ECLI:NL:RBZWB:2015:5191

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
02/800119-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prenger
  • A. Slot
  • J. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld en straatroof met medeplegen van diefstal met geweld; PIJ-maatregel opgelegd aan verdachte

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 augustus 2015, stond de verdachte terecht voor geweld en straatroof. De tenlastelegging omvatte onder andere het geven van een kopstoot aan slachtoffer 1 en het dreigen met een mes bij slachtoffer 2 om voedsel en geld af te dwingen. De feiten vonden plaats op 15 februari 2015 in Breda. Tijdens de zitting op 21 juli 2015 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte de subsidiaire openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor afpersing.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van het primair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. Echter, de rechtbank achtte het subsidiaire feit van afpersing wel bewezen, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van slachtoffer 2. De rechtbank legde een jeugddetentie van 169 dagen op, met aftrek van het voorarrest, en besloot tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) vanwege de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en het risico op recidive. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een intensieve behandeling in een gestructureerde omgeving, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800119-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 augustus 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te Breda
gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda
raadsvrouw mr. N. van Vliet, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 juli 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2015, te Breda, op de openbare weg de
Wilhelminastraat, althans op een openbare weg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte
van een portemonnee, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, en/of één of meer van zijn mededaders die [slachtoffer 1] één of meermalen
een kopstoot hebben/heeft gegeven en/of hebben/heeft geslagen en/of gestompt
en/of geschopt en/of getrapt en/of bij die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een
scherp voorwerp, één of meer snijdende bewegingen langs diens buik/lichaam
heeft gemaakt en/of (vervolgens) met een mes, althans scherp voorwerp, in de
kleding van de [slachtoffer 1] hebben/heeft gestoken/gesneden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2015, te Breda, openlijk, te weten op of aan
de openbare weg de Wilhelminastraat, in elk geval op of aan een openbare weg,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het
- geven van een kopstoot tegen (de kaak van) die [slachtoffer 1] en/of
- insluiten/omsingelen van die [slachtoffer 1] en/of
- trekken aan en/of duwen tegen die [slachtoffer 1] en/of
- één of meermalen slaan en/of stompen naar en/of tegen die [slachtoffer 1] en/of
- één of meermalen schoppen en/of trappen naar en/of tegen die [slachtoffer 1] en/of
- met een mes, althans met een scherp voorwerp, steken/snijden in de kleding
van die [slachtoffer 1] en/of
- gooien van een blikje/fles naar die [slachtoffer 1] ;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2015, te Breda,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een kopstoot te geven en/of één of
meermalen te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen,
waardoor die [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
dat hij op of omstreeks 15 februari 2015, te Breda,
op de openbare weg het Valkeniersplein, althans op een openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft
gedwongen tot de afgifte van etenswaren en/of drank (pizza's, saus, kapsalon
doner, blikjes Redbull), in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten
dele toebehorende aan " [naam pizzeria] ", in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] (be)dreigend een mes
hebben/heeft getoond en/of bij die [slachtoffer 2] een mes tegen diens
keel hebben/heeft gedrukt (gehouden) en/of dreigend de woorden hebben/heeft
toegevoegd: "Geld, geld, geld" en/of "Geld, geld, geef hier je geld, niets mee
te maken nu je geld", althans woorden van gelijke aard of strekking;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2015 te Breda
op de openbare weg het Valkeniersplein, althans op een openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen etenswaren
en/of drank (pizza's, saus, kapsalon doner, blikjes Redbull) in elk geval
enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan " [naam pizzeria]
", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] (be)dreigend een mes
hebben/heeft getoond en/of bij die [slachtoffer 2] een mes tegen diens
keel hebben/heeft gedrukt (gehouden) en/of dreigend de woorden hebben/heeft
toegevoegd: "Geld, geld, geld" en/of "Geld, geld, geef hier je geld, niets mee
