelijkende haardracht. Desondanks wordt verdachte vervolgens door beide getuigen niet herkend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[naam 11] [1] heeft verklaard dat hij de filiaalmanager is van de [slachtoffer 3], gevestigd in het winkelcentrum [adres 2] te Oosterhout. Hij werd op 17 januari 2014 om 20.45 uur gebeld door personeel van [slachtoffer 3] dat er een overval had plaatsgevonden. Hij is meteen naar [slachtoffer 3] gegaan. Er zijn 2 kassalades meegenomen en geld uit de andere kassa’s, emballagebonnen en koopzegels. In totaal is er aan contant geld voor een bedrag van
€ 6.731,44 weggenomen.
Op een aan die aangifte gehechte specificatie [2] staat vermeld dat de koopzegels in totaal een waarde vertegenwoordigen van € 217,-- en de emballagebonnen een waarde van € 290,--.
[slachtoffer 2] [3] heeft verklaard dat zij als hulpkracht op 17 januari 2014 belast was met de eindverantwoordelijkheid voor de kassa’s. Omstreeks 20.40 uur was het personeel al bezig om te gaan afsluiten. [slachtoffer 2] hielp twee klanten bij de servicebalie toen zij een grote man twee of drie maal hoorde roepen “dit is een overval”. Zij zag twee mannen, een best wel breed, de andere lang en smal. De een had een groot geweer en een grote hamer bij zich en de lange dunne man had een pistool, waarmee hij een paar keer in de lucht heeft geschoten. [slachtoffer 2] zag rook van het pistool komen. De lange dunne man kwam naar haar toe en richtte het pistool op haar buik. Hij zei “Geld snel, schiet op” omdat [slachtoffer 2] de kassalade niet snel genoeg open kreeg. Ze zag [slachtoffer 4] bij kassa 3 staan en zag toen de grote man het rek met beltegoed en chocolade kapotslaan met de lange hamer.
[slachtoffer 4] [4] heeft verklaard dat ze als kassière werkzaam was bij [slachtoffer 3]. Ze zag een man met een bivakmuts met een hamer en een geweer. Ze hoorde roepen “Maak de kassa open”. Ze maakte kassa 3 open en legde de lade op de band. De man sloeg met de hamer een rek om. Ze draaide naar kassa 4, legde de lade daarvan op de band en zag een man die een pistool op haar gezicht gericht hield. [slachtoffer 4] heeft ook andere kassa’s geopend.
Ook [slachtoffer 3]-medewerkers
[slachtoffer 5] [5] en
[slachtoffer 6] [6] waren die avond daar werkzaam, alsmede
[slachtoffer 9] [7] (332 e.v.) die bij kassa 1 stond. [slachtoffer 5] hoorde dat de man met het lange vuurwapen schoot waardoor ze een ploppend geluid hoorde.
[slachtoffer 6] zag dat de vuurwapens op hen werden gericht. Ze zag dat de daders van twee kassa’s de laden meenamen en geld pakten uit andere kassaladen.
[slachtoffer 1] [8] was als klant in [slachtoffer 3] aanwezig. Ze heeft verklaard dat ze haar handtas op de balie bij de sigaretten had gezet. Ze zag twee mannen met bivakmutsen binnenkomen. Ze hoorde roepen “dit is een overval” en ze zag en hoorde dat de man met het kleine wapen twee maal in de lucht schoot. De man met het grote wapen ging naar de kassa en gilde “nu openmaken alle kassa’s”. Er werd een kassa geopend en de man graaide uit de kassa en stopte geld in zijn zak. Ze zag ook de man met het kleine wapen uit een kassa geld pakken. Deze dader nam ook haar tas mee. Daarin zaten haar portemonnee, identiteitskaart, rijbewijs en andere goederen.
[slachtoffer 7] [9] heeft verklaard dat zij naast haar zusje als klant stond bij de sigarettenbalie.
[slachtoffer 8] [10] was eveneens als klant in de winkel aanwezig. Zij zag een grote man met een hamer en een geweer, waarmee werd geschoten.
