4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 17 oktober 2014 heeft een overval in een woning in Roosendaal plaatsgevonden.
Aangever [slachtoffer] heeft hierover verklaarddat hij op vrijdag 17 oktober 2014
rond 2.30 uur bij zijn woning aan de [adres] in Roosendaal aankwam. Toen hij aan kwam rijden zag hij een Marokkaanse man uit het steegje rechts naast de rij woningen waar hij woont, lopen. Deze man was donker gekleed en had kort donker haar die volgens aangever een telefoon in zijn handen vast had. Aangever heeft zijn auto weggezet, is uitgestapt en is naar zijn voordeur gelopen. Toen hij bij zijn voordeur stond en de sleutel in het slot aan het steken was, werd hij ineens van achteren benaderd. Hij keek achterom en zag dat twee mannen met bivakmutsen in zijn richting kwamen. De man die voorop liep (dader 1), had een revolver op hem gericht. De ander (dader 2) rende achter dader 1 aan.
De man met de revolver sloeg hem meteen met de kolf op zijn hoofd en zei dat hij de deur open moest maken en naar binnen moest gaan. Aangever heeft met zijn sleutel de deur open gedaan en is de woonkamer in gegaan. Er kwamen zeker twee mannen achter hem aan. Hij moest op de grond gaan liggen en zijn ogen dicht doen. Meteen werden zijn armen gepakt en vastgebonden door dader 2. Hij lag op zijn buik en zijn armen werden op zijn rug vastgebonden met tie-rips. Ook werd er meteen duct tape om zijn handen gedaan. Beide mannen vroegen hem naar geld. Ze vroegen: ‘Waar is je geld’. Aangever zei dat hij alleen maar schulden had. Daarna zijn de daders het hele huis gaan doorzoeken. Hij hoorde een man zeggen dat er boven gekeken moest worden. Daarna hoorde hij iemand de trap op lopen. Een van de mannen is constant bij hem gebleven. Dat was in het begin dader 1. Die bleef vragen waar het geld was. Door dader 2 werd er op dat moment gezocht in zijn huis. Volgens hem werd later het wapen overgegeven aan dader 2 en is dader 1 gaan zoeken. Hij merkte dat er iemand anders met het wapen bij hem stond omdat diegene een andere stem had. Hij hoorde de daders tegen elkaar zeggen: ‘Is het wapen doorgeladen?’. Dit werd gevraagd door dader 2. Dader 1 zei toen dat het wapen inderdaad was doorgeladen. Dader 2 zei dat hij aangever dood zou maken, vroeg naar het geld en zei dat hij wilde schieten. Op een gegeven moment werd hij door dader 2 naar de grond gedrukt. Dader 2 had zijn knie in de nek van aangever gezet. Op dat moment werd het wapen in zijn mond gedaan en had hij de loop van het wapen in zijn mond zitten. Hij heeft het wapen een paar seconden in zijn mond gehad. Ze hebben daarna zijn benen vastgebonden. Net daarvoor deden ze zijn schoenen uit. Het vastbinden gebeurde met tie-rips. Terwijl hij op de grond lag, heeft hij het wapen op meerdere plekken op zijn lichaam gevoeld. Hij hoorde dader 2 aan hem vragen of hij in zijn linker been of in zijn rechter been geschoten wilde worden. Dader 2 zei dat hij aangever dood zou schieten. Ze bleven naar geld vragen. Hij bleef zeggen dat hij niks had.
Er was een moment, in ieder geval nadat de daders boven gezocht hadden, dat er iemand op hem zat en dat hij ook iemand bij de bank zag staan. Op datzelfde moment stond er nog iemand in de gang. Er moeten dus 3 daders zijn geweest. Aangever heeft die dader (dader 3) alleen op dat moment gezien.
Dader 1 was helemaal in het zwart gekleed. Hij had een zwarte jas aan en een zwarte broek. Hij had een zwarte bivakmuts over zijn hoofd. Dit was de man die Arabisch sprak.
Dader 2 was ook helemaal in het zwart gekleed. Dit was de man die Berbers sprak.
Dader 1 of dader 2 had één plastic handschoen aan, zoals een chirurg ze heeft. Aangever heeft de handschoen niet gezien, maar wel gevoeld toen hij op de grond lag. Een van deze twee daders vroeg aan de ander of hij nog handschoenen had. De ander zei dat hij alleen deze had. Toen aangever op de grond lag, hebben ze hem gefouilleerd. Uit zijn portemonnee hebben ze zijn rijbewijs gepakt. Ook hebben ze twee bankpasjes meegenomen. Aangever weet niet waar de sleutels die hij bij zich had, gebleven zijn. De daders vroegen naar de pincodes van de pasjes. Aangever zag na de overval een paar nieuwe schoenen die hij had gekocht, niet meer staan. Die schoenen stonden in de woonkamer.
In een tweede verklaringheeft aangever gezegd dat de daders twee paar nieuwe schoenen van hem hebben meegenomen.
Een over aangever opgemaakte medische verklaringd.d. 17 oktober 2014 te 04.20 uur vermeldt dat aangever een kleine wond op zijn achterhoofd had en dat hij daar wat had gebloed.
Door de politie is op de plaats delict onderzoek gedaan, waarbij sporen zijn veilig gesteld die in aanmerking komen voor DNA-onderzoek, onder andere:
- AAGQ3841NL (jas met aan manchetten duct tape en tie-wraps).
Genoemd spoor is ontvangen door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) en als volgt omschreven: een blauwkleurige jas waarbij de mouwen door middel van zwartkleurige duct tape aan elkaar zijn verbonden. Onder de tape bevinden zich twee witkleurige tie-wraps en twee kleine stukje van en geelkleurige latex handschoen.
