ECLI:NL:RBZWB:2015:6429

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
02/8000006-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Moussault
  • A. Scheffers
  • H. Hindriks-Roose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op huisgenoot in Tilburg met fatale steekverwondingen

Op 1 januari 2015 vond in Tilburg een steekincident plaats waarbij de verdachte, geboren in 1992, zijn huisgenoot heeft gedood. De rechtbank Zeeland-West-Brabant behandelde de zaak op 8 oktober 2015. De verdachte werd beschuldigd van moord, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade. De verdachte had de huisgenoot tweemaal in de borst gestoken met een mes, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in een opwelling had gehandeld, beïnvloed door cocaïne en alcohol, en sprak hem vrij van moord, maar achtte doodslag wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op, naast TBS met dwangverpleging, gezien de ernst van het feit en de geestelijke toestand van de verdachte. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte lijdt aan een dysthyme stoornis en een persoonlijkheidsstoornis, wat zijn impulscontrole beïnvloedde. De uitspraak benadrukte de impact van het delict op de nabestaanden en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/800006-15
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 oktober 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992, te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende bij de [verblijfplaats] ,
raadsman mr. Govers, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 september 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Van Damme, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2015 te Tilburg, opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, in
elk geval na een daartoe van tevoren genomen wilsbesluit, meerdere malen,
althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in
de borst, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken/gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, met name het zevende verhoor op pagina 212, 213 en 215, het sectierapport van het NFI van 13 januari 2015, en het NFI rapport van 7 januari 2015 inzake het mes, waaruit volgt dat op het lemmet van het mes DNA van [slachtoffer] is aangetroffen en op het heft DNA van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van moord. Er is geen moment geweest van kalm beraad en rustig overleg. Verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging en in een opwelling na het gebruik van cocaïne en alcohol. De verdediging heeft gesteld dat het zesde, zevende en achtste verhoor heeft plaatsgevonden nadat verdachte een periode in de isoleercel had verbleven en hij hierdoor emotioneel in de war was, en genoeg had van de verhoren en er daarom zo snel mogelijk vanaf wilde zijn. Die verklaringen dienen derhalve niet tegen hem gebruikt te worden. Uit de overige door hem afgelegde verklaringen is af te leiden dat verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld. De doodslag kan wel bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 1 januari 2015, omstreeks 13.51 uur kwam bij de 112- centrale te Driebergen een melding binnen van iemand die zei dat hij was neergestoken aan de [straat] te Tilburg. [1] De politie ging ter plaatse. Op het trottoir werd een hevig bloedende man aangetroffen. [2] De man kwam rond 14.25 uur in het ziekenhuis te Tilburg te overlijden. [3]
In de kleding werd een portemonnee aangetroffen met een legitimatiebewijs van [slachtoffer] . [4] Het lichaam werd geïdentificeerd door middel van het identiteitsbewijs dat de overledene bij zich had. Het bleek te gaan om [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [5]
Volgens het sectierapport wordt het overlijden als gevolg van acuut opgetreden zuurstofgebrek en algehele weefselschade door massaal bloedverlies en door functieverlies van de rechterlong opgelopen door de steekverwonding, zonder meer verklaard. [6]
Dezelfde dag kwam er een melding binnen bij de politie dat door beveiligingsmedewerkers een verwarde man was aangetroffen in een bedrijfspand in Vlijmen. De man werd door de politie bij zijn moeder afgezet. [7] Die dag belde de moeder van verdachte naar de politie dat zij via de media had vernomen dat iemand doodgestoken was in de [straat] te Tilburg en dat haar zoon die dag in verwarde toestand bij haar was afgezet. Haar zoon woont in een studentenwoning aan de [straat] te Tilburg. De moeder van de man verklaarde dat het haar niet zou verbazen dat haar zoon er iets mee te maken zou hebben. [8] Het bleek te gaan om verdachte.
