ECLI:NL:RBZWB:2015:4946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
02/300440 HA RK 15-97
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van voorzieningenrechter in civiele procedure met taalproblemen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 21 juli 2015 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van twee verzoekers tegen voorzieningenrechter mr. M.M. van ’t Nedereind. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 11 mei 2015, waar verzoekers, die de Nederlandse taal onvoldoende beheersten, geen tolk hadden kunnen regelen. Verzoekers voerden aan dat de voorzieningenrechter hen niet adequaat had bijgestaan en dat zij partijdig had gehandeld door de advocaat van de ABN AMRO Bank in het Engels te laten spreken, terwijl verzoekers niet in staat waren om in het Nederlands te communiceren. De voorzieningenrechter betwistte deze beschuldigingen en stelde dat zij had geprobeerd een praktische oplossing te vinden voor het ontbreken van een tolk. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van partijdigheid of schijn van vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat de voorzieningenrechter niet verplicht was om een tolk te regelen en dat de verzoekers niet processueel benadeeld waren. Het wrakingsverzoek werd afgewezen en de behandeling van de onderliggende zaak werd voortgezet.

Uitspraak

abeslissing

RECHTBANK

Wrakingskamer
Locatie Breda
procedurenummer: 02/300440 HA RK 15-97
Beslissing van 21 juli 2015
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 36 Rv van:

1.[verzoeker] ,

zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats binnen Nederland, en
2.
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen verzoekers.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 26 mei 2015 ingekomen (in de Engelse taal gestelde) wrakingsverzoek, gericht tegen mr. M.M. van ’t Nedereind, in haar hoedanigheid van voorzieningenrechter;
- de ontvangstbevestiging van dit verzoek van 3 juni 2015 van de zijde van griffier, met daarin het verzoek een vertaling van het wrakingsverzoek in Nederlandse taal over te leggen;
- de van verzoekers op 10 juni 2015 ontvangen vertaling van het wrakingsverzoek;
- de daarop op 22 juni 2015 ingekomen schriftelijke reactie van mr. Van ’t Nedereind;
- de processtukken in na te melden zaak, waaronder het proces-verbaal van de zitting van 11 mei 2015 van de voorzieningenrechter in na te noemen procedure, en
- de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer op 23 juni 2015, welke behandeling op 16 juli 2015 is voortgezet. Op beide zittingen zijn verschenen verzoeker sub 1., mr. C.C.M. Ewalds, advocaat van de verzoekende partij in na te noemen procedure, en mr. Van ’t Nedereind, Op de zitting van 16 juli 2015 is voorts verschenen verzoekster sub 2.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van ‘t Nedereind, voornoemd, in haar hoedanigheid van voorzieningenrechter en belast met de behandeling van het door ABN AMRO Bank N.V., gevestigd Amsterdam, ingediende verzoekschrift met procedurenummer C/02/294455/KG RK 15-106.
2.2.
Mr. Van ’t Nedereind, verder te noemen de voorzieningenrechter, berust niet in het verzoek tot haar wraking.

