ECLI:NL:RBZWB:2015:6124

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
17 september 2015
Zaaknummer
C/02/295572 / HA ZA 15-133
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Geloven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van subsidiebedragen door TU Eindhoven aan Weg-Wise en TFH

In deze civiele zaak vordert de Technische Universiteit Eindhoven (TU Eindhoven) betaling van subsidiebedragen van Weg-Wise BV en The Fiber House (TFH) in verband met twee projecten, te weten 'Water Demand Management in Indigent communities in Africa' en 'BrainMain'. TU Eindhoven stelt dat Weg-Wise en TFH als penvoerders van de projecten enkel als houder van de aan TU Eindhoven toegekende subsidiebedragen fungeerden en dat zij deze bedragen aan TU Eindhoven dienen te betalen conform de besluiten tot toekenning en vaststelling van de subsidies. Weg-Wise en TFH betwisten dit en stellen dat TU Eindhoven minder werkzaamheden heeft verricht dan begroot, waardoor zij geen aanspraak meer kan maken op de volledige subsidiebedragen. Daarnaast vorderen Weg-Wise en TFH in reconventie schadevergoeding van TU Eindhoven, omdat zij meer werkzaamheden hebben moeten verrichten zonder dat deze kosten door subsidies werden gedekt.

De rechtbank oordeelt dat TU Eindhoven recht heeft op de gevorderde bedragen, omdat de besluiten tot subsidieverlening en -vaststelling rechtsgevolgen hebben voor alle deelnemers in het samenwerkingsverband. De rechtbank wijst de vorderingen van TU Eindhoven toe en verklaart deze uitvoerbaar bij voorraad. De vorderingen in reconventie van Weg-Wise en TFH worden afgewezen, omdat zij niet hebben aangetoond dat TU Eindhoven tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank legt de proceskosten en beslagkosten ten laste van Weg-Wise en TFH.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/295572 / HA ZA 15-133
Vonnis van 16 september 2015
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN,
zetelend te Eindhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N.H.A. Kampschreur,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEG-WISE BV,
gevestigd te Sprang-Capelle,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THE FIBER HOUSE (T.F.H.) EUROPE BV,
gevestigd te Sprang-Capelle,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOT-COMPANY BV,
gevestigd te Sprang-Capelle,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats ged. sub 4] ,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats ged. sub 5] ,
gedaagden in conventie,
gedaagden 1 en 2 tevens eiseressen in reconventie,
advocaat mr. drs. D.D. Dielissen-Breukers.
Partijen zullen hierna TU Eindhoven en Weg-Wise BV c.s. (afzonderlijk Weg-Wise, TFH, Not-Company, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] ) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 juni 2015 en de daarin vermelde stukken
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 juni 2015 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie

2.1.
TU Eindhoven vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Weg-Wise te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen jegens TU Eindhoven, inhoudende de betaling van € 96.859,03, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 3 oktober 2014, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
II. TFH te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen jegens TU Eindhoven, inhoudende de betaling van € 41.361,74, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 3 oktober 2014, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. Not-Company, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door TU Eindhoven geleden schade van € 96.859,03, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 3 oktober 2014, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, indien Weg-Wise niet uiterlijk binnen zeven dagen na het in deze te wijzen vonnis alsnog aan haar betalingsverplichting jegens TU Eindhoven voldoet;
IV. [gedaagde sub 4] te veroordelen tot vergoeding van de door TU Eindhoven geleden schade van
€ 41.361,74, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 3 oktober 2014, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, indien TFH niet uiterlijk binnen zeven dagen na het in deze te wijzen vonnis alsnog aan haar betalingsverplichting jegens TU Eindhoven voldoet;
V. Weg-Wise BV c.s. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de beslagkosten ad € 1.219,91;
VI. Weg-Wise BV c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding aan TU Eindhoven, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als dat bedrag niet binnen tien dagen nadat het vonnis zal zijn gewezen aan TU Eindhoven is voldaan en Weg-Wise BV c.s. hoofdelijk te veroordelen in de nakosten.
in reconventie
2.2.
Weg-Wise respectievelijk TFH vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, TU Eindhoven te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen:
1. aan Weg-Wise een bedrag van € 22.247,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van deze eis;
2. aan TFH een bedrag van € 54.770,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van deze eis,
met veroordeling van TU Eindhoven in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie

3.1.
De rechtbank stelt in deze gedingen tussen partijen de volgende feiten vast.
3.1.1.
[gedaagde sub 4] is bestuurder van TFH. [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] zijn bestuurder van Not-Company. Not-Company is bestuurder van Weg-Wise.
3.1.2.
TU Eindhoven, Weg-Wise en Vitelec B.V. hebben in een consortium (samenwerkingsverband) het project “Water Demand Management in Indigent communities in Africa” (project WDM) opgezet en uitgevoerd. Ten behoeve van de financiering van dat project is subsidie aangevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Daartoe zijn de volgende formulieren ingevuld.