Het NFI heeft onder andere DNA-onderzoek gedaan op:
- AAGQ3841NL#03 (bemonstering van stukjes van een latex handschoen, aangetroffen op de kleefzijde van de tape om de mouwen van de jas);
- AAGQ3841NL#04 (bemonstering van het uiteinde van kabelbinder 1, aangetroffen om de mouwen van een jas) en
- AAHU9214NL#01 (bemonstering van het uiteinde van een kabelbinder.
Het resultaat van dit onderzoek is dat:
- AAGQ3841NL#03 een DNA-mengprofiel bevat van (minimaal) 2 personen, waarbij het DNA-hoofdprofiel van verdachte [verdachte] is met een matchkans die kleiner is dan 1 op 1 miljard en daarnaast zijn er zwak aanwezige DNA-kenmerken van aangever [slachtoffer] ;
- AAGQ3841NL#04 een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen (verdachte [verdachte] en aangever [slachtoffer] ) bevat, waarvan de matchkans niet is berekend;
- AAHU9214NL#01 een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen (verdachte [verdachte] en aangever [slachtoffer] ) bevat, waarvan de matchkans niet is berekend.
De rechtbank stelt vast dat de kans dat het DNA van een willekeurig gekozen persoon (niet
zijnde verdachte) matcht met het aangetroffen DNA-profiel op de stukjes van de latex
handschoen kleiner is dan één op één miljard en concludeert dan ook op grond van de
resultaten van het DNA-onderzoek dat verdachte de donor was van het DNA-spoor op de
stukjes latex die zijn aangetroffen op de kleefzijde van de tape om de mouwen van de jas
van aangever [slachtoffer] .
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of dit DNA-spoor een
daderspoor is. Anders dan de raadsman, beantwoordt de rechtbank die vraag bevestigend.
In dit verband overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van aangever kan worden
afgeleid dat één van de daders een latex handschoen droeg en dat de daders blijkbaar maar
één handschoen voorradig hadden. Aannemelijk is dat één van de daders om een andere
handschoen vroeg omdat de handschoen die hij droeg gedeeltelijk aan de tape was blijven
plakken en daarbij kapot was gegaan. Die dader moet naar het oordeel van de rechtbank
verdachte geweest zijn, temeer nu het DNA-profiel van verdachte ook op de kabelbinders
die zich onder het tape bevonden, is aangetroffen. Dat niet is berekend wat de matchkans is
van deze aangetroffen DNA-profielen, maakt niet dat dit opsporingsresultaat geen
bewijswaarde heeft. Weliswaar is de bewijswaarde minder dan van het aangetroffen DNA-
profiel op de stukjes latex handschoen, maar het draagt wel in versterkende mate bij aan de
conclusie dat verdachte één van de daders van de overval is geweest.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat iemand anders, mogelijk [getuige 1]
, een eerder door verdachte gebruikte latex handschoen bij de overval heeft gebruikt,
acht de rechtbank zeer onaannemelijk. Niet alleen heeft verdachte dit scenario niet zelf in de
loop van het strafrechtelijk onderzoek naar voren gebracht en wordt uit dit scenario niet
duidelijk hoe die ander dan aan die latex handschoen is gekomen, maar ook wordt uit dit
scenario niet duidelijk wat dan het motief van die ander, volgens de raadsman mogelijk [getuige 1]
, moet zijn geweest om verdachte de schuld in de schoenen te schuiven. Daarnaast
geeft dit scenario geen verklaring voor de DNA-sporen van verdachte op de kabelbinders.
Dit alternatieve scenario wordt dan ook door de rechtbank terzijde geschoven.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank reeds wettig en overtuigend bewezen dat
verdachte een van de drie daders van de overval op [slachtoffer] is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 1] eveneens als
bewijsmiddel kan worden meegenomen. Hoewel de verklaring van [getuige 1]
wellicht vragen oproept, acht de rechtbank zijn verklaring in de kern betrouwbaar en
geloofwaardig, nu [getuige 1] gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de
gebeurtenissen in de nacht van 16 op 17 oktober 2014 en hij onder ede tijdens de zitting op
de rechtbank heeft gepersisteerd bij deze verklaring. De rechtbank acht ook niet
onaannemelijk dat [getuige 1] verdachte nog kende uit het verleden en hem af en toe ziet als
verdachte bij zijn oma komt. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij wel eens bij zijn
oma komt. Dat verdachte zegt [getuige 1] niet te kennen, doet daar niet aan af.
Bovendien komt de verklaring van [getuige 1] overeen met de verklaring van aangever
[slachtoffer] , waarbij de rechtbank uit die verklaringen afleidt dat getuige [getuige 1] de
Marokkaanse man is geweest die aangever vóór de overval uit de steeg zag komen.
[getuige 1] heeft verklaarddat hij verdachte, die hij kent omdat verdachte vroeger bij hem
in de straat woonde en omdat de oma van verdachte nog steeds bij hem in de straat woont,
samen met 2 andere jongens op de avond van 16 oktober 2014 in de buurt van de
[adres] heeft gezien en dat hij verdachte later in dezelfde nacht van 16 op 17
oktober samen met twee jongens aan zag komen rennen over de [straat] , zijnde een
straat die vlakbij de [adres] ligt en daarmee parallel loopt.
Deze verklaring sluit aan bij de aangifte van [slachtoffer] over 3 daders en ook het tijdstip
waarop [getuige 1] verdachte aan zag komen rennen kan passen in de aangifte als zijnde een
tijdstip waarop de overval net daarvoor is gepleegd.
Dat [getuige 1] zelf bij de overval betrokken was, hetgeen door de raadsman en verdachte
wordt gesuggereerd, en dat hij de schuld van de overval in de schoenen van verdachte heeft
willen schuiven, acht de rechtbank, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet aannemelijk.