In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een opgelegde vergrijpboete in het kader van de omzetbelasting. De belanghebbende, een fiscale eenheid bestaande uit vier vennootschappen, had haar aangiften omzetbelasting laten indienen door een voormalig adviseur, die als deskundig werd beschouwd. De inspecteur stelde dat de belanghebbende (voorwaardelijke) opzet had, omdat er te weinig belasting was aangegeven. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende opzet kon worden verweten. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende mocht vertrouwen op de deskundigheid van haar adviseur en dat zij niet verplicht was om de aangiften zelf te controleren. De rechtbank vernietigde de vergrijpboete en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.