- Een “Samenwerkingsovereenkomst” waarin TU Eindhoven, Weg-Wise en Vitelec B.V. verklaren gezamenlijk het project WDM in Zuid-Afrika te willen uitvoeren.
- Een “Machtiging deelnemers samenwerkingsverband aan penvoerder”, ondertekend door TU Eindhoven. Op het formulier is vermeld dat TU Eindhoven Weg-Wise machtigt om mede namens haar de subsidie voor het project WDM aan te vragen, alle correspondentie inzake de subsidie te voeren en de betaling van de subsidie, inclusief de voorschotbetalingen, mede namens haar te ontvangen.
- Een “Aanmelding + Machtiging Deelnemer samenwerkingsverband”, ondertekend door TU Eindhoven. Op het formulier is vermeld dat TU Eindhoven de penvoerder, Weg-Wise, machtigt om namens haar op te treden in alle aangelegenheden die betrekking hebben op de subsidieaanvraag, het projectbeheer en de subsidievaststelling.
- Een “Aanvraag Subsidie Subsidieprogramma Wereldwijd werken met water”, ondertekend door Weg-Wise ( [gedaagde sub 4] ). Bij dat formulier zijn een activiteitenplan, een projectbegroting en voormelde formulieren bijgevoegd.
3.1.3.
Bij besluit van 14 december 2011 heeft het RVO aan Weg-Wise meegedeeld subsidie voor het project WDM toe te kennen van maximaal € 373.452,-, nader toegelicht in bijlage 1. Vermeld is dat uitbetalingen zullen worden gedaan op rekening van Weg-Wise en dat dit voorschotbetalingen betreft die zijn gebaseerd op de door Weg-Wise bij de aanvraag verstrekte gegevens. In bijlage 1, de vaststelling door het RVO van de subsidiabele kosten, is voor TU Eindhoven de subsidie vastgesteld op 80% van de geaccepteerde projectkosten van € 198.047,-, zijnde € 157.558,-. Voor Weg-Wise is de subsidie vastgesteld op 60% van de projectkosten van € 287.344, zijnde € 172.406,-. In bijlage 2 is vermeld dat er op grond van het Besluit houdende vaststelling van het Subsidieprogramma Wereldwijd werken met water belangrijke verplichtingen aan de subsidieverlening zijn verbonden, te weten:
- Het project moet worden uitgevoerd als omschreven in het projectplan. Voor vertragen, stopzetten of op essentiële punten wijzigen van het project moet schriftelijk vooraf toestemming worden gevraagd aan Agentschap NL.
- Indien de subsidiabele kosten in een kalenderjaar meer dan 25% afwijken van de begroting, is het verplicht melding hiervan te maken aan Agentschap NL.
- De administratie met betrekking tot het project moet zodanig zijn dat de aard, inhoud en voortgang van de verrichte werkzaamheden en de diverse soorten projectkosten die in de begroting vermeld staan eenvoudig en duidelijk kunnen worden afgelezen.
- Binnen 13 weken na de einddatum van het project moet een verzoek om definitieve subsidievaststelling worden ingediend. Hiervoor moet het vaststellingsformulier worden gebruikt.
3.1.4.
TU Eindhoven heeft ten behoeve van het project WDM van Weg-Wise € 45.666,57 aan voorschotten subsidie ontvangen.
3.1.5.
TU Eindhoven heeft ten behoeve van de aanvraag voor de definitieve subsidievaststelling een door een accountant gecontroleerde kostenspecificatie aan Weg-Wise verstrekt die sluit op € 178.157,-. Weg-Wise heeft een “Aanvraag Vaststelling Subsidie” ingediend. Daarbij heeft zij de door TU Eindhoven opgegeven kosten overgenomen.
3.1.6.
Bij besluit van 14 april 2014 heeft het RVO aan Weg-Wise meegedeeld dat de subsidie is vastgesteld op € 373.452,- en dat gelet op de verstrekte voorschotten van € 336.106,- nog € 37.346,- resteert welk bedrag op de rekening ten name van Weg-Wise zal worden overgemaakt.
3.1.7.
Bij brief van 22 september 2014 heeft TU Eindhoven Weg-Wise in gebreke gesteld en gesommeerd nog € 96.859,03 aan TU Eindhoven te betalen.
3.1.8.
TU Eindhoven, TFH, Archiworx en Vitelec B.V. hebben in een consortium (samenwerkingsverband) het project “BrainMain” opgezet en uitgevoerd. Ten behoeve van de financiering van dat project is subsidie aangevraagd bij het RVO op eenzelfde wijze als dat voor het project WDM is gebeurd. Het verschil met de formulieren ten behoeve van het project WDM is dat het “Aanvraagformulier Subsidieregeling sterktes in innovatie” een “Penvoerder/aanvrager” vermeldt en “Overige aanvragers”.