Verbalisant [naam 6] [11] heeft de camerabeelden van [slachtoffer 3] bekeken. Zijn waarnemingen zijn als volgt: Dader 1 komt met een soort machinegeweer binnen en richt dat wapen in de richting van de kassa’s. Hij pakt een moker op die hij bij binnenkomst had weggelegd en wijst naar een medewerker van [slachtoffer 3], die met de handen omhoog staat. Deze begint een kassa open te maken. Dader 1 richt zijn wapen vervolgens op een andere medewerker die ook de handen omhoog steekt. Direct daarna slaat dader 1 met de moker een rek omver, loopt naar kassa 3 en pakt iets uit de kassalade. De medewerkster haalt de lade uit kassa 4 en legt deze op de band. Zij doet dat vervolgens ook bij kassa 1 en 2. Dader 1 houdt vervolgens een plastic tas open en dader 2 doet de inhoud van de kassaladen of de hele lade in die tas. Dader 2 lost bij binnenkomst een schot met een pistool. Dader 2 houdt vervolgens het pistool gericht op het personeel.
De Unit FTO [12] heeft ter plaatse een sporenonderzoek ingesteld. Bij kassa 4 werd een patroonhuls aangetroffen van het merk Sellier en Bellot, kaliber 7.65, welke het spoornummer AAGH4004NL kreeg. Op de kassa van de servicebalie troffen zij een patroonhuls aan (eveneens merk Sellier en Bellot, kaliber 7.65) welke als nummer AAGH4005NL kreeg. In het plafond voor de servicebalie zaten twee perforaties van doorschoten. Op een plafondplaat werd een kogelpunt met kaliber 7.65 aangetroffen (AAGH4006NL).
Het NFI [13] heeft vastgesteld dat de hulzen met de nummers AAGH4004NL en AAGH4005NL en de kogel met nummer AAGH4006NL uit hetzelfde wapen zijn geschoten.
Bij de doorzoeking van het chalet in Rijsbergen [14] waar verdachte [verdachte] verbleef is een pistool aangetroffen merk Pietro Beretta, type 70, kaliber 7.65 Browning, welke het spoornummer AAF08665NL kreeg.
Het NFI [15] heeft vastgesteld dat het nagenoeg uitgesloten is dat de aangetroffen kogel AAGH4006NL is afgevuurd uit een andere loop dan de loop van pistool AAF08665NL.
Het NFI [16] heeft op patroonhuls met nummer AAGH4004NL DNA-sporen aangetroffen welke matchen met het DNA van verdachte [medeverdachte], met een kans kleiner dan een op een miljard dat het DNA van iemand anders afkomstig is.
[naam 7] [17] heeft verklaard dat hij op 17 januari 2014 iets voor 21.00 uur met zijn auto uit de Biezenbeemd kwam rijden toen een scooter met hoge snelheid langs de verkeerde kant van de vluchtheuvel op hem af kwam rijden. Er zaten twee mannen op met bivakmutsen op. De passagier had een tas vast.
[naam 8] [18] zag op 17 januari 2014 omstreeks 21.30 uur bij haar woning aan de Rembrandtlaan te Oosterhout een scooter voorbij rijden in de richting van de Jan Steenlaan of de in richting van de bosschages bij de geluidswal met daarop twee mannen, gekleed in donkere kleding. Ze reden langzaam en hadden geen helm op. Ongeveer een kwartier later kwamen ze terugrijden.
Verbalisant [naam 9] [19] treft in de door de getuigen omschreven rijrichting bij de Piet Mondriaanstraat in de buurt van de geluidswal van de A27 een stapeltje kleding aan, ruikend naar benzine of diesel, dat in brand heeft gestaan en vlak daarbij een handschoen, merk Nike. Zij heeft vastgesteld dat de kledingstukken grotendeels gelijk waren aan de kleding welke de overvallers volgens de camerabeelden hadden gedragen. In het verlengde van die straat trof de verbalisant [naam 9] [20] bij de Jan Steenlaan kassabonnen van [slachtoffer 3] aan waarvan enkele waren gedateerd op de dag van de overval.
Het NFI [21] heeft vastgesteld dat de op de zwarte wollen muts met spoornummer AAGH4004NL aangetroffen DNA-sporen matchen met het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] met een kans kleiner dan een op een miljard dat het DNA van iemand anders is.
In de binnenzijde van de Nike handschoen met spoornummer AAGZ0687NL werd een onvolledig mengprofiel van minimaal 2 personen aangetroffen, waarbij het NFI heeft vastgesteld dat de hoofdkenmerken van het DNA-spoor matchen met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] met een kans kleiner dan een op een miljard dat het DNA van iemand anders is.
