In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2015 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die als eigenaar van een handelsonderneming goederen in beslag had laten nemen. Klager betoogde dat zijn internetwinkel sinds 1 maart 2015 gesloten was en dat hij geen goederen meer verkocht die bestemd waren voor de hennepteelt. De rechtbank heeft de argumenten van klager gevolgd en vastgesteld dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de in beslag genomen goederen bestemd waren voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat klager goederen voorhanden had die geschikt waren voor hennepteelt, niet voldoende was om een criminele intentie aan te nemen. De officier van justitie had betoogd dat de goederen als hennep gerelateerd konden worden beschouwd, maar de rechtbank vond dat er geen bewijs was dat klager wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de goederen voor de hennepteelt bestemd waren. De rechtbank concludeerde dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter in een latere procedure de goederen zou verbeurd verklaren of aan het verkeer zou onttrekken. Daarom werd het klaagschrift gegrond verklaard en werd de teruggave van de in beslag genomen goederen aan klager gelast.