De rechtbank is van oordeel dat [eiser] op grond van voornoemde inhoud van de brieven van mr. Suijkerbuijk niet zonder meer mocht aannemen dat hij niet gehouden was om kosten van rechtsbijstand aan LAT te betalen, indien en voor zover deze kosten niet door de wederpartij zouden worden vergoed. Voor degene die zich voor het verlenen van rechtsbijstand tot een advocaat wendt zal duidelijk zijn dat daarvoor betaald zal moeten worden. Zulks volgt ook ondubbelzinnig uit de tekst van de brief d.d. 26 april 2002 van
mr. Suijkerbuijk aan [eiser] waar hij uiteenzet dat indien de Raad voor Rechtsbijstand de aanvraag om een toevoeging mocht afwijzen dan wel achteraf intrekken in verband met overschrijding van de inkomens en/of vermogensgrenzen, hij zijn werkzaamheden bij [eiser] als betalende zaak in rekening zal brengen tegen uurtarief.
De mededeling in die brief betreffende het verhalen van alle kosten op de wederpartij, inclusief de kosten van rechtsbijstand, waar [eiser] kennelijk op doelt ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in het geheel geen advocaatkosten verschuldigd is, ziet op de situatie dat deze partij de aansprakelijkheid ten volle erkent, waarna de betreffende kosten door de aansprakelijkheidsverzekeraar zullen worden betaald middels het verstrekken van voorschotten. De reactie van mr. Suijkerbuijk in zijn brief d.d. 5 januari 2005, in antwoord op de e-mail d.d. 30 december 2004 van [eiser] betreft de situatie waarin een beslissing wordt genomen in de bodemprocedure, waarbij ofwel [eiser] in het ongelijk wordt gesteld en geen schade-uitkering zal ontvangen waardoor de werkzaamheden van mr. Suijkerbuijk uit de toevoeging betaald zullen worden, ofwel aansprakelijkheid van de wederpartij door de rechter wordt aangenomen, waarbij de wederpartij de schade van [eiser] zal dienen te vergoeden, waaronder de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand. Indien partijen een schikking treffen, zoals in casu is gebeurd, levert dat voor wat betreft de verschuldigdheid van kosten van rechtsbijstand een andere situatie op. Dat [eiser] op de hoogte was van de consequenties van het treffen van een schikking voor de verschuldigdheid van de kosten van zijn advocaat blijkt bijvoorbeeld uit zijn reactie op de aan de advocaat van de wederpartij in de letselschadeprocedure gerichte fax d.d. 4 juni 2008 van mr. Suijkerbuijk in het kader van een regelingsoverleg. Mr. Suijkerbuijk schrijft in die fax onder meer:
“Dat de gefinancierde rechtshulp die cliënt de afgelopen jaren heeft genoten, en die voorwaardelijk was verleend, bij een slotuitkering in deze orde van grootte achteraf zal worden ingetrokken. Cliënt zal de advocaatkosten zelf dienen te betalen. Uitgaand van het netto ontvangen van de uitkering waar u over heeft gesproken betekent dit, dat deze uitkering met circa 50% zou moeten worden verhoogd.”
[eiser] heeft daar in zijn e-mail d.d. 4 juni 2008 aan mr. Suijkerbuijk als volgt op gereageerd:
“Ik heb nog eens de fax aan [naam X] doorgelezen en zoals ik het lees zal de uitslag zijn dat als we akkoord gaan met die € 75.000 en natuurlijk ook mijn toevoeging ingetrokken zal worden en ik van die
€ 75.000,-- ook nog jouw kosten zal moeten betalen (…)”
Ook in zijn e-mail d.d. 29 november 2009 aan mr. Lensen geeft [eiser] er blijk van bekend te zijn met de verschuldigdheid van kosten van rechtsbijstand waar hij schrijft:
“Wat betreft de rekening. Van die rekening van € 378 ben ik bijna zeker dat die betaald is en we hadden met Wilfred de afsprak dat alles wat nog open zou staan we zouden verrekenen nadat Watco betaald zou hebben (…)”
Voorts heeft [eiser] niet geprotesteerd tegen de inhoud van de brief van mr. Lensen d.d. 22 februari 2011 die eveneens als e-mail aan hem is verzonden, waarin staat vermeld:
“Voor die situatie gaf u aan dat van het op onze derdengeldenrekening ontvangen bedrag het bedrag ter zake van honorarium verschotten en BTW door mij kan worden verrekend met het bedrag van € 50.000,00 en dat het nadien te uwen gunste resterende bedrag vervolgens naar u wordt overgemaakt. “
[eiser] heeft pas nadat hem bij brief d.d. 4 maart 2011 de einddeclaraties zijn toegezonden en het bedrag van € 28.854,51 is doorbetaald aan LAT, op 17 maart 2011 daartegen geprotesteerd.
Het moet voor [eiser] gelet op het vorenstaande duidelijk zijn geweest dat hij gehouden was om de declaraties van zijn raadsman te betalen.
Nu [eiser] niet heeft betwist dat de middels de declaraties in rekening gebrachte werkzaamheden zijn verricht door LAT en ook overigens geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de declaraties, concludeert de rechtbank mede gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen dat hij gehouden was de declaraties aan LAT te voldoen.