Van de binnenzijde van de manchet van de jas (AAGZ0688NL#01 en #02) is een onvolledig DNA-profiel aangetroffen en kan verdachte [medeverdachte] niet worden uitgesloten als donor.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging, daarop neerkomend dat de getuigen van de overval in sommige gevallen spreken over daders die “niet blank” zouden zijn geweest. Op de camerabeelden en de printen daarvan in het dossier is immers te zien dat de gezichten en ook de overige huid van de daders door vermomming en bedekking niet tot nauwelijks waarneembaar zijn.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij het pistool pas op 25 februari 2014 had geleend. Die verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden, mede omdat hij heeft geweigerd aan te geven van wie hij het wapen zou hebben geleend. De verklaring van verdachte [medeverdachte] over de manier waarop zijn DNA op de patroonhulzen terecht zou zijn gekomen, treft datzelfde lot, alsook zijn uitleg over de sporen welke op de jas werden aangetroffen. [medeverdachte] zegt dat hij weet hoe dat gebeurd is, maar wenst dat niet te vertellen. Het staat [medeverdachte] natuurlijk vrij om niet te verklaren, maar door bij dergelijk “hard bewijs” te weigeren enige uitleg te geven, terwijl dit gegeven duidelijk vraagt om nadere uitleg, wordt zijn verklaring op dat punt ongeloofwaardig.
Verdachte [verdachte] heeft voorts aangevoerd dat hij de overval niet gepleegd kan hebben, omdat hij op het moment van de overval met vrienden in een schuurtje van [naam 1] zat te chillen met in ieder geval [naam 2], nog een jongen en een meisje. Die jongen en meisje zouden, zo is hem later gebleken, [naam 5] en [naam 10] moeten zijn geweest. In ieder geval [naam 2] en [naam 1] hebben bij de politie dit alibi van [verdachte] bevestigd.
Zij hebben geen verklaring kunnen geven voor de constatering door de Unit FTO, dat op 17 januari 2014 tussen 19.00 uur en 22.15 uur heel veelvuldig telefonisch contact is geweest tussen [naam 2] en [naam 1], tussen [naam 2], [naam 1] en [naam 5] en ook tussen [naam 10] met zowel [naam 2] als [naam 1]. De rechtbank stelt vast dat, zonder nadere uitleg, het niet logisch en daardoor niet geloofwaardig is dat tussen vier personen die bij elkaar in een relatief kleine schuur zouden hebben gezeten, zo veelvuldig wordt gebeld of berichten worden gestuurd.
De deskundige J.A.C.W. de Bekker heeft bovendien een telecomonderzoek ingesteld. In het rapport d.d. 9 juli 2014 concludeert de deskundige dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de gebruikers van de mobiele telefoons met de nummers [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5] en [nummer 6] op 17 januari 2014 tussen 18.00 en 23.00 uur gezamenlijk op de locatie [adres 1] te Oosterhout waren [22] . Het gaat hier om de telefoonnummers van respectievelijk verdachte [verdachte], verdachte [medeverdachte], [naam 2], [naam 10], [naam 1] en [naam 5] [23] .
Aanvullend heeft de deskundige nog gerapporteerd op 19 december 2014. Nader onderzoek naar het telefoon- en dataverkeer van het telefoontoestel van verdachte [verdachte] heeft de deskundige tot de conclusie gebracht dat het uitgesloten kan worden dat diens telefoon op 17 januari 2014 tussen 18.00 uur en 23.00 uur continu in de schuur van [naam 1] aan de [adres 1] te Oosterhout is geweest [24] . Uit de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [nummer 1] van verdachte [verdachte] blijkt dat dit telefoonnummer op 17 januari 2014 tussen 18.00 en 23.00 uur geen gebruik maakt van het KPN basisstation voor de locatie [adres 1] te Oosterhout [25] .
