ECLI:NL:RBZWB:2015:4869

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
02/811872-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Schotanus
  • mr. Van Schaik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door het niet voeren van een deugdelijke administratie en onttrekking aan de failliete boedel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van verschillende failliete rechtspersonen werd beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte werd verweten dat hij opzettelijk geen deugdelijke administratie voerde en dat hij goederen en geldbedragen aan de failliete boedel had onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van vier verschillende BV's niet voldeed aan zijn verplichtingen om een deugdelijke administratie te voeren, zoals vereist door de artikelen 10 van Boek 2 en 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk bepaalde facturen niet in de administratie opnam, wat leidde tot een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers. De verdachte werd ook beschuldigd van het onttrekken van een auto en een geldbedrag aan de failliete boedel. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan eenvoudige bankbreuk en faillissementsfraude, maar sprak hem vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en de gezondheid van zijn echtgenote.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/811872-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1943 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] , [adres]
raadsman mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Huisman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
1.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 04 augustus 2009 tot en met 28
oktober 2010 te Breda, in elk geval in Nederland, als bestuurder van de
rechtspersoon [bedrijfsnaam 1] , welke bij vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Breda van 4 augustus 2009, in staat van
faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der
schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3
van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van
boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
[vonnis zie productie 2 bij aangifte; blz 57A en 57B van het dossier]
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
het aan hem, verdachte, in of omstreeks de periode van 04 augustus 2009 tot en
met 28 oktober 2010 te Breda, in elk geval in Nederland, als bestuurder van de
rechtspersoon [bedrijfsnaam 1] welke bij vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Breda van 4 augustus 2009 in staat van
faillissement is verklaard, te wijten is (geweest) dat aan de in artikel 10,
eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid
van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is
voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee
volgens die artikelen administratie is gevoerd, en/of de boeken, bescheiden
en/of andere gegevensdragers welke ingevolge dat/die artikelen zijn bewaard,
niet in ongeschonden staat te voorschijn zijn/worden gebracht;
2.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 18 augustus 2009 tot en met 28
oktober 2010 te Breda, in elk geval in Nederland, als bestuurder van de
rechtspersoon [bedrijfnaam 2] , welke bij vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Breda van 18 augustus 2009, in staat van
faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der
schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3
van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van
boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
[vonnis zie productie 3 bij aangifte blz 64 en 65 van het dossier]
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
het aan hem, verdachte, in of omstreeks de periode van 18 augustus 2009 tot en
met 28 oktober 2010 te Breda, in elk geval in Nederland, als bestuurder van de
rechtspersoon [bedrijfnaam 2] welke bij vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Breda van 18 augustus 2009 in staat van
faillissement is verklaard, te wijten is (geweest) dat aan de in artikel 10,
eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid
van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is
voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee
volgens die artikelen administratie is gevoerd, en/of de boeken, bescheiden
en/of andere gegevensdragers welke ingevolge dat/die artikelen zijn bewaard,
niet in ongeschonden staat te voorschijn zijn/worden gebracht;
3.
hij, verdachte, is of omstreeks de periode van 17 maart 2010 tot en met 28
oktober 2010 te Breda, in elk geval in Nederland, als bestuurder van de
rechtspersoon [bedrijfsnaam 3] , welke bij vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Breda van 17 maart 2010, in staat van
faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der
schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3
van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van
boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
[vonnis zie productie 4; blz 71 en 72 van het dossier]
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
het aan hem, verdachte, in of omstreeks de periode van 17 maart 2010 tot en
met 28 oktober 2010 te Breda, in elk geval in Nederland, als bestuurder van de
rechtspersoon [bedrijfsnaam 3] welke bij vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Breda van 17 maart 2010 in staat van faillissement
is verklaard, te wijten is (geweest) dat aan de de in artikel 10, eerste lid
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3
van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is voldaan en/of dat
de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens die
artikelen administratie is gevoerd, en/of de boeken, bescheiden en/of andere
gegevensdragers welke ingevolge dat/die artikelen zijn bewaard, niet in
ongeschonden staat te voorschijn zijn/worden gebracht;
4.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 11 mei 2010 tot en met 28
oktober 2010 te Zevenbergen, gemeente Moerdijk, en/of te Breda, in elk geval
in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijfsnaam 4] .,
welke bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 11 mei 2010, in
staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de
rechten der schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op hem rustende
verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge
artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel
15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of
tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers
in die artikelen bedoeld;
[vonnis zie productie 1 bij de aangifte blz 52 en 53 van het dossier]
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
het aan hem, verdachte, in of omstreeks de periode van 11 mei 2010 tot en met
28 oktober 2010 te Zevenbergen, gemeente Moerdijk, en/of te Breda, in elk
geval in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijfsnaam 4]
welke bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 11 mei 2010
in staat van faillissement is verklaard, te wijten is (geweest) dat aan de de
in artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel
15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven
verplichtingen niet is voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere
gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie is gevoerd, en/of
de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers welke ingevolge dat/die
artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat te voorschijn zijn/worden
gebracht;
5.
hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2009 tot en met 28 oktober 2010,
te Breda, althans in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, terwijl
[bedrijfsnaam 1] bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 4
augustus 2009 in staat van failissement was verklaard, ter bedrieglijke
verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, een of
meerdere geldbedrag(en) van 75.000,-- EUR aan de boedel heeft onttrokken, door
een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 155.000.- EUR van het
bankrekeningnummer van [bedrijfsnaam 1] over te boeken naar het privé
bankrekeningnummer van zijn, verdachte's echtgenote/partner, genaamd [naam partner]
, van welk geldbedrag 80.0000,-- EUR aan de rekening van [bedrijfsnaam 1]
is terugbetaald/overgemaakt, weshalve een bedrag van 75.000,-- EUR
resteert en/of aan de boedel is onttrokken;
[zie het overzicht op blz 11 van het dossier en de bankafschriften blz 18M,
18S en 18Q en 18R van het dossier + de aangifte blz 43 van het dossier onder
45, 46 en 47]
6.
hij in of omstreeks de periode van 10 mei 2010 tot en met 26 mei 2010 te
Zevenbergen, gemeente Moerdijk en/of te Breda, althans in Nederland,als
bestuurder van een rechtspersoon, genaamd [bedrijfsnaam 4] , welke
rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda op 11 mei
2010 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting
van de rechten der schuldeisers de navolgende goederen en/of geldbedrag(en)
aan de boedel heeft onttrokken, te weten:
- een op 10 mei 2010 contant opgenomen geldbedrag van 1.500 EUR van de
bankrekening van [bedrijfsnaam 4] [het contant opgenomen geldbedrag
zie aangifte blz 39 onder f en bankafschrift blz 18AJ van het dossier]
en/of
- een auto, merk Chrevolet, kenteken [kenteken] , welke auto op naam gesteld was
van [bedrijfsnaam 4] op 26 mei 2010 heeft verkocht voor een bedrag
van 10.000,-- EUR
[auto factuur blz 18AE en 18AI van het dossier + uittreksel RDW blz 251 van
het dossier]

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten, voor zover van toepassing in primaire vorm, heeft gepleegd en baseert zich daarbij ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 op de faillissementsvonnissen, de verklaring van de curator (inclusief de aangifte en het beslagrekest), de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en het rapport van [bedrijf 1] .
Ten aanzien van feit 5 wijst de officier van justitie op de overboeking van de rekening van [bedrijfsnaam 1] naar de privérekening van de echtgenote van verdachte, gedaan door verdachte, en de terugboeking van het bedrag van € 75.000,=, maar dan naar de rekening van [bedrijfnaam 2] , hetgeen een onttrekking aan [bedrijfsnaam 1] zou zijn.
Met betrekking tot feit 6 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat sprake is van onttrekking aan de boedel van [bedrijfsnaam 4] van een bedrag van € 1.500,=, welk bedrag een dag voor het faillissement van deze BV contant is opgenomen, en van een op naam van [bedrijfsnaam 1] gestelde auto, merk Chevrolet, welke, gelet op de verklaring van getuige [naam 3] , pas op 26 mei 2010, dus na de faillissementsdatum van [bedrijfsnaam 4] , is verkocht door verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 in elk geval niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk, nu verdachte er alles aan heeft gedaan om de administratie op orde te brengen door het dure SAP-systeem in te voeren.
Feit 5 acht de raadsman niet bewezen, nu het bedrag van € 75.000,= weer is teruggegaan naar de [bedrijfsnaam 1] en er niets is achtergebleven. Er heeft ook geen benadeling van de schuldeisers plaatsgevonden.
Met betrekking tot feit 6 overweegt de raadsman dat het bedrag van € 1.500,= weliswaar één dag voor het faillissement van [bedrijfsnaam 1] is opgenomen, maar dat verdachte niet op de hoogte was dat er sprake was van een op handen zijnd faillissement. Ten aanzien van de Chevrolet refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 tot en met 4
[bedrijfsnaam 4]is opgericht op 19 december 1991 en gevestigd in Zevenbergen. Sinds 4 oktober 2005 is verdachte bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 4] . [1] Deze BV is in staat van faillissement verklaard op 11 mei 2010. [2]
[bedrijfsnaam 1]is opgericht op 23 november 1990 en gevestigd te Breda. Sinds
30 december 2005 is [bedrijfsnaam 4] bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] . [3] [bedrijfsnaam 1] is in staat van faillissement verklaard op 4 augustus 2009. [4]
[bedrijfnaam 2]is opgericht op 26 juni 2002 en gevestigd te Breda. Sinds 30 december 2005 is [bedrijfsnaam 1] bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfnaam 2] . [5] [bedrijfnaam 2] is op 18 augustus 2009 in staat van faillissement verklaard. [6]
[bedrijfsnaam 3]is opgericht op 30 december 1998 en gevestigd te Breda. Sinds 19 juli 2004 is [bedrijfnaam 2] bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 3] . [7] [bedrijfsnaam 3] is op 17 maart 2010 in staat van faillissement verklaard. [8]
In zijn verzoek tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder de vier hierboven genoemde BV’s d.d. 28 oktober 2010 vermeldt de curator dat de BV’s nog steeds dezelfde bestuurders en aandeelhouders hebben. [9]
De rechtbank stelt daarmee vast dat verdachte direct dan wel indirect in de gehele ten laste gelegde periode bij de feiten 1 tot en met 4 de bestuurder van genoemde vier BV’s was.