Het pand waarin [slachtoffer] woonde werd doorzocht. De politie vond op de achterkamer op de bovenetage een mes op het bed. Het lemmet was besmeurd met bloed. [9] De eigenaar van de woning heeft verklaard dat het pand is verdeeld in drie afzonderlijke wooneenheden en dat de kamer aan de achterzijde boven werd gehuurd door verdachte. [10]
Bij verdachte is op 4 januari 2015 DNA afgenomen onder identiteitszegel RABD4929NL. [11] Het mes is onderzocht op DNA sporen. Op het mes is een bloedspoor aangetroffen en veiliggesteld onder AAHN6194NL. [12] Op het lemmet van het mes aan beide zijden zijn bloedsporen aangetroffen en veiliggesteld onder AAHN6194NL#01 en AAHN6194#02. Het heft van het mes is bemonsterd en sporen zijn veiliggesteld onder AAHN6194NL#03. Bij [slachtoffer] van [slachtoffer] is DNA afgesplitst van het stoffelijk overschot onder AAHL2369NL. De sporen op het mes zijn vergeleken met het DNA profiel van [slachtoffer] van [slachtoffer] en van verdachte. Deze vergelijking leverde op dat het DNA op het lemmet van het mes matcht met het DNA profiel van [slachtoffer] . De kans dat deze vergelijking zou passen bij een willekeurig persoon is kleiner dan één op één miljard. Het DNA op het heft van het mes komt overeen met het DNA profiel van verdachte. De kans dat deze vergelijking zou passen bij een willekeurig persoon is kleiner dan één op één miljard. [13]
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] heeft gedood door hem tweemaal met een mes te steken. [14]
Tussenconclusie:
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door hem in het bovenlichaam te steken, waarbij massaal bloedverlies plaatsvond en er functieverlies in de rechterlong plaatsvond.
Voorbedachte raad
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord (waarbij met voorbedachte raad is gehandeld) of aan doodslag.
Naar vaste jurisprudentie is er sprake van voorbedachte raad als een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
In 2012 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen, waarin met betrekking tot de vraag of er sprake is van voorbedachte raad, het volgende is overwogen: “Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotseling hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.”
In onderhavige zaak ziet de rechtbank zich geconfronteerd met het feit dat de voorbedachte raad feitelijk alleen zou kunnen worden afgeleid uit de verklaringen die verdachte zelf heeft afgelegd. Het is aan de rechtbank om de in het dossier opgenomen verklaringen te wegen en te waarderen. De rechtbank zal hetgeen verdachte in de politieverhoren en ter terechtzitting heeft verklaard over de gebeurtenissen op 1 januari 2015, bespreken in het licht van de zojuist aangehaalde jurisprudentie, waarbij telkens zal worden verwezen naar de betreffende paginanummers uit het eindproces-verbaal.
Verdachte heeft tijdens zijn vijfde verhoor op 15 januari 2015 (pagina’s 182, 184 en 185) verklaard dat hij wil bekennen dat hij [slachtoffer] heeft gestoken, dat hij cocaïne had gebruikt en dat het niet gepland was. Het ging om een impuls. [slachtoffer] deed de deur open en verdachte heeft hem gelijk in zijn borst gestoken.
Op de vraag van de politie waarom hij een mes pakte, heeft verdachte verklaard dat hij niet wist waarom hij het mes had gepakt en dat hij niet weet waarom hij hem gestoken heeft. Verdachte heeft verklaard dat hij meteen stak toen [slachtoffer] de deur opendeed.
Verdachte heeft tijdens zijn zesde verhoor op 23 januari 2015 (pagina’s 196, 198 en 199) verklaard dat hij zich agressief voelde nadat hij coke had gebruikt, dat hij gelijk helemaal pumped up was, ook wel agressief, dat hij is opgestaan, naar de keukenla is gelopen, een mes heeft gepakt en naar beneden is gelopen. Hij weet niet waarom hij naar de benedenbuurman ging. Verdachte heeft geklopt op de deur en toen [slachtoffer] deze opendeed, heeft hij meteen gestoken. Verdachte heeft ook verklaard dat zijn computer het niet deed en dat dat zijn woede verergerde.
Verdachte heeft tijdens zijn zevende verhoor op 28 januari 2015 verklaard dat hij [slachtoffer] had gestoken. Op pagina 211 heeft hij verklaard dat hij frustraties had omdat de computer het niet deed, maar dat dat niet de reden is geweest waarom hij hem (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) heeft gestoken. Hij heeft ook verklaard dat hij geen haat tegen [slachtoffer] had. Op pagina 212 heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] heeft vermoord om haat. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] hem verveelde door de router expres uit te zetten en dat hij hem daarom vermoord heeft. Op pagina 213 heeft verdachte verklaard dat hij na het cocaïnegebruik had besloten om [slachtoffer] te vermoorden. Op pagina 214 heeft verdachte verklaard dat hij coke heeft gebruikt nadat zijn pc het niet deed en dat hij het leven niet meer zag zitten. Verdachte heeft op pagina 215 verklaard dat hij wel haat tegen [slachtoffer] had en dat hij eerder had zitten liegen.