3.1.9.
Bij besluit van september 2011 heeft het RVO aan TFH meegedeeld subsidie voor het project BrainMain toe te kennen van maximaal € 478.897,-. Daarbij is in verband met de voorschotbetalingen gewezen op bijlage 3, een overzicht van de verschillende voorschotten en betaaldata. Wat betreft TU Eindhoven is een achttal data vermeld met daarbij steeds een bedrag van € 22.898,-, in totaal € 183.182,- aan voorschotbedragen. In totaal is € 203.536,- voor TU Eindhoven als kosten geaccepteerd. Bijlage 1 bevat de door TFH bij de aanvraag gevoegde kostenbegrotingen en subsidiepercentages van de afzonderlijke aan het project deelnemende partijen - voor TU Eindhoven 50% van de kosten -.
3.1.10.
TU Eindhoven heeft ten behoeve van het project BrainMain van TFH € 49.211,52 aan voorschotten subsidie ontvangen.
3.1.11.
TU Eindhoven heeft ten behoeve van de aanvraag voor de definitieve subsidievaststelling een kostenspecificatie aan TFH verstrekt die sluit op € 181.146,52. TFH heeft een “Aanvraag Vaststelling Subsidie” ingediend. Daarbij heeft zij de door TU Eindhoven opgegeven kosten overgenomen.
3.1.12.
Bij besluit van 17 maart 2014 heeft het RVO aan TFH meegedeeld dat de subsidie is vastgesteld op € 477.890,- en dat gelet op de verstrekte voorschotten van € 431.006,- nog € 46.884,- resteert welk bedrag op de rekening ten name van TFH zal worden overgemaakt.
3.1.13.
Bij brief van 22 september 2014 heeft TU Eindhoven TFH in gebreke gesteld en gesommeerd nog € 41.361,74 aan TU Eindhoven te betalen.
3.1.14.
Weg-Wise en TFH hebben bij brief van 12 oktober 2014 naar aanleiding van de sommaties van TU Eindhoven een betalingsvoorstel tegen finale kwijting gedaan. TU Eindhoven vindt dit voorstel ontoereikend en heeft het afgewezen. Daarna is deze procedure
aanhangig gemaakt.
3.2.
TU Eindhoven legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Weg-Wise en TFH als penvoerder bij de projecten slechts houder voor TU Eindhoven waren voor de door het RVO aan TU Eindhoven toegekende subsidiebedragen. Weg-Wise en TFH behoorden die aan TU Eindhoven toegekende bedragen dan ook conform de besluiten tot toekenning en vaststelling van de subsidies aan TU Eindhoven te betalen. Een herverdeling van de toegekende subsidiebedragen door Weg-Wise en TFH als penvoerder is niet toegestaan. Indien Weg-Wise en TFH niet betalen zijn hun (indirecte) bestuurders Not-Company, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] aansprakelijk en moeten zij betalen, nu zij Weg-Wise en TFH subsidiebedragen hebben laten herverdelen, terwijl ze wisten dat die vennootschappen geen verhaal meer kunnen bieden voor de vorderingen van TU Eindhoven.
Weg-Wise en TFH zien dat anders en betogen dat TU Eindhoven geringere werkzaamheden ten behoeve van de projecten heeft verricht dan vooraf was begroot en in de aanvragen voor de subsidies was vermeld. Om die reden komt haar een lager bedrag aan subsidie toe, zodat zij nu geen aanspraak op enig subsidiebedrag meer heeft. Bovendien hebben Weg-Wise en TFH meer werkzaamheden moeten verrichten door toedoen van TU Eindhoven, zonder dat de kosten daarvoor door subsidies werden gedekt. Aldus hebben zij schade geleden die zij van TU Eindhoven vorderen.
3.3.
Het geschil tussen partijen noopt tot beoordeling van twee aspecten. Allereerst ligt de vraag voor welke publiekrechtelijke rechtsgevolgen met de besluiten tot toekenning en vaststelling van de subsidies ten opzichte van Weg-Wise, TFH en TU Eindhoven in het leven worden geroepen. Ook ligt de vraag voor of in het geval van de beide projecten een privaatrechtelijke rechtsverhouding tussen partijen bestaat en zo ja, of die van invloed is op de publiekrechtelijke rechtsgevolgen van de subsidiebesluiten of anderszins betalingsverplichtingen meebrengt.
3.4.
De subsidies voor de projecten WDM en BrainMain zijn gebaseerd op regelgeving in overeenstemming met de artikelen 4:21 Awb en volgende betreffende subsidies.
3.4.1.
Wat betreft het project WDM zijn de volgende bepalingen met toelichting uit het Besluit houdende vaststelling van het Subsidieprogramma Wereldwijd werken met water (Staatscourant, 2008, nr. 246) van belang.