Ten aanzien van het niet voeren van een deugdelijke administratie, algemeen
Voor een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 primair ten laste gelegde feiten is ten minste vereist dat verdachte als bestuurder van de vier genoemde BV’s opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot het voeren van een deugdelijke administratie in de zin van artikel 2:10 van Boek 2 en/of 3:15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voorts moet dit nalaten zijn verricht “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon”. Dit wil zeggen dat verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten der schuldeisers (oftewel op de benadeling van de schuldeisers), waarbij voorwaardelijk opzet voldoende is. Voor het bewijs van dit voorwaardelijk opzet is allereerst vereist dat de gedragingen van verdachte tenminste de aanmerkelijke kans op die benadeling hebben doen ontstaan. Daarnaast moet de verdachte die aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard.
Ten aanzien van het niet voeren van een deugdelijke administratie van [bedrijfsnaam 4] (feit 4)
Verdachte heeft verklaard dat [bedrijfsnaam 4] het bedrijf was waarin hij werkte en waarin hij met name zijn onderzoek- en ontwikkelactiviteiten verrichtte. Hij ontwikkelde producten, waaronder pasta voor verwarmingspanelen. De facturen met betrekking tot de kosten van de pasta werden - ook in de jaren 2009 en 2010 - niet allemaal in de administratie van [bedrijfsnaam 4] opgenomen omdat verdachte niet wilde dat bepaalde ingrediënten voor de pasta bekend werden, mede gelet op diverse inbraken in zijn woning en loods waarbij administratie zou zijn gestolen. [10]
De heer [getuige 2] van [bedrijf 2] heeft verklaard [11] dat [bedrijf 2] vanaf 2006/2007 de accountancy deed voor de bedrijven binnen de [bedrijfsnaam 1] . Volgens [getuige 2] was de aanlevering van bescheiden over de verantwoording van een deel van de uitgaven onduidelijk door het ontbreken van de onderliggende bescheiden, met name ter zake de kosten betreffende de productie van pasta en privéopnames. Verdachte heeft volgens [getuige 2] over de hoge privéopnames verklaard dat hij een receptuur ontwikkelde met een geheim procedé en dat hij via privé de stoffen inkocht om het recept mee samen te stellen, zulks om te voorkomen dat die receptuur werd gestolen en anderen er voordeel van hadden. Verdachte wilde die administratie volgens [getuige 2] ook niet ter inzage geven.
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte in de ten laste gelegde periode als bestuurder van [bedrijfsnaam 4] opzettelijk niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een deugdelijke administratie in de zin van artikel 2:10 van Boek 2 en 3:15i van Boek 3 BW door bewust bepaalde facturen niet in de administratie op te nemen.
Wetenschap verdachte van mogelijk faillissement bij [bedrijfsnaam 4]
is, zoals hierboven al is vermeld, op 11 mei 2010 failliet verklaard.
Verdachte heeft verklaard [12] dat de financiële problemen begonnen toen de dealers de vorderingen die zijn BV’s hadden, niet meer betaalden en de schuld opliep tot zo’n 600.000 euro. Verdachte is eind 2008/begin 2009 gaan zoeken naar nieuwe investeerders. Er bleken twee personen bereid te zijn om een investering van 5 miljoen euro te doen. Deze investeerders hebben samen begin maart 2009 250.000 euro voorschot op de rekening van de [bedrijfsnaam 1] overgemaakt. Als dat voorschot niet was ontvangen, dan had dat volgens verdachte uiteindelijk geresulteerd in het faillissement van de ondernemingen. Deze investeerders vorderden het overgemaakte geld vervolgens terug omdat ze niet verder wilden investeren. Verdachte had het geld nodig om de bedrijven door te laten draaien. Hij heeft vervolgens een bedrag van 120.000 euro overgemaakt naar de privérekening van zijn echtgenote omdat hij bang was dat de investeerders beslag zouden leggen op de rekening van [bedrijfsnaam 1] . Als dat was gebeurd, dan was alles omgevallen, aldus verdachte.
De hiervoor genoemde heer [getuige 2] heeft in dit verband verklaard dat een faillissement onvermijdelijk was omdat de uitgaven doorliepen, er geen goedlopende productie was en de financiering stopte. [13]
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte in ieder geval in maart 2009, toen de financiering stopte, besefte dat een faillissement van de vier genoemde BV’s dreigde en dat, omdat niet gebleken is dat daarna nieuwe financieringen voor de BV’s zijn geweest en omdat [bedrijfsnaam 1] op 4 augustus 2009, [bedrijfnaam 2] op 18 augustus 2009 en [bedrijfsnaam 3] op 17 maart 2010 failliet werden verklaard, deze dreiging is blijven bestaan. Dat dreigende faillissement van [bedrijfsnaam 4] is uiteindelijk ook gevolgd.
Opzet verdachte op verkorting van de rechten van de schuldeisers bij [bedrijfsnaam 4]
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden geoordeeld dat er tijdens het bestuurderschap van verdachte in de ten laste gelegde periode sprake was van een ondeugdelijke boekhouding bij [bedrijfsnaam 4] ; dat verdachte dat wist en dat verdachte in ieder geval omstreeks maart 2009 besefte dat een faillissement van deze BV dreigde. Desondanks heeft hij, als bestuurder van deze BV nagelaten een deugdelijke administratie bij te (laten) houden. Hij heeft immers verklaard dat hij ook in 2009 en 2010 nog altijd opzettelijk de facturen met betrekking tot de kosten van de pasta gedeeltelijk niet in de administratie opnam.