Tijdens zijn achtste verhoor op 5 februari 2015 op pagina 222 heeft verdachte verklaard dat hij eerst een joint heeft gedraaid, dat zijn pc niet aanging, hij vervolgens cocaïne heeft gebruikt, gek werd, gelijk is opgestaan, een mes heeft gepakt, naar beneden is gelopen, heeft aangeklopt en toen de deur open ging [slachtoffer] heeft gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf na het cocaïnegebruik niet meer kon controleren en dat hij overal het schijt aan had. Hij werd agressief, is in één keer opgestaan en heeft het feit gepleegd. Op pagina 224 heeft verdachte verklaard dat hij niet weet waarom hij juist [slachtoffer] heeft aangevallen en dat hij hem niet diep haatte.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich de dag voorafgaand aan de gebeurtenissen al niet goed voelde, dat hij toen een wurgpoging deed bij een vriend en niet weet waarom hij dat deed. Hij heeft verder verklaard dat het doodsteken van [slachtoffer] in een opwelling is gebeurd en dat hij [slachtoffer] niet haatte. Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet waarom hij het mes heeft gepakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in ieder geval niet wisselend heeft verklaard over de volgorde van handelen, namelijk dat hij een joint had gerookt, dat zijn pc niet aanging, hij vervolgens cocaïne heeft gebruikt, het mes heeft gepakt en heeft gestoken meteen toen [slachtoffer] de deur opende. Deze volgorde wordt derhalve door de rechtbank als vaststaand beschouwd.
Uit het zevende verhoor zou afgeleid kunnen worden dat er bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad nu verdachte tijdens dat verhoor verklaard heeft dat hij [slachtoffer] heeft gedood omdat hij haat voelde en dat hij na het coke-gebruik heeft besloten om [slachtoffer] te vermoorden. Echter, eerder tijdens ditzelfde verhoor heeft hij verklaard dat hij géén haat voelde jegens [slachtoffer] . Door de verdediging is betoogd dat verdachte in de periode van dit verhoor in de isoleercel zat en dat hij onder die omstandigheden emotioneel labiel was en van het verhoren af wilde zijn. De verdediging heeft in dat kader genoemd het bevestigende antwoord van verdachte op de vraag van de verbalisanten op pagina 215 in het dossier dat hij van de verhoren af wilde zijn. De rechtbank is van oordeel dat niet uitgesloten kan worden dat de omstandigheden van de isoleercel in die periode van invloed zijn geweest op de inhoud van zijn verklaringen.
Verdachte heeft bovendien op veel meer momenten verklaringen afgelegd die de voorbedachte raad juist tegenspreken. In meerdere verklaringen zegt hij dat hij niet wist wat hij deed en dat hij zichzelf niet meer onder controle had na het cocaïnegebruik. Ook heeft hij steeds verklaard dat hij meteen toen [slachtoffer] de deur opende, heeft gestoken. Dit alles duidt veeleer op een uitvoering in plotseling hevige drift dan op voorbedachte raad.
Alles overwegende zijn er naar het oordeel van de rechtbank teveel contra-indicaties in de verklaringen van verdachte om wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord. De doodslag acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks1 januari 2015 te Tilburg, opzettelijk
en al dan niet met
voorbedachten rade[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, in
elk geval na een daartoe van tevoren genomen wilsbesluit,meerdere malen
,
althans eenmaal,met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in
de borst,
althans in het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken
/gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren en TBS met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden moet worden met de door de psychiater en psycholoog vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met zijn jeugdige leeftijd. Verdachte verzet zich niet tegen een TBS maatregel met voorwaarden of TBS met dwangverpleging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag door [slachtoffer] tweemaal met een mes in de borst te steken. [slachtoffer] is daardoor op gruwelijke wijze komen te overlijden. Verdachte heeft [slachtoffer] het meest fundamentele recht ontnomen: het recht op leven. Dit heeft voor de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed en verdriet gebracht. De vader van [slachtoffer] heeft op zitting op indringende wijze verteld hoeveel verdriet hij heeft en hoe zijn wereld in elkaar is gestort. Ook namens zijn moeder is gesproken over het enorme verdriet dat er is door het overlijden van [slachtoffer] .
Daarnaast dragen het doden van [slachtoffer] en de wijze waarop verdachte dit heeft gedaan, een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in de samenleving in het algemeen, en de persoonlijke omgeving van [slachtoffer] in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
In beginsel wordt bij doodslag door het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch een gevangenisstraf tussen acht en twaalf jaren opgelegd. De rechtbank houdt hiermee rekening bij het bepalen van de straf. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, waarbij de rechtbank overweegt dat in het nadeel van verdachte moet worden meegewogen dat het gaat om een zeer ernstig feit waarbij verdachte zijn huisgenoot zonder enige aanleiding op gruwelijke wijze heeft gedood. De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte meegewogen zijn jeugdige leeftijd. Ten slotte is rekening gehouden met de persoon van verdachte, zoals onder meer uit de rapportages van psychiater en psycholoog is gebleken.
