ECLI:NL:RBZWB:2015:6490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
AWB -15 _6420
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestuursdwang bij sluiting woning wegens hennepplanten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar en bewoner van de woning aan de Burgemeester van Poppelstraat 22 te Gilze, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Gilze en Rijen om zijn woning voor de duur van drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op de ontdekking van zes hennepplanten in een kas in de achtertuin van de woning. De burgemeester gedoogde de aanwezigheid van vijf hennepplanten, omdat dit aantal werd verondersteld voor eigen gebruik te zijn. De voorzieningenrechter heeft ter zitting vastgesteld dat verzoeker betoogde dat de aanwezigheid van één plant meer dan het gedoogde aantal niet automatisch betekent dat er sprake is van handel. Hij voerde aan dat er geen bewijs was van daadwerkelijke handel in softdrugs en dat de sluiting van de woning een disproportionele maatregel zou zijn, vooral gezien de gezinssituatie van verzoeker.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel er zes hennepplanten zijn aangetroffen, niet is gebleken van een handelsvoorraad van meer dan 30 gram softdrugs, zoals vereist volgens het Damoclesbeleid van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester mogelijk niet bevoegd was om tot sluiting over te gaan, gezien de onduidelijkheden rondom de handel en de gezinssituatie van verzoeker. Daarom heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst en verweerder opgedragen het griffierecht van € 167,-- aan verzoeker te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 980,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/6420 WET VV

uitspraak van 29 september 2015 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: [naam gemachtigde]
en

de burgemeester van de gemeente Gilze en Rijen, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 21 september 2015 (bestreden besluit) inzake de sluiting van de woning [adres object] te [plaats object] voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 september 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is eigenaar en bewoner van de woning [adres object] te [plaats object]. Op 26 augustus 2015 heeft de politie Zeeland-West-Brabant in een plantenkas in de achtertuin van deze woning een hennepkwekerij aangetroffen. Het betrof 6 hennepplanten met een hoogte van ongeveer 1,80 meter. Dit was voor verweerder aanleiding om op 10 september 2015 verzoeker in kennis te stellen van het voornemen om de woning voor drie maanden te sluiten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder weerlegging van de zienswijze, verzoeker gelast de woning [adres object] te [plaats object] te sluiten en gesloten te houden voor de duur van drie maanden. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eerder al op 9 januari 2013 op hetzelfde adres een hennepkwekerij in de schuur was aangetroffen en dat verzoeker naar aanleiding daarvan is gewaarschuwd dat zijn woning gesloten zal worden als er opnieuw een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen.
2. Verzoeker heeft betoogd dat niet vaststaat dat in de kas hennepplanten zijn aangetroffen en dat in elk geval geen henneptoppen aangetroffen zijn. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat er maar één plant meer aanwezig was dan het gedoogbeleid toelaat, dat geen sprake is of kan zijn van handel en dat ook niet is gebleken van overlast of gevaarzetting. De consequentie van één plant meer dan het gedoogbeleid toelaat is sluiting van de woning voor de duur van drie maanden en dat acht verzoeker disproportioneel. Te meer omdat zijn minderjarige zoon nog thuis woont, zijn echtgenote onlangs een TIA heeft gehad en zij niet beschikken over vervangende woonruimte.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Verweerder voert ten aanzien van de deze bevoegdheid een beleid dat is neergelegd in het “Damoclesbeleid gemeente Gilze en Rijen”.
Artikel 4.7 (eerste constatering softdrugs in een woning) van dit Damoclesbeleid bepaalt dat, indien in woningen en/of op bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een handelsvoorraad van > 30 gram, dan ontvangen de betrokkenen hiervoor een op schrift gestelde bestuurlijke waarschuwing. Deze waarschuwing geldt voor een termijn van drie jaar, waarbinnen een 2e overtreding van de Opiumwet in het pand en/of het daarbij behorende erf verdere consequenties heeft.
Artikel 4.8 (tweede constatering softdrugs in een woning) van het Damoclesbeleid bepaalt dat bij een tweede overtreding van de Opiumwet in een woning en/of op bij woningen behorende erven, binnen drie jaar na de eerste constatering, een sluiting plaatsvindt van drie maanden.
5. De voorzieningenrechter gaat er, gelet op de bevindingen van de politie en de overgelegde foto’s, van uit dat de aangetroffen planten in de kas hennepplanten zijn. Voorts staat vast dat er zes planten zijn aangetroffen en dat (ook) door verweerder de aanwezigheid van vijf hennepplanten wordt gedoogd omdat aangenomen wordt dat dit aantal voor eigen gebruik is. Ter zitting is namens verweerder betoogd dat de aanwezigheid van één plant meer dan de vijf die gedoogd worden, veronderstelt dat het totale aantal van zes planten aanwezig is voor de handel. De voorzieningenrechter is hier echter op voorhand niet van overtuigd. Mede omdat niet is gebleken van daadwerkelijke handel in softdrugs, kan worden betwijfeld of verweerder wel bevoegd was om in het onderhavige geval over te gaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat, los van het aantal planten, in artikel 4.7 van het Damoclesbeleid eerst een overtreding wordt aangenomen indien sprake is van een handelsvoorraad van > 30 gram softdrugs. In artikel 4.8 is geen minimumgewicht genoemd, maar volgens de voorzieningenrechter ligt het in de rede om aan te nemen dat het ook bij de tweede overtreding moet gaan om een handelsvoorraad van > 30 gram softdrugs. Het hennepinformatiebericht van de politie maakt wel gewag van de aanwezigheid van zes hennepplanten, maar vermeldt niet het gewicht aan softdrugs. Niet in geding is dat op 9 januari 2013 op hetzelfde adres een hennepkwekerij in de schuur is aangetroffen. Daarmee staat vast dat de onderhavige overtreding heeft plaatsgevonden binnen drie jaar na de eerste overtreding. Het Damoclesbeleid is vastgesteld op 24 april 2013 en dateert van na die datum. In het Damoclesbeleid is niet aangegeven hoe wordt omgegaan met overtredingen die hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van het nieuwe beleid. Dit zou kunnen betekenen dat voor de toepassing van dit beleid de onderhavige overtreding als een eerste overtreding beschouwd moet worden. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat het sluiten van een woning een ingrijpende maatregel is, zeker wanneer het gaat om een pand waarin ook daadwerkelijk wordt gewoond. Gelet op de hiervoor weergegeven onduidelijkheden ziet de voorzieningenrechter, ter voorkoming van onevenredig nadeel, in de door verzoeker geschetste gezinssituatie aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 980,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2015.
P.H.M. Verdonschot, griffier C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.