Gelet op het feit dat bij [bedrijfsnaam 4] vanaf omstreeks maart 2009 een faillissement dreigde, bestond vanaf die tijd ten minste de aanmerkelijke kans dat schuldeisers in het faillissement zouden worden benadeeld door voormeld nalaten een deugdelijke administratie te voeren. De curator in het faillissement zou immers op basis van deze administratie niet in staat zijn om binnen redelijke termijn overzicht te krijgen van de rechten en de plichten van de failliete BV. Ook zou de curator bij gebreke van een deugdelijke administratie geen, althans onvolledig zicht hebben op eventuele onttrekkingen aan de boedel of andere onregelmatigheden voorafgaand aan het faillissement van de BV en aldus aanmerkelijk zijn beperkt in zijn mogelijkheden om door middel van een Actio Pauliana, acties uit onrechtmatige daad of op basis van de Wet Bestuurdersaansprakelijkheid ingeval van faillissement de daaruit ontstane schade voor de schuldeisers te beperken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat nalatigheden in het voeren van een deugdelijke administratie zoals hier aan de orde om voormelde redenen leiden tot tenminste een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers in het faillissement. Ook verdachte moet hiervan op de hoogte zijn geweest, zeker gelet op de al vanaf augustus 2009 uitgesproken faillissementen in de drie anders BV’s. Door desondanks geen deugdelijke administratie te (laten) bijhouden, heeft verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.
Door bewust na te laten om sommige bescheiden met betrekking tot de kosten van de pasta in de administratie te verwerken, heeft verdachte deze niet bewaard overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, terwijl hij tevens heeft geweigerd de betreffende bescheiden desgevraagd te voorschijn te brengen.
De rechtbank acht derhalve, anders dan de raadsman, bewezen dat verdachte als bestuurder van [bedrijfsnaam 4] minst genomen in voorwaardelijke zin zijn opzet gericht had op de bedrieglijke verkorting van de rechten (benadeling) van de schuldeisers, waarmee zij het onder 4 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van het niet voeren van een deugdelijke administratie van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] (feiten 1, 2 en 3)
Naar aanleiding van de aangifte van de curator terzake faillisementsfraude tegen verdachte, werd bij de curator de administratie van de gefailleerde rechtspersonen onderzocht. De verbalisanten zagen in de administratie voor een deel gegevens die betrekking hadden op 2009, hetgeen vermoedelijk onvoldoende was om een goed overzicht te verkrijgen over de rechten en plichten van de rechtspersonen naar externe zakenpartners en de verplichtingen tussen de rechtspersonen onderling. [14]
Eerder genoemde [getuige 2] van [bedrijf 2] heeft verklaard dat sommige delen van de administratie van genoemde BV’s een warboel waren, waarbij typerend voor de chaos was dat er in het kantoor van [bedrijfsnaam 1] in Breda een lade was met ongeopende post van de belastingdienst. Uit de boekingen bleek ook dat veel uitgaven van de BV’s vanuit de rekeningen van andere BV’s werden voldaan, waardoor alles dooreen liep. Volgens [getuige 2] is wel duidelijk dat zij maar zeer mondjesmaat in staat gesteld zijn alle gegevens te verzamelen die ertoe zouden moeten leiden dat zij bij een samenstelling van een jaarrekening een gevoel zouden hebben dat de neerslag een adequate afspiegeling van de realiteit was. [15]
[getuige 1] , register controller bij [bedrijf 1] , kreeg de opdracht van verdachte om de bedrijven van de [bedrijfsnaam 1] te herstructureren en geld aan te trekken voor nieuwe investeringen. Hij heeft van februari 2009 tot begin mei 2009 samen met een registeraccountant aan deze opdracht gewerkt. [getuige 1] kwam er al snel achter dat de administratie een chaos was. Op advies van [getuige 1] is toen een administratieve kracht, [naam 1] , in dienst genomen om te helpen de boekhouding op orde te krijgen. Volgens [getuige 1] was het grote probleem het gebrek aan informatie over de rekening-courant-verhoudingen binnen de ondernemingen. Er werd veel geld tussen de ondernemingen onderling en verdachte privé geboekt. Daarvan was geen enkele verantwoording terug te vinden in de administratie. [16]
In zijn rapport van april 2009 vermeldt [getuige 1] dat vanaf 2008 de administratie in SAP was ingevoerd en dat men van [naam 2] had begrepen dat bankafschriften vanaf december 2008 ontbraken zodat de administratie niet volledig was bijgewerkt. Ook moesten er eind maart 2009 nog boekingen vanaf september 2008 worden gemaakt om de kasbetalingen en declaraties bij te werken. De beginsaldi per 1 januari 2008 moesten nog worden ingebracht omdat de jaarstukken over 2007 nog niet definitief waren. Er heerste een laisser-faire houding waarbij enige urgentie om zaken op te lossen ontbrak. Er was volgens hem geen sprake van enige financiële transparantie en voorspelbaarheid binnen de onderneming, financiële cijfers waren niet tijdig beschikbaar en de betrouwbaarheid van de cijfers was niet vast te stellen door het ontbreken van een deugdelijke administratieve organisatie en interne controle. [17]
[naam 1] heeft verklaard [18] over haar werkzaamheden voor de [bedrijfsnaam 1] groep van april 2009 tot aan het faillissement dat de administratie rommelig was zonder duidelijke structuur van het opslaan, waarbij vaak niet duidelijk was of facturen al dan niet waren ingeboekt of verwerkt in de administratie. Toen zij begon met haar werkzaamheden was er een achterstand in de administratie. Zij is toen begonnen met een inhaalslag, maar zij weet niet hoever de achterstand was ingelopen op het moment dat de onderneming failliet werd verklaard.