“§ 3. Eisen aan de aanvraag
1. Een aanvraag voor een milieu-haalbaarheidsproject of een pilotproject kan uitsluitend worden ingediend indien:
a. de aanvraag wordt ingediend door de penvoerder die door de overige deelnemers van het samenwerkingsverband bij de aanvraag is gemachtigd als gemachtigde op te treden.
b. bij de aanvraag een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst tussen de deelnemers van het samenwerkingsverband wordt overgelegd (…)
Toelichting
Subsidie voor een milieu-haalbaarheidsproject en een pilotproject kan uitsluitend worden aangevraagd door de deelnemers van een samenwerkingsverband. Dit past binnen de doelstelling van het subsidieprogramma om, onder meer, een bundeling van krachten in de watersector te bewerkstelligen. Bij de aanvraag dient een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst te worden overgelegd. Op die manier wordt aan de vereiste samenwerking een solide basis gegeven. Dat vergroot de kans op een succesvolle uitvoering van het project. De deelnemers van het samenwerkingsverband worden ieder voor hun eigen aandeel als aanvrager en, na subsidieverlening, als subsidieontvanger aangemerkt. Zij worden vertegenwoordigd door een van de deelnemers van het samenwerkingsverband, de penvoerder. De penvoerder dient de aanvraag in en voert de correspondentie. Aan hem wordt de subsidie ook uitbetaald. De penvoerder wordt daartoe door de andere deelnemers van het samenwerkingsverband bij de aanvraag gemachtigd. Een penvoerder is als deelnemer van het samenwerkingsverband dus tevens aanvrager en, na verlening van de subsidie, subsidieontvanger.
§ 13. Vaststelling van de subsidie
Indien een subsidie tussen € 25.000,- en € 125.000,- is verleend, wordt bij de aanvraag een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten gevoegd. Daarbij wordt aangegeven:
a. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;
b. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;
c. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;
d. wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten inclusief bijdragen van derden is; en
e. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.
Toelichting
Op grond van artikel 45, eerste lid, van de kaderregeling dient de aanvraag tot subsidievaststelling binnen 13 weken na afloop van het project te worden ingediend. (…) De vaststelling van subsidie bij een verleende subsidie van € 25.000,- tot € 125.000,- vindt plaats op basis van een verklaring van de subsidieontvanger over de totaal gerealiseerde kosten en opbrengsten als bedoeld in het tweede lid. De opgave van de gerealiseerde kosten en opbrengsten vormt de grondslag voor de berekening van het vast te stellen subsidiebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies over onderliggende financiële posten voorkomen. (…) Indien de subsidiabele kosten lager zijn dan begroot, wordt de subsidie lager vastgesteld. Indien de subsidiabele kosten hoger uitvallen dan begroot, wordt ten hoogste het verleende subsidiebedrag vastgesteld. Ook deze wijze van verantwoording vloeit voort uit de gedachte van high trust. Steekproefsgewijs kunnen de opgegeven totalen worden gecontroleerd. Indien blijkt dat het vertrouwen is beschaamd, zal de subsidievaststelling worden ingetrokken en de uitbetaalde subsidie worden teruggevorderd.
Voor een verleende subsidie van € 125.000,- of meer bepaalt artikel 45, vierde lid, van de kaderregeling in het kader van de subsidievaststelling dat rekening en verantwoording wordt afgelegd omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden kosten en een accountantsverklaring wordt overgelegd volgens het format dat als bijlage bij de kaderregeling is opgenomen. (…)
Opgemerkt zij dat voor een milieu-haalbaarheidsproject en een pilotproject de omvang van de verleende subsidie per deelnemer van het samenwerkingsverband in aanmerking wordt genomen om te bepalen welk verantwoordingsregime voor die deelnemer van toepassing is. De voor het project in totaal verleende subsidie is daarvoor dus niet bepalend. Dit kan met zich meebrengen dat niet alle deelnemers van het samenwerkingsverband onder hetzelfde verantwoordingsregime vallen. (…)”
3.4.2.
Wat betreft het project BrainMain zijn de volgende bepalingen uit de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 december 2008 houdende vaststelling van subsidie-instrumenten op het terrein van sterktes in innovatie (Staatscourant 2008, nr. 246) van belang. De latere wijzigingen in deze regeling zijn voor deze zaak niet relevant.
“Artikel 2.2
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal innovatiesamenwerkingsverband dat een EUREKA-innovatieproject, een geïndustrialiseerde landen innovatieproject of een opkomende markten innovatieproject uitvoert.
Artikel 2.3
De penvoerder is een ondernemer.
Artikel 2.11
In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengen de subsidie-ontvangers gezamenlijk steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het innovatieproject met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.”
3.4.3.