Psychiater Blok heeft in de rapportage van 12 juni 2015 vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van ziekelijke stoornissen van de geestvermogens in de vorm van een dysthyme stoornis, afhankelijkheid van cannabis en misbruik van alcohol en cocaïne. Er is verder sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met ontwijkende en antisociale trekken. Deze stoornissen waren er ook ten tijde van het tenlastegelegde en zijn naar de mening van de psychiater ook van invloed geweest op het door verdachte gepleegde delict. De psychiater heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als verminderd
toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De psychiater heeft het risico op herhaling van gewelddadige recidive matig tot hoog ingeschat. Verdachte zal een langdurige behandeling nodig hebben om het recidiverisico te verlagen, bestaande uit in eerste instantie een forensisch klinische behandeling binnen een FPK of een FPC, met vervolgens een overgang naar ambulante behandeling. Deze behandeling kan plaatsvinden binnen een TBS met voorwaarden.
Psycholoog Vuister heeft in de rapportage van 18 juni 2015 vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van een chronisch depressieve stoornis, afhankelijkheid van cannabis in vroege volledige remissie, misbruik van alcohol en cocaïne en een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met antisociale en vermijdende trekken. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte was ten tijde van het delict sterk onder invloed van diverse middelen, waardoor de drempel van verdachte was verlaagd om gevoelde agressieve impulsen ten uitvoer te brengen. De psycholoog stelt dat ook onder nuchtere omstandigheden de impulscontrole van verdachte, gelet op zijn persoonlijkheidsproblematiek, sterk lacunair is. De psycholoog heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het risico op recidive is matig tot hoog. De psycholoog heeft geadviseerd dat verdachte klinisch dient te worden behandeld voor zijn stoornissen, hetgeen in het kader van een TBS met voorwaarden kan plaatsvinden, maar ook in het kader van een TBS met dwangverpleging (als de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf de vijf jaren zou overstijgen).
De conclusie van beide gedragsdeskundigen dat er bij verdachte sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid, wordt door de rechtbank overgenomen. De rechtbank houdt hiermee in het voordeel van verdachte rekening bij het bepalen van de strafmaat.
Alles afwegend legt de rechtbank een
gevangenisstrafop voor de duur van
acht jarenmet aftrek van voorarrest.
Gelet op de inhoud van de rapporten en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat eveneens
oplegging van een TBS maatregelnoodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of, gelet op de adviezen van de psychiater of psycholoog, TBS met voorwaarden of TBS met dwangverpleging moet worden opgelegd.
Hierbij heeft de rechtbank het volgende gewogen en geoordeeld. Ingevolge het wettelijk kader van artikel 38, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, mag bij de oplegging van TBS met voorwaarden een gevangenisstraf voor de duur van maximaal vijf jaren worden opgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van maximaal vijf jaren geen recht doet aan de ernst van het feit en de toerekenbaarheid van verdachte. Dit maakt dat TBS met voorwaarden naar het oordeel van de rechtbank geen reëel op te leggen maatregel is. Daar komt bij dat beide deskundigen hebben verklaard dat verdachte langdurig klinisch dient te worden behandeld, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert. Een dergelijke langdurige, klinische behandeling past naar het oordeel van de rechtbank in het kader van een TBS met dwangverpleging. Derhalve zal de rechtbank TBS met dwangverpleging opleggen.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 38e en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de impliciet primair ten laste gelegde moord;
Bewezenverklaring
- verklaart het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege.
Dit vonnis is gewezen door mr. Moussault, voorzitter, mr. Scheffers en mr. Hindriks-Roose, rechters, in tegenwoordigheid van Schuurmans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 oktober 2015.
Mr. Scheffers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 20TGO14011 (TGO Ratzeburg) van de politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1261
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2015, p. 43.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2015, p. 235..
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2015, p. 232.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 242.
6.Het rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het NFI d.d. 13 januari 2015, opgenomen in de losse map van de Unit Forensisch Technisch onderzoek (Unit FTO), p. 158.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2014, p. 481 en 482.
8.Het mutatierapport d.d. 2 januari 2015, p. 490.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2015, p. 47.
10.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , p. 459 en 460.
11.Het proces-verbaal waarnemer afname celmateriaal van [verdachte] , p. 154.
12.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 18 maart 2015, p. 81 van de losse map van de Unit FTO
13.Het rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Tilburg op 1 januari 2015 door het NFI d.d. 7 januari 2015, p. 208 in de losse map van de unit FTO.
14.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 september 2015.