De curator van genoemde BV’s heeft in zijn verzoek tot het verlenen van verlof voor conservatoir beslag opgemerkt [19] dat de administratie van de [bedrijfsnaam 1] van 2009 en 2010 ronduit gebrekkig en onvolledig is. Toen de curator vanwege de uitgesproken faillissementen van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfnaam 2] bij het kantoor aan de [straat] in Breda binnenkwam, bleek er voor [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfnaam 2] in 2009 in het geheel geen administratie te zijn bijgehouden. De laatste bijgewerkte administratie dateerde van december 2008. Toen het faillissement van [bedrijfsnaam 3] werd uitgesproken, bleek verdachte niets aan administratie aan de curator over te kunnen leggen. Voor [bedrijfsnaam 3] was er in 2009 en 2010 geen administratie bijgehouden. Verdachte heeft de curator verwezen naar de [straat] voor de fysieke administratie van [bedrijfsnaam 3] . De curator heeft de aldaar nog aanwezig administratie meegenomen.
Op grond van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verdachte als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] in strijd met de verplichtingen uit artikel 10, eerste lid van Boek 2 BW en artikel 15i, eerste lid van Boek 3 BW niet een zodanige administratie heeft gevoerd dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van deze rechtspersonen konden worden gekend.
Hiervoor (onder de paragraaf
Wetenschap verdachte van mogelijk faillissement bij [bedrijfsnaam 4] )heeft de rechtbank al overwogen dat verdachte in ieder geval in maart 2009, toen de financiering stopte, besefte dat een faillissement van de eerder genoemde BV’s dreigde en dat, omdat niet gebleken is dat daarna nieuwe financieringen voor de BV’s zijn geweest, deze dreiging is blijven bestaan. Het dreigende faillissement van deze BV’s is uiteindelijk ook gevolgd.
Opzet verdachte op verkorting van de rechten van de schuldeisers bij [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] ?
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte ten aanzien van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] heeft gehandeld “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers”. Hij heeft immers toen hij ontdekte dat de administratie niet op orde was in 2009 maatregelen genomen om orde op zaken te stellen door het inhuren van [getuige 1] en [naam 1] , hetgeen ook uit hun verklaringen blijkt, zodat niet gesteld kan worden dat verdachte het opzet - voorwaardelijk opzet daaronder begrepen - had om de schuldeisers van deze BV’s te benadelen. Verdachte dient dan ook van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht, op grond van het vorenstaande, echter wel bewezen dat verdachte zich als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] heeft schuldig gemaakt aan eenvoudige bankbreuk, nu hij als bestuurder verantwoordelijk was voor een deugdelijke administratie en het derhalve (mede) aan hem te wijten is (geweest) dat aan de in artikel 10, eerste lid van Boek 2 BW en artikel 15i, eerste lid van Boek 3 BW omschreven verplichtingen niet is voldaan.
De rechtbank overweegt voorts dat de bestuurder van een failliete rechtspersoon op vordering van de curator alle dan bestaande administratie, inclusief de bewijsstukken daarbij, terstond en ongeschonden aan de curator dient te overhandigen.
Uit hetgeen de curator heeft vermeld in zijn aangifte dan wel in zijn verzoek tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag, voor zover hiervoor aangegeven, leidt de rechtbank af dat verdachte niet alle bestaande administratie van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] te voorschijn heeft gebracht.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
Uit de bankafschriften van [bedrijfsnaam 1] is gebleken dat van het bedrag van
€ 250.000,-- dat door de twee investeerders op de rekening van [bedrijfsnaam 1] op 4 maart en 6 maart 2009 is overgemaakt, kort nadien € 155.000,= op de privérekening van [naam partner] , zijnde de echtgenote van verdachte, is overgemaakt, namelijk:
- op 16 maart 2009 € 40.000,=
- op 16 maart 2009 € 40.000,=
- op 16 maart 2009 € 40.000,=
- op 2 april 2009 € 35.000,=.
Een deel van dit bedrag heeft [naam partner] aan [bedrijfsnaam 1] terugbetaald, namelijk:
- op 27 maart 2009 € 40.000,=
- op 23 maart 2009 € 40.000,=.
Per saldo is er door [bedrijfsnaam 1] dus € 75.000,= meer aan [naam partner] betaald dan dat er is teruggekomen bij [bedrijfsnaam 1] .
Gelet op de bankafschriften van [naam partner] die de raadsman eerder al heeft overgelegd, zijn ook nog de volgende bedragen terugbetaald, weliswaar niet aan [bedrijfsnaam 1] , maar aan [bedrijfnaam 2] :
- op 10-4-2009 € 5.000,=
- op 19-4-2009 € 15.000,=
- op 22-4-2009 € 20.000,=
- op 28-4-2009 € 12.500,=
- op 8-5-2009 € 5.000,=
- op 28-5-2009 € 17.500,=
Het betreft in totaal een bedrag van € 75.000,=.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, met name uit de verklaring van verdachte zelf, komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat de bedragen die in maart 2009 zijn overgemaakt naar [bedrijfsnaam 1] bedoeld waren om te besteden binnen de werkmaatschappij [bedrijfnaam 2] . Nu verdachte volgens zijn eigen verklaring de bedragen van in totaal € 75.000,= rechtstreeks - en niet eerst via [bedrijfsnaam 1] - naar [bedrijfnaam 2] heeft overgemaakt omdat er haast bij was om de salarissen van de werknemers van [bedrijfnaam 2] te betalen, welke verklaring de rechtbank niet onaannemelijk acht, is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet - voorwaardelijk opzet daaronder begrepen - had om de schuldeisers van [bedrijfsnaam 1] te benadelen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat hij heeft gehandeld “ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers van [bedrijfsnaam 1] ”.