Voor beide projecten zijn ook de volgende bepalingen uit het Besluit van 21 november 2008, houdende regels voor het verstrekken van subsidies door de Minister van Economische Zaken op het gebied van het technologiebeleid, het beleid met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf en het ruimtelijk economisch beleid (Staatsblad 2008, nr. 499) van belang.
“Artikel 19
1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.
2. De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het tijdstip van indienen van de aanvraag.
Artikel 20
Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag in via een penvoerder.
Artikel 37
1. Indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een plan, voert de subsidie-ontvanger de activiteiten uit overeenkomstig dit plan.
2. De subsidie-ontvanger meldt aan Onze Minister indien de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalen in het plan in het desbetreffende kwartaal of, indien er geen mijlpalenplanning is, in het desbetreffende kalenderjaar meer dan 25% afwijken van de begroting.
3. Onze Minister kan voor het vertragen, essentieel wijzigen of het stopzetten van activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel 38
1. De subsidie-ontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:
a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte werkzaamheden;
b. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;
c. het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;
d. indien een tarief als bedoeld in artikel 12, eerste lid, wordt gehanteerd, de berekening en samenstelling van het tarief;
e. de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte en betaalde kosten.
2. De administratie wordt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.
3. Indien de subsidie minder bedraagt dan € 125.000,- zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing; in dat geval beschikt de subsidie-ontvanger tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling over die gegevens die nodig zijn om desgevraagd aan te tonen dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht.
Artikel 39
1. Indien de periode van uitvoering van de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen meer dan twaalf maanden in beslag neemt, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer rapportages, maar ten hoogste één rapportage per jaar, waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van de activiteiten.
2. Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun rapportages in via een penvoerder.
3. Indien de subsidie minder bedraagt dan € 25.000 is het eerste lid niet van toepassing.
Artikel 51
1. Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag tot subsidievaststelling in via de penvoerder.
2. Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, betaalt Onze Minister het subsidiebedrag via de penvoerder aan de subsidie-ontvanger. Deze betaling geldt als betaling aan de subsidie-ontvanger.”
3.5.
Uit de hiervoor weergegeven bepalingen en toelichting van de hier relevante publiekrechtelijke regelgeving volgt dat TU Eindhoven als deelnemer in een samenwerkingsverband als zelfstandig aanvrager van een besluit in de zin van de Awb tot subsidieverlening en subsidievaststelling heeft te gelden. De besluiten tot subsidieverlening en subsidievaststelling hebben dan ook rechtsgevolg jegens iedere deelnemer in het samenwerkingsverband. Dat wordt niet anders doordat TU Eindhoven Weg-Wise en TFH als penvoerder heeft gemachtigd. De penvoerder is niet meer dan de contactpersoon van de subsidieverlener. Het duidelijkst komt dit in de volgende, hier herhaalde citaten, naar voren:
“De deelnemers van het samenwerkingsverband worden ieder voor hun eigen aandeel als aanvrager en, na subsidieverlening, als subsidieontvanger aangemerkt. Zij worden vertegenwoordigd door een van de deelnemers van het samenwerkingsverband, de penvoerder.
“Opgemerkt zij dat voor een milieu-haalbaarheidsproject en een pilotproject de omvang van de verleende subsidie per deelnemer van het samenwerkingsverband in aanmerking wordt genomen om te bepalen welk verantwoordingsregime voor die deelnemer van toepassing is”
“Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag in via een penvoerder.”
3.6.
Uit voormelde bepalingen volgt ook dat op iedere deelnemer in een samenwerkingsverband, als aanvrager en subsidie-ontvanger, jegens de subsidieverlener zelfstandig verplichtingen rusten als het gaat om de verantwoording van de volgens de aanvraag te verrichten werkzaamheden en als het gaat om de verantwoording ten behoeve van de definitieve vaststelling van de subsidie. Dat deze verantwoording aan de subsidieverlener via de penvoerder moet lopen doet daar niet aan af. Eveneens volgt uit voormelde bepalingen dat iedere deelnemer zelfstandig rechten aan de besluiten tot subsidieverlening en subsidievaststelling ontleent.
3.7.
TU Eindhoven heeft via Weg-Wise en TFH als penvoerder verantwoording afgelegd aan de subsidieverlener over de verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten. De subsidieverlener heeft deze verantwoording geaccepteerd en de definitieve subsidie bij besluit vastgesteld. Het publiekrechtelijke rechtsgevolg daarvan is wat betreft TU Eindhoven dat de in de bijlage bij de besluiten tot verlening van subsidie ten aanzien van TU Eindhoven opgenomen kosten op een daarvan afwijkend bedrag, te weten op het geaccepteerde verantwoorde bedrag, zijn vastgesteld. Dat brengt mee dat TU Eindhoven de door haar verantwoorde en door de subsidieverlener geaccepteerde bedragen toekomt. Het standpunt van Weg-Wise en TFH dat de subsidieverlener bij de meergenoemde besluiten slechts totaalbedragen heeft toegekend die nog door Weg-Wise of TFH als projectmanager mogen worden verdeeld vindt geen steun in de weergegeven bepalingen en wordt verworpen.