3.De gronden voor wraking

3.1.
In de hiervoor genoemde procedure verzoekt de ABN AMRO Bank goedkeuring voor de onderhandse (executoriale) verkoop van het in haar verzoekschrift omschreven en aan haar door verzoekers verhypothekeerd registergoed een en ander als bedoeld in artikel 3:268, lid 2 Burgerlijk Wetboek. De behandeling van het verzoek door de voorzieningenrechter heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 mei 2015.
3.2.
Blijkens het van die behandeling opgemaakte proces-verbaal heeft de voorzieningenrechter op grond van de omstandigheid dat verzoekers ter zitting hebben aangegeven de Nederlandse taal onvoldoende te beheersen, gelet op hun belang om verweer te voeren, de procedure aangehouden om hen in de gelegenheid te stellen uiterlijk op 26 mei 2015 schriftelijk verweer te voeren, waarna de ABN AMRO Bank in de gelegenheid zal worden gesteld op dit verweer te reageren.
3.4.
Verzoekers voeren aan dat het ter zake opgemaakte proces-verbaal onjuist en onvolledig is. Volgens verzoekster is het verloop van de zitting als volgt geweest:
- Verzoekers hebben vóór de zitting, op 6 mei 2015, de rechtbank benaderd voor de hulp van een tolk op de zitting. De betreffende griffiemedewerkster heeft toen meegedeeld dat dit schriftelijk moest worden verzocht. Op 7 mei 2015 werd door die griffiemedewerkster bevestigd dat dit verzoek was ontvangen en was doorgestuurd naar de juiste afdeling.
- Op de zitting was echter geen tolk aanwezig en de voorzieningenrechter heeft hen meegedeeld dat hierover een bericht op de voicemail van hun telefoon was achtergelaten, wat echter niet het geval was.
- De voorzieningenrechter heeft, nadat zij had meegedeeld dat de procedure voor een Nederlandse rechterlijke instantie wordt gevoerd en de voertaal dan ook Nederlands is en geen andere taal toelaatbaar is, de behandeling aangevangen. De rechter ging daarbij volgens verzoeker sub 2. tegen haar tekeer en vroeg haar op brute wijze of zij Nederlands verstond. Haar antwoord dat haar Nederlands te elementair was voor deze procedure en dat zij echt een tolk nodig hadden, werd door de voorzieningenrechter genegeerd, waarbij zij meedeelde: ´Voor zover ik weet versta je Nederlands en ga ik door met deze procedure in het Nederlands.”
- Nadat de zitting door de rechter een korte tijd was geschorst, omdat verzoeker sub 1. aangaf dat zij zouden vertrekken, nu zij geen enkel idee hadden van wat er werd besproken, heeft de rechter na hervatting van de zitting ingestemd met het voorstel van de advocaat van de ABN AMRO Bank om de zitting in de Engelse taal voort te zetten en om voor verzoekers als vertaler op te treden. Dit was volgens verzoekers niet alleen inconsistent, maar ook tegenstijdig met haar eerdere standpunt. Bovendien leverde dit een belangenconflict op, omdat de advocaat van de wederpartij niet tevens hun vertaler kan zijn.
- Verzoekers hebben dit ingebracht, waarna de voorzieningenrechter hen heeft gevraagd of zij binnen 90 minuten een tolk konden regelen, wat echter niet mogelijk was.
- De voorzieningenrechter heeft daarna besloten dat verzoekers twee weken de gelegenheid krijgen om een verweerschrift (in de Nederlandse taal) in te dienen, waarna een kopie daarvan voor een reactie wordt gezonden naar de advocaat van de ABN AMRO Bank en waarna vervolgens de voorzieningenrechter in de zaak zal beslissen.
3.5.
Op grond van dit verloop van de zitting menen verzoekers dat de voorzieningenrechter blijk heeft gegeven van partijdigheid. Niet alleen heeft de voorzieningenrechter geen zorggedragen voor de bijstand van een tolk, maar tevens heeft zij toegestaan dat de advocaat van de bank in het Engels mocht spreken en ten behoeve van hen als vertaler mocht optreden, dit terwijl verzoekers niet in het Engels mochten spreken.
3.6.
Daarnaast speelde de voorzieningenrechter volgens verzoekers de rol van openbaar aanklager door hen brutaal te ondervragen, waardoor zij de rode draad in de zaak kwijt raakten
3.7.
Ten slotte voeren verzoekers aan dat zij de kans hadden moeten krijgen om te reageren op de reactie van de ABN AMRO Bank op hun verweerschrift.
3.8.
Verzoekers menen dat de voorzieningenrechter met dit alles zich partijdig heeft opgesteld.