Verdachte dient dan ook van feit 5 te worden vrijgesproken.
Feit 6
Zoals eerder al is vastgesteld is het faillissement van [bedrijfsnaam 4] op 11 mei 2010 uitgesproken.
Verdachte heeft op 10 mei 2010, dus een dag vóór het faillissement, van de bankrekening van [bedrijfsnaam 4] contant een bedrag van € 1.500,= opgenomen.
Verdachte heeft erkend dat hij dit bedrag heeft opgenomen, maar heeft daarbij gezegd dat hij er niet van op de hoogte was dat op 11 mei 2010 een zitting was waarop mogelijk het faillissement van [bedrijfsnaam 4] zou worden uitgesproken. De rechtbank acht, gelet op het feit dat mogelijkerwijs post bestemd voor verdachte wegens de eerder uitgesproken faillissementen van andere BV’s binnen de [bedrijfsnaam 1] niet bij verdachte terecht kwam, niet uitgesloten dat verdachte daadwerkelijk niet op de hoogte was van de zitting op 11 mei 2010, alwaar hij ook niet is verschenen. Zij acht dan ook niet wettig en overtuigen bewezen dat verdachte het opzet - voorwaardelijk opzet daaronder begrepen - had om de schuldeisers van [bedrijfsnaam 4] te benadelen door voormeld bedrag van € 1.500,= op te nemen. Verdachte dient dan ook van hetgeen hem achter het eerste gedachtestreepje wordt verweten, te worden vrijgesproken.
Verdachte wordt onder dit feit voorts verweten dat hij als bestuurder ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijfsnaam 4] een auto, merk Chevrolet, kenteken [kenteken] , die op de naam van deze BV was gesteld, aan de boedel heeft onttrokken door deze auto op 26 mei 2010 te verkopen voor een bedrag van
€ 10.000,=.
Genoemde Chevrolet heeft van 7 maart 2008 tot 26 mei 2010 op naam gestaan van [bedrijfsnaam 4] en heeft vervolgens van 26 mei 2010 tot 27 mei 2010 op naam gestaan van [naam 3] te Zevenbergen. [20]
Verdachte heeft weliswaar erkend dat hij deze Chevrolet heeft verkocht [21] , maar volgens verdachte was dat in februari 2010 en heeft hij ook het geld voor die auto in februari 2010 ontvangen. Geconfronteerd met het feit dat de Chevrolet pas op 26 mei 2010 is overgeschreven op naam van [naam 3] , heeft verdachte verklaard dat hij dan is vergeten in februari 2010 een vrijwaringsbewijs te laten opmaken.
De rechtbank acht, mede gelet op het hierna volgende, niet geloofwaardig dat verdachte de auto al in februari 2010 heeft verkocht.
Uit het onderzoek dat naar de verkoop van deze Chevrolet is gepleegd, blijkt voorts het volgende [22] :
Bij [bedrijf 3] (een eenmanszaak) is de afgifte gevorderd van bescheiden mbt de aan- en verkoop van de Chevrolet Captive met kenteken [kenteken] . Door de eigenaar van deze zaak ( [naam 3] ) werd aan het verzoek voldaan.
Uit de uitgeleverde bescheiden werd het volgende opgemaakt:
- door de verkopende partij [bedrijfsnaam 4] werd een verkoopfactuur opgesteld gedateerd op 23 maart 2010 [23] . Het totaalbedrag (incl BTW en BPM) was € 10.000,=. De factuur was getekend met de naam ir. [verdachte] en door die naam was met pen een handtekening geplaatst. Onder de naam was met pen de datum 26 mei 2010 geplaatst. Rechtsboven was met een stempel het nummer 1331 te lezen.
- In een uitdraai [24] van de maand mei 2010 van het kasboek van Eurocar is op 27 mei 2010 onder factuurnummer 1331 een inkoop vermeld met als omschrijving “ [verdachte] [kenteken] ”.
- Op een kopie [25] van deel IB van de RDW inzake de opname in de bedrijfsvoorraad van kenteken [kenteken] wordt Eurocar genoemd met als transactiedatum 26 mei 2010 17.08 uur.
Genoemde [naam 3] heeft verklaard [26] dat [verdachte] , die hij als klant kent, naar hem toe
kwam en hem vertelde dat hij een auto met het kenteken [kenteken] wilde verkopen. Dat
was ongeveer een week voordat de verkoop plaatsvond. Hij heeft een bod van 10.000 euro
op de auto gedaan, waarmee [verdachte] akkoord ging. [verdachte] heeft een factuur voor de
verkoop gemaakt. Geconfronteerd met de factuur verklaarde [naam 3] dat hij de daarop
vermelde datum van 23 maart 2010 nooit eerder heeft opgemerkt en dat 26 mei 2010 de
datum is waarop de auto aan hem werd geleverd en door hem contant werd betaald. Hij
heeft zelf de handgeschreven datum van 26 mei 2010 erop gezet. De contante betaling is
ook in het kasboek opgenomen.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verdachte de Chevrolet uiterlijk een week voor 26 mei 2010 aan [naam 3] heeft verkocht, zijnde een datum waarop het faillissement van [bedrijfsnaam 4] reeds was uitgesproken.