te maken nu je geld", althans woorden van gelijke aard of strekking.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het onder feit 1, primair ten laste gelegde feit. Wel is zij van mening dat de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij baseert zich hierbij op de aangifte, de verklaring van verdachte en de verklaring van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit acht zij eveneens wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte zelf en de verklaring van getuige [getuige] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte integraal vrij te spreken van feit 1. Met de officier van justitie meent de raadsman dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat er sprake is geweest van de primair ten laste gelegde afpersing. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zelf zijn portemonnee heeft afgegeven. Aan de hand van de stukken is het oogmerk op afpersing niet vast te stellen. Voorts stelt de raadsman dat uit het dossier blijkt dat er een confrontatie is geweest met [slachtoffer 1] waarbij [naam] , zoals hij ook zelf heeft verklaard, een klap heeft uitgedeeld. Uit niets blijkt dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1. Op grond van het dossier is vast te stellen dat er op 15 februari 2015 een incident is geweest waarbij aangever [slachtoffer 1] werd geconfronteerd met een groepje jongens waar verdachte deel van uitmaakte. Hierbij is door [naam] een klap uitgedeeld aan [slachtoffer 1] . Uit de diverse verklaringen blijkt voorts dat het groepje jongens op een bepaald moment om aangever heen is gaan staan. Dit alles is, gelet op de laatste jurisprudentie van de Hoge Raad op het gebied van medeplegen, niet genoeg om te concluderen dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het toegepaste geweld.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair, subsidiair of meer subsidiair en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
Dit geldt evenwel niet voor feit 2. Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 26 februari 2015 [1] en tijdens de zitting van 21 juli 2015 [2] ;
- de aangifte van [slachtoffer 2] [3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2, primair
dat hijop
of omstreeks15 februari 2015, te Breda,
op de openbare weg het Valkeniersplein,
althans op een openbare weg,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen
door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft
gedwongen tot de afgifte van etenswaren en
/ofdrank (pizza's,
saus, kapsalon
doner, blikjes Redbull),
in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten
deletoebehorende aan " [naam pizzeria] ",
in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en
/ofzijn mededader
(s
)die [slachtoffer 2]
(be)dreigend een mes
hebben
/heeftgetoond en
/ofbij die [slachtoffer 2] een mes tegen diens
keel hebben
/heeftgedrukt
(gehouden)en
/ofdreigend de woorden hebben
/heeft
toegevoegd: "Geld, geld, geld"
en/of "Geld, geld, geef hier je geld, niets mee
te maken nu je geld", althans woorden van gelijke aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie neemt het advies van de deskundigen over om artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Zij vordert aan verdachte op te leggen 12 maanden jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert zij een PIJ-maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht toegepast dient te worden. Voorts meent hij dat de rechtbank op dit moment onvoldoende geïnformeerd is over de persoon van verdachte en verzoekt de rechtbank de zaak aan te houden om een aanvullende rapportage op te laten maken door deskundige Van der Lugt. De raadsman meent dat uit haar verklaring ter zitting blijkt dat nog niet alle alternatieven voor een PIJ-maatregel zijn uitgeput. Verdachte zou mogelijk nog in aanmerking komen voor een EMDR-behandeling of een cognitieve gedragstherapie met intensieve begeleiding. De raadsman verzoekt de rechtbank de behandeling van de zaak aan te houden om deskundige Van der Lugt op dit punt nader te laten rapporteren.
Subsidiair verzoekt de raadsman een lagere jeugddetentie op te leggen dan door de officier van justitie is geëist met daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Daarbij kunnen dan als bijzondere voorwaarden worden opgelegd begeleiding door de reclassering, elektronische detentie, een ambulante behandeling en indien noodzakelijk een klinische opname. De raadsman geeft hierbij aan dat een persoonsgerichte aanpak bij een behandeling de voorkeur verdient.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing. Zij hebben doelbewust eten en drinken besteld bij een pizzeria, in de wetenschap dat zij dit niet konden (of wilden) betalen. Zij hebben de pizzakoerier laten komen naar het Valkeniersplein en zijn daar met zijn drieën rond de auto gaan staan. Onder bedreiging, met een mes tegen zijn keel, heeft de pizzakoerier het eten en drinken af moeten geven. Daarbij is tevens tegen hem geroepen dat men geld wilde. Verdachte heeft met zijn gedragingen het gevoel van veiligheid van het slachtoffer in ernstige mate aangetast. Het spreekt vanzelf dat dit voorval grote impact op het slachtoffer moet hebben gehad. Zulke berovingen veroorzaken ook in de maatschappij in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft zich laten leiden door financieel gewin zonder stil te staan bij de mogelijke ernstige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
De reclassering heeft op 18 februari 2015 en 6 juli 2015 een rapportage over verdachte uitgebracht. Hierin komt naar voren dat er bij verdachte diverse patronen zichtbaar zijn die voorbodes zijn van een zeer hoge kans op recidive en gevaar. Gezagsdragers hebben jarenlang dusdanig weinig grip op hem dat hij eigengereid, ongedisciplineerd en grensoverschrijdend kan handelen. Alcohol en drugs kunnen hierbij een rol spelen. Verdachte is iemand die snel van stemming kan veranderen en vooral zelfbepalend is. Bij problemen kan hij ongewenst gedrag laten zien of afwijkende overlevingsstrategieën toepassen. Om te voorkomen dat hij opgaat in de (criminele) straatcultuur en een gevaar wordt voor de samenleving, dient hij op een breed vlak te worden geresocialiseerd in een strak regime met in beginsel geen vrijheden, maar waarbij uiteindelijk stap voor stap wat meer vrijheid wordt geboden. Gezien de grootte van de op elkaar inhakende onopgeloste problematiek, het mislukken van de (justitiële) hulpverlening en de ernst en snelheid van op elkaar volgende delicten meent de reclassering dat de enige passende strafmodaliteit voor verdachte, op wie het jeugdstrafrecht van toepassing is, een PIJ-maatregel is.