De deskundige heeft zulks ten overstaan van de rechter-commissaris nader uiteengezet en bevestigd en heeft ook op de zitting gelijkluidend geconcludeerd. Die conclusies, in combinatie met de verklaring van verdachte [verdachte] dat hij zijn telefoon nooit uitleent aan iemand als hij er niet zelf bij is [26] , maakt het voor de rechtbank dermate onwaarschijnlijk dat [verdachte] die avond bij zijn vrienden in de schuur heeft zitten chillen, dat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
De rechtbank is op grond van vorenstaande van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat het [verdachte] en [medeverdachte] zijn geweest die op de avond van 17 januari 2014 [slachtoffer 3] in Oosterhout hebben overvallen. Zij acht daarom feit 1 in beide gevallen wettig en overtuigend bewezen. Er was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte], gelet op het feit dat zij allebei donkere kleding droegen die hun huid en gezicht bijna volledig bedekte en het feit dat zij allebei wapens bij zich hadden. Ook tijdens de overval hebben beide overvallers gedreigd met geweld en ook daadwerkelijk geweld gebruikt en na afloop zijn ze samen gevlucht op een scooter.
Ten aanzien van feit 2 heeft [verdachte] bekend dat hij dat pistool onder zich heeft gehad. Dat hij het pas kort voor zijn aanhouding zou hebben geleend acht de rechtbank niet geloofwaardig en in strijd met het feit dat hij dat wapen heeft gebruikt tijdens de overval, gelet op hetgeen hierboven is overwogen. [verdachte] heeft feit 2 dus gepleegd samen met [medeverdachte].
Door een wijziging van de tenlastelegging is de periode uitgebreid. In die gehele periode hebben de beide verdachten echter het wapen niet “tezamen” voorhanden gehad en evenmin in de verweten pleegplaats. Daarom acht de rechtbank slechts wettig en overtuigend bewezen dat zij het vuurwapen voorhanden hebben gehad te Oosterhout op 17 januari 2014.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks17 januari 2014 te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, uit een winkel, [slachtoffer 3] ([adres 2]), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van
circa6731,44 euro
althans enig geldbedragen
/of2172 [naam winkel]-koopzegels (totaalwaarde 217 euro) en
/of een (groot) aantalemballagebonnen (totaalwaarde 290 euro) en
/oftwee
althans een aantal, geldlades/kassalades en
/ofeen tas (met inhoud),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 1]
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 5] en
/of[slachtoffer 6] en
/of[slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 7] en
/of[slachtoffer 8] en
/of[slachtoffer 9] en
/of een of meerandere in die winkel aanwezige personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s)
- met
eenbivakmutsen voor
zijn/hun gezicht,
althans onherkenbaar,het betreffende winkelbedrijf
is/zijn binnengegaan en
/of
- die [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 5] en
/of[slachtoffer 6] en
/of[slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 7] en
/of[slachtoffer 8] en
/of[slachtoffer 9] en
/of een of meerandere in die winkel aanwezige personen, een
of meervuurwapen
(s) althansen een
of meerop een vuurwapen
(s)gelijkend
(e)voorwerp
(en)en
/ofeen grote moker/hamer,
heeft/hebben voorgehouden/getoond en
/of
- in dat winkelbedrijf direct na binnenkomst
een of meerschoten (in de lucht)
heeft/hebben afgevuurd en
/ofdaarbij
meermalendreigend de woorden
heeft/hebben toegevoegd: "dit is een overval" en/of "overval" en/of "dit is een overval, geld, geld", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
/of
- vervolgens een
of meervuurwapen
(s), althansen een
of meerop een vuurwapen
(s)gelijkend
(e)voorwerp
(en), op [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 9]
en/of een of meer andere in de winkel aanwezige personen heeft/hebben gericht
althans duidelijk zichtbaar heeft/hebben getoonden daarbij meermalen dreigend de woorden
heeft/hebben toegevoegd: "geld, snel, schiet op" en/of "maak de kassa open" en/of "geef al die geld" en/of "nu open maken alle kassa's" en/of "geld" althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en
/ofdaarbij met een grote moker/hamer een metalen rek
heeft/hebben
vernield/omgeslagen en
/of(vervolgens) die [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 4] diverse
geldlades/kassalades uit de kassa's hebben laten halen;
2.
hijop
een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van17 januari 2014
tot en met 26 februari 2014tezamen en in vereniging met een ander
(en) althans alleente Oosterhout, een
of meerwapen
svan categorie III, onder 1°, te weten een vuurwapen (merk Beretta, kaliber 7.65), voorhanden heeft
/hebbengehad.