De curator merkt in zijn verzoek tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag op [27] dat verdachte daags na het uitspreken van het faillissement telefonisch contact opnam met de curator, waarbij verdachte aangaf het faillissement te willen terugdraaien en verzet te willen instellen.
Op grond hiervan acht de rechtbank vast staan dat verdachte daags na de faillissements-verklaring van [bedrijfsnaam 4] wist van het faillissement en dat hij desondanks de Chevrolet op 26 mei 2010 aan de boedel heeft onttrokken door deze auto op die datum te verkopen en de opbrengst van die auto niet aan de curator ter beschikking te stellen. Daarmee heeft verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers gehandeld. Hetgeen verdachte achter het tweede gedachtestreepje onder feit 6 wordt verweten, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewijzen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1. subsidiair:
het aan hem, verdachte, in
of omstreeksde periode van 04 augustus 2009 tot en
met 28 oktober 2010 te Breda,
in elk geval in Nederland,als bestuurder van de
rechtspersoon [bedrijfsnaam 1] welke bij vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Breda van 4 augustus 2009 in staat van
faillissement is verklaard, te wijten is (geweest) dat aan de in artikel 10,
eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en
/ofartikel 15i, eerste lid
van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is
voldaan en
/ofdat de boeken, bescheiden en
/ofandere gegevensdragers, waarmee
volgens die artikelen administratie is gevoerd, en
/ofde boeken, bescheiden
en
/ofandere gegevensdragers welke ingevolge
dat/die artikelen zijn bewaard,
niet in ongeschonden staat te voorschijn zijn
/wordengebracht;
2. subsidiair:
het aan hem, verdachte, in
of omstreeksde periode van 18 augustus 2009 tot en
met 28 oktober 2010 te Breda,
in elk geval in Nederland,als bestuurder van de
rechtspersoon [bedrijfnaam 2] welke bij vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Breda van 18 augustus 2009 in staat van
faillissement is verklaard, te wijten is (geweest) dat aan de in artikel 10,
eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en
/ofartikel 15i, eerste lid
van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is
voldaan en
/ofdat de boeken, bescheiden en
/ofandere gegevensdragers, waarmee
volgens die artikelen administratie is gevoerd, en
/ofde boeken, bescheiden
en
/ofandere gegevensdragers welke ingevolge
dat/die artikelen zijn bewaard,
niet in ongeschonden staat te voorschijn zijn
/wordengebracht;
3. subsidiair:
het aan hem, verdachte, in
of omstreeksde periode van 17 maart 2010 tot en
met 28 oktober 2010 te Breda,
in elk geval in Nederland,als bestuurder van de
rechtspersoon [bedrijfsnaam 3] welke bij vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Breda van 17 maart 2010 in staat van faillissement
is verklaard, te wijten is (geweest) dat aan
dede in artikel 10, eerste lid
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en
/ofartikel 15i, eerste lid van Boek 3
van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is voldaan en
/ofdat
de boeken, bescheiden en
/ofandere gegevensdragers, waarmee volgens die
artikelen administratie is gevoerd, en
/ofde boeken, bescheiden en
/ofandere
gegevensdragers welke ingevolge
dat/die artikelen zijn bewaard, niet in
ongeschonden staat te voorschijn zijn
/wordengebracht;
4. primair:
hij, verdachte, in
of omstreeksde periode van 11 mei 2010 tot en met 28
oktober 2010 te Zevenbergen, gemeente Moerdijk, en
/ofte Breda,
in elk geval
in Nederland,als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijfsnaam 4] .,
welke bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 11 mei 2010
,in
staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de
rechten der schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op hem rustende
verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge
artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en
/ofartikel
15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en
/ofhet bewaren en
/of
tevoorschijn brengen van boeken en
/ofbescheiden en
/ofandere gegevensdragers
in die artikelen bedoeld;
6.
hij in
of omstreeksde periode van 10 mei 2010 tot en met 26 mei 2010 te
Zevenbergen, gemeente Moerdijk
en/of te Breda, althans in Nederland,als
bestuurder van een rechtspersoon, genaamd [bedrijfsnaam 4] , welke
rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda op 11 mei
2010 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting
van de rechten der schuldeisers het
denavolgende goed
eren en/of geldbedrag(en)
aan de boedel heeft onttrokken, te weten:
- een op 10 mei 2010 contant opgenomen geldbedrag van 1.500 EUR van de
bankrekening van [bedrijfsnaam 4] [het contant opgenomen geldbedrag
zie aangifte blz 39 onder f en bankafschrift blz 18AJ van het dossier]
en/of
- een auto, merk Chevrolet, kenteken [kenteken] , welke auto op naam gesteld was
van [bedrijfsnaam 4] ,
op 26 mei 2010heeft verkocht voor een bedrag
van 10.000,-- EUR.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft hierbij kennelijke misslagen verbeterd, waardoor de verdachte niet in zijn belangen is geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover de rechtbank van oordeel is dat een deel van de feiten bewezen is, op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte gepleit voor een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door een auto aan de failliete boedel van [bedrijfsnaam 4] te onttrekken en door het niet voeren van een deugdelijke administratie van deze BV, zulks met het opzet om de rechten van de schuldeisers van deze BV te benadelen. De motivering van verdachte voor het buiten de administratie houden van een deel van de inkoopfacturen vanwege de geheime receptuur die daardoor bekend zou kunnen worden, overtuigt de rechtbank niet, van oordeel zijnde dat er andere middelen voorhanden zijn om dit soort bedrijfsgegevens voor concurrenten geheim te houden.