Psycholoog R.M.C. Hoogstraten heeft verdachte onderzocht en op 21 mei 2015 een rapportage uitgebracht. Zij concludeert dat er sprake is van een ernstige gedragsstoornis die in de adolescentie is begonnen en inmiddels heeft geleid tot gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Voorts is er sprake van misbruik van cannabis met fysiologische afhankelijkheid in vroege gedeeltelijke remissie en een ouder-kind relatieprobleem. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van betrokkene in de vorm van zwakbegaafdheid op performaal vlak, hetgeen onder andere betekent dat verdachte vaak eerst doet en daarna pas nadenkt. Ook heeft hij moeite met het begrijpen van oorzaak en gevolg en een beperkt inzicht en reflectievermogen. Verdachte is impulsief en handelt hiernaar. Zijn geweten is lacunair ontwikkeld en verdachte reageert meestal vanuit zijn eigen behoeftebevrediging. Het inlevingsvermogen in anderen is beperkt te noemen. Daarnaast accepteert verdachte geen gezag en begrenzing van anderen. Hij is zeer zelfbepalend en zonder duidelijke structuur en kader trekt hij zijn eigen plan. Verdachte is nauwelijks aanspreekbaar op zijn gedrag. De deskundige acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van het ten laste gelegde. Zij meent dat verdachte, gezien de ernst van de problematiek en het hoge recidiverisico, een intensieve behandeling dient te ondergaan. De deskundige acht het van essentieel belang dat de algehele bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken wordt gekeerd. De gewetensontwikkeling van verdachte dient te worden gestimuleerd en hij dient te leren om de grenzen van anderen te respecteren. Het inlevingsvermogen van verdachte moet worden aangewakkerd waardoor hij zich meer bewust wordt van het effect van zijn gedrag en handelen op anderen en leert verantwoordelijkheid te nemen. De impulscontrole van verdachte dient te worden verbeterd zodat hij meer rekenschap toont ten aanzien van zijn gedrag. Vanwege de beperkte performale intellectuele mogelijkheden van verdachte, zijn sociaalemotionele jonge leeftijd en vanwege zijn beperkte handelsvaardigheden is het advies om jeugdstrafrecht toe te passen. Gelet op het feit dat verdachte al meerdere residentiële en ambulante behandelingen heeft doorlopen, echter zonder voldoende resultaat, is het advies om verdachte een PIJ-maatregel op te leggen.
Ter zitting heeft deskundige Hoogstraten toegelicht dat zij voor verdachte geen andere mogelijkheden ziet dan een PIJ-maatregel. Zij gelooft verdachte wanneer hij aangeeft dat hij anders wil, doch zij constateert dat hij ondoordacht reageert zodra de structuur en kaders wegvallen. Alle mogelijke tussentrajecten bieden niet die structuur en de kaders die hij zo hard nodig heeft. De deskundige ziet de PIJ-maatregel als een kans voor verdachte om bepaalde behandelingen te ondergaan. Het sluit aan bij de behoefte van verdachte aan pedagogische begeleiding. De deskundige heeft bij verdachte wel bepaalde trauma’s gezien, doch deze zijn niet zodanig dat zij een Posttraumatisch Stresssyndroom (PTSS) heeft kunnen vaststellen.
Op 12 juni 2015 is rapport uitgebracht door kinder- en jeugdpsychiater drs. H. van der Lugt. Zij concludeert dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens met een achterstand in cognitieve vaardigheden en sociaal emotionele ontwikkeling, te kenschetsen als narcistische problematiek (stoer en ongenaakbaar van buiten; onzeker, angstig en niet in staat krenkingen en frustraties te verdragen van binnen). Op basis van deze problematiek laat betrokkene in zijn gedrag zien dat hij buiten de structuur van de jeugdinrichting heeft voldaan aan de criteria voor classificatie van een ernstige gedragsstoornis. Er is een risico op de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische problematiek en een antisociale oriëntatie. Op grond hiervan acht de deskundige hem verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van het ten laste gelegde feit. De deskundige acht de kans op recidive groot, zonder toezicht en met gemakkelijke toegang tot cannabis, alcohol en het straatleven. Ambulante begeleiding kan niet voldoende toezicht houden op deze factoren. De deskundige meent dat verdachte een langer durende intensieve behandeling nodig heeft, met een orthopedagogisch karakter voor het ontwikkelen van een realistischer zelfbeeld, het leren omgaan met frustratie en krenking, een hernieuwde poging tot scholing en een perspectief gericht op maatschappelijk invoegen. Vanuit deze behandeling/begeleiding kan verdachte geresocialiseerd worden naar een begeleide woonvorm dan wel kamertraining. Verdachte lijkt te kunnen profiteren van een dergelijke bijsturing en heropvoeding. Gezien het gevaar op recidive en de duur van de noodzakelijke begeleiding kan dit naar de mening van de deskundige alleen plaatsvinden in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De deskundige meent dat verdachte, ondanks zijn leeftijd van ruim 18 jaar en zijn omgang met oudere jeugdigen, in psychologisch opzicht nog onvolgroeid is en kan profiteren van een orthopedagogische benadering. Om deze reden adviseert zij het jeugdstrafrecht toe te passen.