De rechtbank heeft de tenlastelegging ambtshalve gewijzigd door bij feit 1 toe te voegen
eneen op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aangezien dit een kennelijke verschrijving betreft en verdachte door de aanpassing daarvan niet in zijn verdediging kan zijn geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 ½ jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient aan verdachte de maatregel van een terbeschikkingstelling (hierna ook: TBS) met dwangverpleging te worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft matiging van de gevangenisstraf bepleit. Voorts heeft hij betwist dat verdachte aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens lijdend is waarvoor een TBS een bijdrage zou kunnen leveren. Verdachte is bereid een vrijwillige behandeling te ondergaan, maar buiten het kader van de TBS.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Twee gemaskerde mannen rennen de supermarkt binnen. Er wordt meteen geschoten en er worden vuurwapens op personeel en klanten gericht. Met een grote mokerhamer wordt een rek tegen de grond geslagen en alle kassa’s moeten leeggemaakt worden. De slachtoffers, jonge medewerkers en/of klanten van [slachtoffer 3] zijn mede door toedoen van deze verdachte in een uitermate bedreigende situatie terecht gekomen. Behalve een bedreigende situatie, was het ook nog eens bijzonder gevaarlijk en had het nog veel slechter kunnen aflopen als een van de afgevuurde kogels niet in het plafond terecht zou zijn gekomen, maar was afgeketst. Uit de voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt dat de overval, die slechts 1 minuut en 15 seconden duurde, een enorme impact heeft gehad en voor grote gevoelens van onveiligheid hebben gezorgd.
Verdachte en zijn mededader hebben tot op de zitting geen enkele vorm van spijt getoond. Uit puur geldgewin hebben zij de overval gepleegd. De overval was goed voorbereid en de actie zelf werd goed georganiseerd uitgevoerd, hetgeen het voor de aanwezigen nog angstiger moet hebben gemaakt.
De rechtbank neemt dit de verdachten uiterst kwalijk. Zij hadden kunnen weten dat zij tegenover kwetsbare, angstige en jonge slachtoffers zouden komen te staan, maar toonden geen enkele scrupule.
Verdachte is nog relatief jong, maar heeft al een fors strafblad opgebouwd, doorspekt met vermogens- en geweldsdelicten. Hij zit 454 dagen in voorarrest.
Eerdere straffen hebben hem er niet van kunnen weerhouden om zich aan dit zeer ernstige feit schuldig te maken, dat tot grote verontwaardiging leidt en waar streng tegen moet worden opgetreden.
Voor de hoogte van de straf is verder van belang of verdachte zijn handelen volledig kan worden aangerekend. De officier van justitie meent dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, daartoe in het kader van een TBS met dwangverpleging dient te worden behandeld en heeft om die reden een lagere straf geëist dan tegen de mededader.
Zij baseert zich daarbij op het navolgende. Psychiater Trompenaars heeft aanbevolen om verdachte grondig te laten onderzoeken door een klinische observatie, aangezien er aanwijzingen zijn voor psychiatrische problematiek en verstandelijke beperkingen.
Psycholoog Meuwese heeft geconstateerd dat sprake is van zwakbegaafde intellectuele capaciteiten, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en inadequaat ontwikkelde coping en geweten. Zowel zijn ontwikkelingsproblematiek als de persoonlijkheidsstoornis zijn van invloed geweest op de gemaakte gedragskeuzes. Het wapenbezit in combinatie met zijn problematiek wordt door de psycholoog gezien als extra risicovol. Omdat verdachte te impulsief reageert en een te beperkt zicht heeft op gevolgen van zijn handelen adviseert de psycholoog een TBS met voorwaarden en beveelt zij een klinische observatie.
De rechtbank heeft naar aanleiding van deze rapportage verdachte doen plaatsen in het Pieter Baan Centrum ter observatie. Verdachte heeft er echter voor gekozen om slechts zeer beperkt aan die observatie mee te werken. Het Pieter Baan Centrum heeft, daardoor zijn psychische gesteldheid onvoldoende kunnen onderzoeken, al lijkt volgens de deskundigen zijn intelligentie te schommelen tussen zwakbegaafdheid en beneden gemiddeld. Maar zonder risicotaxatie kon het Pieter Baan Centrum niet tot een advies komen.
De maatregel van TBS met dwangverpleging kan alleen worden opgelegd als is vastgesteld dat bij een verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Die vaststelling geschiedt door de rechter, in beginsel op basis van adviezen van twee gedragsdeskundigen, onder wie een psychiater. De eis van een advies door twee deskundigen is door de wetgever evenwel buiten toepassing verklaard indien een verdachte weigert aan een onderzoek naar zijn geestvermogens mee te werken.