Voorts heeft hij zich ten aanzien van drie andere BV’s schuldig gemaakt aan eenvoudige bankbreuk door het niet voeren van een deugdelijke administratie van deze drie BV’s.
Dit handelen van verdachte neemt de rechtbank verdachte buitengewoon kwalijk. Niet alleen omdat de schuldeisers van de BV’s van verdachte financiële schade (kunnen) leiden, maar ook omdat dergelijke vormen van faillissementsfraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling, dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer, aantasten. Bovendien heeft verdachte het werk van de curator bemoeilijkt door het niet ter beschikking stellen van een behoorlijke administratie. Door dit handelen is het voor de curator over het algemeen onmogelijk om correct vast te kunnen stellen wat er onder wie moet worden verdeeld, maar ook het kunnen onderkennen van eventuele onregelmatigheden in het zicht van het faillissement om daarna via acties als de Pauliana of onrechtmatige daad de daardoor veroorzaakte schade op te heffen of te verminderen, wordt aldus ernstig bemoeilijkt dan wel gefrustreerd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte houdt de rechtbank aan de ene kant sterk rekening met de door de raadsman op zitting geschetste omstandigheden - in het bijzonder met de gezondheidstoestand van de echtgenote van verdachte, de benarde financiële positie waarin verdachte verkeert en zijn gevorderde leeftijd - maar aan de andere kant ook met het feit dat verdachte al tweemaal eerder - ook al is dat niet recent - is veroordeeld voor soortgelijke feiten in die zin dat het feiten betreffen die financiële benadeling van derden met zich (kunnen) brengen (namelijk valsheid in geschrift en het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften.
De ernst van de feiten gevoegd bij het strafblad van verdachte rechtvaardigen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur.
Slechts vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de ouderdom van de onderhavige feiten, zal de rechtbank in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf van 150 uur passend en geboden.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar teneinde de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten in primaire vorm. Op grond van voornoemde omstandigheden en omdat de rechtbank slechts 5 van de 6 feiten bewezen acht, waarvan 3 in de subsidiaire vorm, komt de rechtbank tot een lagere straf.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 342 en 343 Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 5 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair telkens:
Aan hem als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn dat aan de in artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is voldaan en dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden te voorschijn gebracht;
feit 4:Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
feit 6:Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Schotanus en mr. Van Schaik, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2015.
Mr. Van Schaik is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 228A120416, onderzoek BRZ416 van de regionale eenheid politie Brabant Zuid-Oost, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 509.
2.Het schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Breda, team insolventierecht, d.d. 11 mei 2010, pagina’s 052 en 053 van voornoemd eind-proces-verbaal.
3.Het geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, pagina 059 van voornoemd eind-proces-verbaal.
4.Het schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Breda, team handelsrecht, d.d. 4 augustus 2009, pagina’s 057A en 57B van voornoemd eind-proces-verbaal.
5.Het geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, pagina 066 van voornoemd eind-proces-verbaal.
6.Het schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Breda, team handelsrecht, d.d. 18 augustus 2009, pagina’s 064 en 065 van voornoemd eind-proces-verbaal.
7.Het geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, pagina 073 van voornoemd eind-proces-verbaal.
8.Het schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Breda, team insolventierecht, d.d. 17 maart 2010, pagina’s 071 en 072 van voornoemd eind-proces-verbaal.
9.Het geschrift, zijnde een verzoek tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag, pagina‘s 025 en 026 van voornoemd eindproces-verbaal.
10.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 8 juli 2015.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina’s 469 t/m 471 van voornoemd eind-proces-verbaal.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 18G van voornoemd eind-proces-verbaal.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 470 van voornoemd eind-proces-verbaal.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 273 van voornoemd eind-proces-verbaal.
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 471 van voornoemd eind-proces-verbaal.
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina’s 474 en 475 van voornoemd eind-proces-verbaal.
17.Het geschrift, zijnde een rapport, pagina 484 van voornoemd eindproces-verbaal.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , pagina 492 van voornoemd eind-proces-verbaal.
19.Het geschrift, zijnde een verzoek tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag, pagina 031 van voornoemd eindproces-verbaal.
20.Het geschrift, te weten een document informatieverstrekking aan autoriteiten van de RDW, pagina 253 van voornoemd eind-proces-verbaal.
21.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 18J van voornoemd eind-proces-verbaal.
22.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 497 van voornoemd eind-proces-verbaal.
23.Het geschrift, te weten een factuur, pagina 501 van voornoemd eind-proces-verbaal.
24.Het geschrift, te weten een uitdraai van een kasboek, pagina 503 van voornoemd eind-proces-verbaal.
25.Het geschrift, te weten kopie van deel I B van de RDW, pagina 253 van voornoemd eind-proces-verbaal.
26.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , pagina’s 506 en 507 van voornoemd eind-proces-verbaal.
27.Het geschrift, zijnde een verzoek tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag, pagina 029 van voornoemd eindproces-verbaal.