Ter zitting heeft deskundige Van der Lugt verklaard dat zij bij verdachte geen andere stoornissen heeft kunnen vaststellen. Zij meent dat verdachte niet getraumatiseerd is. Er is bij hem geen sprake van angstdromen of flashbacks dan wel andere verschijnselen die wijzen op een traumatisatie. De deskundige is van mening dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel geen optie is. Tot nu toe is het steeds misgegaan zodra de structuur wegviel. Verdachte heeft steeds goede bedoelingen, maar zodra hij buiten staat gaat het mis. Binnen de PIJ-maatregel kan hem een goede behandeling worden geboden, waarbij hij allerlei dingen leert die hij bij terugkeer in de maatschappij kan toepassen. Hij wordt langzaam terug in de maatschappij gezet. Dit is volgens de deskundige precies wat verdachte nodig heeft. Het is belangrijk dat verdachte los van zijn ouders wordt behandeld en dat hij niet terug naar huis gaat. Hij moet leren om zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van alle bovenstaande overwegingen en conclusies en zal deze in haar beoordeling betrekken. Hoewel verdachte ten tijde van het delict 18 jaar was, zal de rechtbank artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht toepassen. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding, gelet op de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat verdachte functioneert op verstandelijk beperkt niveau en nog steeds baat kan hebben bij een pedagogische aanpak. Deze factoren zijn van dusdanig gewicht dat de rechtbank van oordeel is dat zij opwegen tegen de door de deskundigen genoemde contra-indicaties. De rechtbank neemt daarbij eveneens in aanmerking dat de deskundigen, als ook de officier van justitie en de raadsman het op dit punt met elkaar eens zijn.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Zij zal tevens het strafblad van verdachte in haar beoordeling betrekken.
De rechtbank stelt voorts vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de reclassering in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De deskundigen zijn van mening dat behandeling van verdachte noodzakelijk is en dat deze langdurig in een gesloten setting binnen een dwingend kader zal moeten plaatsvinden, waarbij verdachte voldoende structuur krijgt aangeboden. Zowel de psycholoog als de psychiater hebben aangegeven dat zij een alternatief niet meer mogelijk achten. In het verleden hebben minder vergaande trajecten niet geholpen. Verdachte heeft een langer durende intensieve behandeling nodig, met een orthopedagogisch karakter voor het ontwikkelen van een realistischer zelfbeeld, het leren omgaan met frustratie en krenking, een hernieuwde poging tot scholing en een perspectief gericht op maatschappelijk invoegen. Vanuit deze behandeling/begeleiding kan betrokkene geresocialiseerd worden naar een begeleide woonvorm dan wel kamertraining. Gezien het gevaar op recidive en de duur van de noodzakelijke begeleiding kan dit alleen plaatsvinden in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank acht zich op grond van de rapportages en de uitgebreide toelichting van de deskundigen ter zitting voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte. Zij ziet geen aanleiding te voldoen aan het verzoek van de raadsman om een nader onderzoek te laten verrichten door psycholoog Van der Lugt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bovenstaande een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voor verdachte noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Tenslotte legt de rechtbank een jeugddetentie op van 169 dagen met aftrek van het voorarrest. Anders dan de officier van justitie, vindt de rechtbank een langere jeugddetentie niet passend. Gelet op de ernstige problematiek is het juist van belang dat zo snel mogelijk met de PIJ-maatregel kan worden begonnen. De tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft gezeten, is dan ook genoeg als jeugddetentie.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.475,- voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 47, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 2, primair is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2, primair:Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 169 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigen;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.(BP.15)
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, voorzitter, mr. Slot en mr. Tempel, rechters, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 augustus 2015.
De griffier en mr. Prenger zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 2015040456 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 397.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 21 juli 2015.
3.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 137/138 van voornoemd eind-proces-verbaal.