Uit deze door de wetgever gekozen constructie valt op te maken dat het de kennelijke bedoeling is dat een rechter ook zonder (eenduidig) deskundigenadvies een geestelijke stoornis kan vaststellen. Het is dus aan de rechtbank om op basis van alle voorhanden zijnde informatie te beoordelen of er sprake is van een dergelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling. De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 18 mei 2011, LJN: BQ498, bevestigd door de HR op 22 mei 2012, LJN: BW6184.
Zowel psychiater Trompenaars als psycholoog Meuwese, alsook de deskundigen van het PBC geven aan dat er aanwijzingen zijn voor een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte.
Dit wordt bevestigd door een eerdere rapportage van psycholoog Kobussen van 28 januari 2014 over verdachte, waarbij hij wèl heeft meegewerkt aan het onderzoek, waarin deze psycholoog concludeerde tot zwakbegaafdheid, ADHD met autistische kenmerken en een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Verdachte heeft een opeenstapeling van strafbare feiten gepleegd en deze worden met de jaren ernstiger. Verdachte was degene die zonder enige vorm van medeleven de supermarkt binnenstormde met een geladen vuurwapen en daarmee tot tweemaal in het plafond schoot, zonder zich ook maar één moment te bekommeren om wat er met zijn kogels zou kunnen gebeuren. Hij heeft zich zonder meer levensgevaarlijk gedragen en lijkt niet te stoppen in zijn steeds ernstiger wordende crimineel gedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het, gelet op het bovenstaande niet anders dan dat bij verdachte tijdens het begaan van dit strafbare feit een geestelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond.
Deze stoornis is zodanig, dat de rechtbank het onverantwoord vindt om verdachte te zijner tijd onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Gelet daarop, en op de ernst van het bewezenverklaarde strafbare feit, acht de rechtbank TBS met dwangverpleging noodzakelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat ook overigens voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Gezien de ernst van het feit dient naar het oordeel van de rechtbank naast TBS met dwangverpleging ook een gevangenisstraf te worden opgelegd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de geestelijke toestand van verdachte, volgt dat hij verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Gezien de straffen die in vergelijkbare zaken in het algemeen worden opgelegd, maar rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van 3 jaar de juiste sanctie.

7.De benadeelde partijen

De navolgende benadeelde partijen hebben een schadevergoeding gevorderd tot het hierna te noemen bedrag:
- [slachtoffer 1], wonende te Oosterhout, vordert € 1.500,-- aan immateriële schade en € 71,42 aan geleden materiële schade (handtas met inhoud);
- [slachtoffer 2], wonende te Oosterhout, vordert € 1.545,-- immaterieel en € 14,-- aan materieel geleden schade;
- [slachtoffer 6], wonende te Oosterhout, vordert € 1.550,-- aan geleden immateriële schade;
- [slachtoffer 8], wonende te Oosterhout, vordert € 1.545,-- aan geleden immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat voor alle benadeelde partijen, zowel winkelpersoneel als klanten, sprake was van een dermate bedreigende situatie, dat zonder meer vast staat dat zij immateriële schade hebben geleden. Zij vorderen wisselende bedragen. De rechtbank gaat er van uit dat de overval op het winkelpersoneel een vergelijkbare impact heeft gehad. Gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd acht de rechtbank de schade tot een bedrag van € 1.500,-- een rechtstreeks gevolg van dit bewezen verklaarde feit en acht de verdachten aansprakelijk voor die geleden immateriële schade.
Dit ligt anders voor [slachtoffer 8], die als klant in de winkel aanwezig was en niet rechtstreeks met een vuurwapen is bedreigd.
Wel moet ook voor haar de situatie als zeer ingrijpend worden beschouwd. De rechtbank stelt in haar geval de geleden immateriële schade vast op een bedrag van € 750,--.
De door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde bedragen aan materiële schade zijn niet betwist en zijn voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal daarom dat gedeelte van die vorderingen in hun geheel toewijzen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de overige delen van de vorderingen ter zake van immateriële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partijen zullen daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. Zij kunnen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu er sprake is van meerdere daders zal de rechtbank de vorderingen hoofdelijk toewijzen.
