In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door vier klagers met betrekking tot in beslag genomen goederen en geld. De inbeslagname vond plaats op 26 en 28 mei 2015, waarbij 131 pallets, 14 palletboxen, drie auto’s en een contant geldbedrag van 16.885 euro in beslag werden genomen in het kader van de Opiumwet. Klagers betwisten de rechtmatigheid van de inbeslagname en stellen dat de goederen niet uitsluitend bestemd zijn voor hennepteelt, maar voor meerdere doeleinden kunnen worden gebruikt. De officier van justitie heeft betoogd dat de inbeslaggenomen goederen als 'hennep gerelateerd' kunnen worden beschouwd, gezien de aantreffen van bestellijsten en folders bij growshops. De rechtbank heeft beoordeeld of er een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond ten tijde van de inbeslagneming. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat klager 1, die als groothandel opereert, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de goederen bestemd waren voor beroepsmatige hennepteelt. De rechtbank verklaart het klaagschrift van klager 1 gegrond en gelast de teruggave van de in beslag genomen goederen en administratie. Klagers 3 en 4 worden niet-ontvankelijk verklaard in hun klaagschrift, terwijl het klaagschrift van klager 2 ongegrond wordt verklaard.