3.8.
Weg-Wise en TFH hebben verder het volgende aangevoerd.
“Voor beide projecten was aangegeven dat [gedaagde sub 4] de projectmanager was (zie tekstregel 520 van productie 1 en tekstregel 242 van productie 2). Overigens bestond het projectteam uit [gedaagde sub 4] , de heer [man x] van Vitelec, de heer [man y] van het Zuid-Afrikaanse bedrijf J&G en de heer [man z] van TU/e (zie in deze onder andere het organigram op tekstregel 396 van productie 1). TU/e beroept zich in de inleidende dagvaarding op samenwerkingsovereenkomsten, maar daarvan was geen sprake althans niet in schriftelijke vorm. De basis van de samenwerking tussen partijen werd gevormd door de projectplannen (zie productie 1 en 2). Zoals in de projectplannen was vastgelegd, was [gedaagde sub 4] in beide projecten de projectmanager. De belangrijkste taken van een projectmanager zijn:
• de taken en activiteiten voor de projectuitvoering verdelen;
• waar nodig werkplannen opstellen;
• het projectteam aansturen en leiding geven aan de uitvoering;
• de afgesproken resultaten opleveren;
• aan de hand van het projectplan de voortgang bewaken;
• het projectdossier bijhouden;
• over de status van het project rapporteren aan de opdrachtgever (in dit geval aan de RVO);
• de opdrachtgever op de hoogte stellen wanneer een overschrijding van de projectgrenzen dreigt;
• rapporteren aan de omgeving en het projectteam;
• het nemen van beslissingen en het geven van opdrachten binnen het in het projectplan vastgestelde mandaat;
• het organiseren van de verschillende vormen van projectoverleg;
• zorgen voor de afronding van het project.
Zoals hiervoor beschreven is de taak penvoerder, zoals gedefinieerd door de TU/e in de inleidende dagvaarding, slechts een onderdeel van de taken van de projectmanager. De projectmanager onderhoudt het contact met de RVO. Verder bewaakt de projectmanager de voortgang en kosten van de projecten en neemt hij projectbeslissingen om afwijkingen in de werkelijkheid ten opzichte van het plan bij te sturen. Dit wordt ook via rapportages naar de RVO periodiek teruggekoppeld. Ook is er een interne rapportage opgezet tussen de deelnemende partijen en de projectmanager. Aan de hand van deze rapportages en opleveringen levert de projectmanager als penvoerder de rapportages naar de RVO. Zoals hiervoor is aangegeven is het een taak van de projectmanager om het project, waar mogelijk en noodzakelijk, bij te sturen om de doelstellingen te kunnen blijven realiseren. Binnen beide projecten waren diverse belangrijke aanpassingen noodzakelijk omdat de werkelijkheid anders was dan in het plan was bedacht. Hierna worden per project de specifieke aanpassingen beschreven. De aanpassingen brachten met zich mee dat activiteiten en budgets veranderden binnen de projecten. Tussen het projectmanagement ( [gedaagde sub 4] en [man x] ) en TU/e is vele malen besproken dat het project(management) alleen activiteiten (en dus kosten) accepteert in het project als die daadwerkelijk zijn uitgevoerd voor het project en als de resultaten voortkomend uit deze activiteiten in het project zijn gebracht. Kortom: in de projecten is er sprake van een resultaatverplichting. (…)
Het projectmanagement moest op dat moment de beslissing nemen of eerst een discussie zou worden aangegaan met TU/e, die al twee jaar een zeer starre houding aannam, over de uren die niet in lijn waren met de eerder opgegeven uren en de producten die TU/e niet had opgeleverd binnen het project. Het projectmanagement schatte in dat dit opnieuw maanden vertraging zou opleveren. (…) Het projectmanagement heeft derhalve ervoor gekozen om de subsidieafrekening in te dienen met de accountantsverklaring van TU/e en daarna de discussie met TU/e te voeren. Omdat op basis van het Besluit van 21 november 2008 houdende regels voor het verstrekken van subsidies door de Minister van Economische Zaken op het gebied van technologiebeleid, het beleid met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf en het ruimtelijk economisch beleid (Kaderbesluit nationale EZ-subsidies) alleen gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking komen en omdat tussen betrokken partijen gold dat alleen daadwerkelijke werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking kwamen, zijn alleen de aanwijsbare uren ten behoeve van de projecten aan ieder bedrijf, dus ook aan TU/e, toegekend in de onderlinge eindafrekening.”
3.9.