De door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 8] gevorderde wettelijke rente is door de verdachten niet weersproken. De rechtbank zal deze toewijzen met ingang van de dag waarop de schade is ontstaan, zijnde 17 januari 2014.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van zes maanden gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Bosch d.d. 10 oktober 2012 ten uitvoer zal worden gelegd. Zij heeft daarbij op de zitting nog uiteengezet dat de proeftijd meerdere malen is onderbroken door detentie van verdachte. Dat standpunt van de officier van justitie is door de verdediging niet weersproken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de proeftijd daardoor inderdaad is onderbroken en dus nog voortduurde ten tijde van het plegen van de feiten.
De rechtbank stelt derhalve vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14g, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 57, 91, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen;
feit 2:Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest d.d. 10 oktober 2012 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 20.001496-12
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van zes maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan:
- de benadeelde partij
[slachtoffer 1], wonende te Oosterhout, van € 1.571,42, waarvan
€ 71,42 ter zake van materiële schade en € 1.500,-- ter zake van immateriële schade
en vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 17 januari 2014 tot de dag
der algehele voldoening;
- de benadeelde partij
[slachtoffer 2], wonende te Oosterhout, van € 1.514,--,
waarvan € 14,-- ter zake van materiële schade en € 1.500,-- ter zake van immateriële schade;
- de benadeelde partij
[slachtoffer 6], wonende te Oosterhout, van € 1.500,-- ter zake van immateriële schade, en
- de benadeelde partij
[slachtoffer 8], wonende te Oosterhout, van € 750,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 17
januari 2014 tot de dag der algehele voldoening;.
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. (BP.20)
- verklaart de benadeelde partijen in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht; (BP.22)
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer:
- [slachtoffer 1] te betalen € 1.571,42, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen
hechtenis en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 17 januari 2015
tot aan de dag der algehele voldoening;
- [slachtoffer 2] te betalen € 1.514,--, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen
hechtenis;
- [slachtoffer 6] te betalen € 1.500,--, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen
hechtenis, en
- [slachtoffer 8] te betalen € 750,--, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen
hechtenis en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 17 januari 2014
tot aan de dag der algehele voldoening,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. (BP.04A)
Dit vonnis is gewezen door mr. Hertsig, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Moussault, rechters, in tegenwoordigheid van Mertens, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting op 20 juli 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal genaamd Onderzoek BARMSTEDT, met dossiernummer 20DEA 13019, bestaande uit acht ordners, van de Dienst Regionale Recherche, politie Zeeland West Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en per dossier afzonderlijk.
2.Het geschrift, zijnde een specificatie, ordner 4, pagina 287.
3.Het proces-verbaal van verhoor, ordner 4, pagina 292 e.v..
4.Het proces-verbaal van verhoor, ordner 4, pagina 298 e.v..
5.Het proces-verbaal van verhoor, ordner 4, pagina 302 e.v..
6.Het proces-verbaal van verhoor, ordner 4, pagina 310 e.v..
7.Het proces-verbaal van verhoor, ordner 4, pagina 332 e.v..
8.Het proces-verbaal van verhoor, ordner 4, pagina 314 e.v..
9.Het proces-verbaal van verhoor, ordner 4, pagina 337.
10.Het proces-verbaal van verhoor, ordner 4, pagina 326 e.v..
11.Het proces-verbaal van bevindingen, ordner 4, pagina 364 e.v..
12.Het proces-verbaal van bevindingen, ordner 6, pagina 843 e.v..
13.Het deskundigenrapport, ordner 6, pagina 855 e.v..
14.Het geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, ordner 2, pagina 283 e.v..
15.Het deskundigenrapport, ordner 6, pagina 878.
16.Het deskundigenrapport, ordner 6, pagina 838.
17.Het proces-verbaal van verhoor, ordner 4, pagina 343 e.v..
18.Het proces-verbaal van verhoor, ordner 4, pagina 361 e.v..
19.Het proces-verbaal van bevindingen, ordner 4, pagina 390 e.v..
20.Het proces-verbaal van bevindingen, ordner 4, pagina’s 394 en 410.
21.Het deskundigenrapport, ordner 6, pagina 838 e.v..
22.Het rapport van 9 juli 2014, opgenomen op pagina E0790 e.v.
23.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende alibi en telecomonderzoek, pagina E0693 e.v.
24.Het rapport van 19 december 2014, los in het dossier.
25.Het rapport van 9 juli 2014, pagina E0798.
26.Het proces-verbaal verhoor, ordner 6, pagina 917.