4.Het standpunt van de voorzieningenrechter

4.1.
De voorzieningenrechter voert, wat betreft het verloop de behandeling van het verzoekschrift van de ABN AMRO Bank ter zitting, het volgende aan.
  • Kort voor de zitting werd zij door de griffer erop geattendeerd dat verzoekers via een briefje hadden verzocht om bijstand van tolk in de Engelse taal. Via de voicemail van verzoekers is aan hen bericht, dat zij, indien zij een tolk wensten, die zelf naar de zitting mee dienden te brengen.
  • Omdat bij het vaststellen op de zitting wie waren verschenen, duidelijk werd dat er geen tolk aanwezig was, is haar insteek geweest om te bezien of er een praktische oplossing voor dit probleem was.
  • Om die reden is onder meer aan verzoekers gevraagd of zij Nederlands konden verstaan en begrijpen, is de zitting onderbroken om te informeren of er toevallig een tolk in de Engelse taal in het gerechtsgebouw aanwezig was die verzoekers wilde bijstaan, en heeft zij vervolgens gevraagd of het mogelijk was de zitting later op de ochtend te laten plaatsvinden met een door verzoekers alsnog geregelde tolk.
  • Omdat dit alles niet tot een oplossing leidde, heeft zij de advocaat van de ABN AMRO Bank gevraagd of zij er bezwaar tegen had om in het Engels het woord te voeren, waarmee zij instemde. Daarbij heeft zij aan beide partijen aangegeven, dat het haar bedoeling was om te bekijken of iedereen elkaar kon begrijpen en dat, als dat niet het geval zou blijken te zijn, de verdere behandeling niet door zou kunnen gaan.
  • Zodra de advocaat van de ABN Amro Bank met de toelichting van haar verzoekschrift begon, maakte verzoeker sub 1. bezwaar tegen deze gang van zaken, wat uiteindelijk heeft geleid tot het voorstel dat verzoekers schriftelijk verweer (vertaald in Nederlands) zullen indienen, waarna de ABN Amro Bank daarop, eveneens schriftelijk, zal reageren. Met dit voorstel hebben verzoekers ingestemd, waarna de behandeling ter zitting is gesloten.
4.2.
De voorzieningenrechter betoogt dat zij op grond van het vorenstaande zich niet herkent in het door verzoekers in haar wrakingsverzoek geschetste beeld. Zo is het onjuist dat zij de advocaat van de ABN AMRO Bank heeft verzocht voor verzoekers te tolken of te vertalen. Zij heeft enkel gevraagd of zij er bezwaar tegen had om in het Engels het woord te voeren.
4.3.
Volgens de voorzieningenrechter is wel juist dat zij de ABN AMRO Bank in de gelegenheid heeft gesteld om, indien zij dat wenste, te reageren op het schriftelijk verweer van verzoekers en dat zij heeft aangegeven dat zij daarna op het verzoekschrift zou beslissen. Met die afspraken werd ingestemd. Eerst bij dit wrakingsverzoek is haar duidelijk geworden dat verzoekers menen dat daarmee het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Daarvan is in de optiek van de voorzieningenrechter geen sprake; het standpunt van de ABN AMRO Bank was immers bekend, dat van de verzoekster en haar echtgenoot nog niet, en de ABN AMRO Bank diende dan ook in ieder geval de gelegenheid te krijgen op hun argumenten te kunnen reageren. Daarbij geldt volgens de voorzieningenrechter dat, als daarbij nieuwe zaken naar voren zouden komen, zij niet zou (kunnen) beslissen zonder verzoekers de gelegenheid te geven voor een reactie daarop. Wanneer zij zouden hebben verzocht (tijdens, maar ook na de zitting) om hoe dan ook te kunnen reageren, dan zou zij dat hebben toegestaan.
4.4.
Terugkijkend daarop had zij -de voorzieningenrechter- daarover wellicht meer uitleg kunnen geven, nu blijkt dat verzoekers dit niet hebben begrepen. Naar haar mening is haar optreden erop gericht geweest de voortgang van de behandeling te bewaken, waarbij het recht van partijen om de behandeling te kunnen verstaan en te begrijpen steeds voorop heeft gestaan. Van enige vooringenomenheid of partijdigheid daarbij is volgens de voorzieningenrechter geen sprake geweest.