De rechtbank overweegt naar aanleiding hiervan het volgende. Het betoog van Weg-Wise en TFH dat de projectplannen de afspraken bevatten over de door de deelnemers in het samenwerkingsverband te verrichten werkzaamheden en dat TU Eindhoven slechts recht op subsidie heeft voor zover zij de in het plan weergegeven gesubsidieerde werkzaamheden heeft verricht, wordt verworpen. Uit de onder 3.4.3. weergegeven bepalingen volgt dat op TU Eindhoven in het kader van de publiekrechtelijke rechtsverhouding tussen TU Eindhoven en de subsidieverlener zelfstandig de verplichtingen rusten werkzaamheden conform het projectplan te verrichten, afwijkingen te verantwoorden, een administratie te voeren en uiteindelijk kosten te verantwoorden, alles jegens de subsidieverlener. Met de acceptatie van de verantwoording en het besluit tot vaststelling van de subsidie is het publiekrechtelijke rechtsgevolg dat TU Eindhoven de subsidie op grond van de toepasselijke regelgeving toekomt.
3.10.
De vraag ligt nu voor of het betoog privaatrechtelijk beschouwd afbreuk doet aan het recht van TU Eindhoven op betaling door Weg-Wise en TFH van de aan TU Eindhoven toegekende subsidiebedragen of anderszins gevolgen heeft. Weg-Wise en TFH hebben gesteld dat er geen schriftelijke samenwerkingsovereenkomst tussen partijen is gesloten waarin de over en weer geldende privaatrechtelijke rechten en verplichtingen zijn opgenomen. Volgens hen zijn de projectplannen als zodanig te beschouwen. De bij de aanvraag voor subsidie bijgevoegde samenwerkingsovereenkomst bevat geen concrete rechten en verplichtingen van partijen. In de uitvoering van de werkzaamheden hebben zij wel in een samenwerkingsverband gefunctioneerd. De rechtbank kan uit de tekst van de projectplannen, overgelegd bij conclusie van antwoord in conventie, niet opmaken dat Weg-Wise en TFH als projectmanager zelfstandig, zonder instemming van de overige leden van het projectteam, wijzigingen in de taakverdeling kunnen doorvoeren en daarmee een privaatrechtelijke rechtsverhouding tussen de deelnemers kunnen wijzigen. TU Eindhoven heeft onweersproken, en bovendien gesteund door diverse overgelegde correspondentie, gesteld dat zij nooit heeft ingestemd met een wijziging van de taakverdeling en bovendien haar taken (grotendeels - zij heeft minder uren aan de subsidieverlener verantwoord dan aanvankelijk begroot -) heeft uitgevoerd. Het standpunt van Weg-Wise en TFH over de bevoegdheden van [gedaagde sub 4] ontbeert een deugdelijke feitelijke grondslag. Indien Weg-Wise en TFH van oordeel zijn dat TU Eindhoven te weinig heeft gedaan dan hadden zij - deugdelijke gemotiveerd - moeten betogen dat TU Eindhoven tekort is geschoten in de nakoming van een verplichting uit het projectplan dat de privaatrechtelijke rechtsverhouding regelt ten aanzien van de door iedere partij in het samenwerkingsverband op zich genomen werkzaamheden, dat TU Eindhoven met betrekking tot die tekortkoming in verzuim verkeert en dat TU Eindhoven als gevolg daarvan is gehouden de schade die Weg-Wise en TFH hebben geleden omdat zij die werkzaamheden hebben moeten uitvoeren, behoort te vergoeden. Deze alsdan te begroten schade zouden zij dan kunnen verrekenen met de aan TU Eindhoven toekomende subsidie. Weg-Wise en TFH hebben slechts gesteld dat zij schade hebben geleden als gevolg van het nalaten van TU Eindhoven, welke zij in reconventie vorderen, maar zij hebben niet gesteld dat en op welke gronden verzuim aan de orde is.
3.11.
De conclusie uit het vorenstaande is dat Weg-Wise en TFH op grond van de met TU Eindhoven bestaande rechtsverhouding, de machtiging om als penvoerder ten behoeve van TU Eindhoven met de subsidieverlener als contactpersoon te fungeren, als houder van de subsidiegelden, toekomend aan TU Eindhoven, hebben te gelden. TU Eindhoven vordert op goede gronden afgifte van die gelden. Voor zover Weg-Wise en TFH de gelden in bezit zouden hebben genomen geldt dat zij, gelet op hetgeen uit de publiekrechtelijke regelgeving en toelichting volgt, niet te goeder trouw zijn nu zij als uitvoerder van gesubsidieerde projecten die regelgeving behoren te kennen. Ook dan komt TU Eindhoven een vordering tot afgifte toe. De vorderingen van TU Eindhoven jegens Weg-Wise en TFH behoren dan ook te worden toegewezen. De hoogte van de bedragen en de ingangsdatum van de wettelijke rente zijn niet betwist. Uit het vorenstaande volgt tevens dat de op wanprestatie gebaseerde vorderingen in reconventie behoren te worden afgewezen.