5.Het standpunt van de ABN AMRO Bank.

De ABN AMRO Bank onderschrijft het standpunt van de voorzieningenrechter.
Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak kon door de opstelling van verzoekers niet worden toegekomen. Van een partijdig optreden door de voorzieningenrechter, dan wel het wekken van enige schijn daarvoor, is geen sprake geweest.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv geldt als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Een dergelijke zwaarwegende aanwijzing doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval niet voor.
5.4.
Voorop gesteld moet worden dat in zaken als waarvan in casu sprake is, op de rechter geen wettelijke verplichting rust voor het zorgen van de bijstand van een tolk op de zitting. Wellicht dat de communicatie daarover tussen verzoekers en een medewerkster van de griffie bij hen tot een misverstand heeft geleid, maar dit kan de voorzieningenrechter niet worden aangerekend.
5.5.
Op grond van de van elkaar afwijkende lezingen van het verloop van de zitting op 11 mei 2015 is niet komen vast te staan, dat de voorzieningenrechter zich, vanwege de omstandigheid dat verzoekers de Nederlandse taal onvoldoende beheersen en een tolk niet op de zitting aanwezig was, zodanig heeft opgesteld en uitgelaten dat op grond daarvan de conclusie is gerechtvaardigd dat zij zich daarmee, naar objectieve maatstaven gemeten, partijdig heeft opgesteld, dan wel de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
5.5.
Veeleer moet ervan moet worden uitgegaan dat de voorzieningenrechter heeft geprobeerd een oplossing te vinden voor het niet aanwezig zijn van een tolk. Dat verzoekers dit - in subjectieve zin- zelf hebben beleefd als een vorm van vooringenomenheid valt te betreuren, maar levert geen gerechtvaardigde grond voor wraking op.
5.6.
Bij dit alles komt dat verzoeker sub 1. niet alleen op de zitting van 11 mei 2015 te kennen heeft gegeven de bijstand van een tolk noodzakelijk te vinden, maar ook bij de behandeling van het wrakingsverzoek op de eerste zitting 23 juni 2015, om welke reden de behandeling is aangehouden tot 16 juli 2015 om verzoekers in de gelegenheid te stellen zich zelf van de bijstand van een tolk voorzien. Op de zitting van 16 juli 2015 zijn verzoekers daarentegen wederom zonder tolk verschenen en heeft verzoeker sub 1. verklaard het verloop van de zitting in het Nederlands te kunnen begrijpen en dit te zullen vertalen voor verzoekster sub. 2. Daarmee is zijn betoog dat de bijstand van een tolk op de zitting van de voorzieningenrechter noodzakelijk was, op zijn minst merkwaardig te noemen.
5.6.
Evenmin kan een gerechtvaardigde wrakingsgrond worden gevonden in de omstandigheid dat de voorzieningenrechter (uiteindelijk) verzoekers in de gelegenheid heeft gesteld schriftelijk hun standpunt in te brengen en de ABN AMRO Bank daarop te laten reageren.
5.7.
Verzoekers zijn daarmee, anders dan zij menen, niet processueel benadeeld, nu de voorzieningenrechter heeft verklaard dat het haar bedoeling was om verzoekers de gelegenheid te bieden voor een tegenreactie wanneer door de ABN AMRO Bank nieuwe feiten of omstandigheden zouden worden ingebracht. Daarnaast heeft zij verklaard dat verzoekers zonder meer daarvoor de gelegenheid zullen krijgen, wanneer zij daarom vragen.
5.8.
Dat verzoekers zich niet bewust zijn geweest van deze mogelijkheid is mogelijk het gevolg van het taal- of communicatieprobleem, maar kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van (schijn van) partijdigheid.
5.9.
Dit betekent dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank
wijst de verzochte wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer C/02/294455/KG RK 15-106
zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Peters, Beukers-van Dooren en Schoonen, in tegenwoordigheid van de Jong, griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2015.
--