3.12.
Wat betreft de vorderingen van TU Eindhoven jegens de (indirecte) bestuurders van Weg-Wise en TFH geldt het volgende. De motivering van de vordering is summier. De punten 3.7. tot en met 3.10. van de dagvaarding bevatten louter weergaven van beoordelingsmaatstaven zonder dat deze met feiten zijn ingekleurd. De punten 3.5. en 3.6. van de dagvaarding luiden als volgt.
“WEG-Wise en TFH ontplooiden geen andere activiteiten anders dan het project WDM respectievelijk het project Brainmain. Uit de inhoud van de brief d.d. 12 oktober 2014 (productie 15) van [gedaagde sub 4] blijkt dat WEG-Wise en TFH de subsidiegelden ten gunste van TU/e welbewust hebben herverdeeld onder de andere deelnemers van het project, terwijl NOT-Company, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] als (middellijk) bestuurders van die vennootschap(pen) tevens wisten dat de bewuste subsidiegelden aan TU/e waren toegekend en WEG-Wise en TFH na de onrechtmatige herverdeling/uitbetaling van de subsidiegelden aan derden geen verhaal zouden bieden voor Tu/e vgl. HR 8 december 2006, N] 2006, 659, Ontvanger/ [vwr.] ).
Uit de brief d.d. 12 oktober 2014 volgt immers dat WEG-Wise en TFH - volgens eigen zeggen van [gedaagde sub 4] - niet (meer) beschikken over een eigen vermogen. Het heeft er gezien de door WEG-Wise en TFH ontvangen subsidiegelden alle schijn van dat de bestuurders van voornoemde vennootschappen de bankrekeningen welbewust hebben leeggehaald, al dan niet ten behoeve van dividenduitkeringen of vergoeden aan het management, teneinde de verhaalsmogelijkheden van TU/e te frustreren. WEG-Wise en TFH ondernamen gedurende de projecten WDM en Brainmain (en ook thans overigens)geen andere activiteiten, zodat de liquide middelen niet zijn aangewend voor de kosten van bedrijfsactiviteiten.”
3.13.
Weg-Wise en TFH hebben gemotiveerd weersproken dat zij geen verhaal meer kunnen bieden voor de vorderingen van TU Eindhoven. De brief van 12 oktober 2014 is niet doorslaggevend. Het gaat om de feitelijke situatie. De ondernemingen zijn nog steeds actief. De rechtbank mist iedere onderbouwing van de stelling van TU Eindhoven dat beide ondernemingen geen verhaal kunnen bieden voor de vorderingen. Voorts geldt dat TU Eindhoven niet meer stelt dan dat het “er de schijn van heeft dat …”. Dit vermoeden is op geen enkele wijze met enig feit gestaafd. Tot slot geldt dat niet iedere fout van een bestuurder tot aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad leidt. Het betalen van anderen dan TU Eindhoven met door Weg-Wise en TFH ontvangen gelden is niet zonder meer als persoonlijk ernstig verwijt aan een hun bestuurders aan te wrijven. Het oordeel dat sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt dient te zijn gegrond op een deugdelijke toereikende feitelijke motivering. Die ontbreekt. Dat betekent dat de vorderingen jegens de (indirecte) bestuurders ongegrond zijn en behoren te worden afgewezen.
3.14.
Voor hoofdelijke veroordeling van alle in conventie gedaagde partijen in de proceskosten is geen grond. Weg-Wise en TFH hebben in conventie als de in het ongelijk gestelde partijen te gelden. Zij worden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van TU Eindhoven, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten zoals in de beslissing wordt weergegeven. Ook worden zij hoofdelijk veroordeeld in de beslagkosten van € 1.219,91 (griffierecht en explootkosten) zoals is gevorderd. Weg-Wise en TFH worden in de proceskosten van TU Eindhoven in reconventie veroordeeld en in de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad, zoals in de beslissing wordt vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
veroordeelt Weg-Wise tot betaling aan TU Eindhoven van € 96.859,03, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 3 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt TFH tot betaling aan TU Eindhoven van € 41.361,74, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 3 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Weg-Wise en TFH hoofdelijk in de proceskosten van TU Eindhoven, begroot op € 6.218,36, waarin begrepen € 2.842,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis, te vermeerderen met de nakosten, begroot op € 131,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 voor salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
veroordeelt Weg-Wise en TFH hoofdelijk in de beslagkosten van TU Eindhoven, begroot op € 1.219,91;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
wijst het gevorderde af.
veroordeelt Weg-Wise en TFH in de proceskosten van TU Eindhoven, begroot op € 1.421,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met de nakosten, - gelet op het in conventie al toegewezen bedrag - begroot op € 74,- voor salaris advocaat;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Geloven en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2015.