4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 14 mei 2013 is het stoffelijk overschot van [slachtoffer] (verder te noemen: [slachtoffer] ) aangetroffen in een greppel in een bosperceel aan de Goirlesedijk te Hilvarenbeek. Het stoffelijk overschot was deels gewikkeld in een groen/blauw zeil hetgeen op diverse plaatsen was omwikkeld met een rood touw alsmede een geelkleurige spanband. Het stoffelijk overschot was grotendeels bedekt met een laag zand. [slachtoffer] werd sinds 19 april 2013 vermist, na een seksdate bij [NN] en [medeverdachte 1] , de schoonouders van verdachte. Hij bezocht hen regelmatig voor seksdates waaronder wap-dates waarvan bekend is dat daarbij drugs en erectie stimulerende middelen worden gebruikt. Het overlijden van [slachtoffer] blijkt te zijn veroorzaakt door fatale hartritmestoornissen als gevolg van ziekelijke afwijkingen aan de kransslagaders en het hart, in combinatie met negatieve effecten op het hart door de aangetoonde stoffen cocaïne en sildenafil. Laatstgenoemde stof komt voor in erectie stimulerende middelen zoals Kamagra en Viagra. Tijdens de sectie op het stoffelijk overschot werden bovendien twee seksspeeltjes aangetroffen in de anus van [slachtoffer] . Nu voorts bleek dat [slachtoffer] zijn onderbroek achterste voren aan had, is het vermoeden ontstaan dat [slachtoffer] tijdens de seksdate is overleden. Vervolgens is ten aanzien van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte de verdenking gerezen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] .
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt, al dan niet samen met anderen.
De rechtbank zal dit bespreken aan de hand van de door de officier van justitie aangevoerde aspecten op grond waarvan volgens hem tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, te weten:
- De betrokkenheid van verdachte bij het wegbrengen van de auto van [slachtoffer] naar Oisterwijk, bestaande uit de ARS-gegevens, het feit dat [medeverdachte 1] geen auto kan rijden en het gepleegde telefoontje met de telefoon van [medeverdachte 1] naar [getuige] , waarvan de officier van justitie aanneemt dat verdachte dit telefoontje gepleegd moet hebben, waarbij een telefoonmast in Moergestel wordt aangestraald;
- Het kopen van een kruiwagen bij Karwei door verdachte;
- Het huren van de Volkswagen Caddy bij Bo Rent door verdachte;
- De betrokkenheid van verdachte bij het wegbrengen van het lichaam van [slachtoffer] naar het bosperceel te Hilvarenbeek.
De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan het volgende.
Alhoewel het wegbrengen van de auto van [slachtoffer] niet als handeling onder feit 1 primair is ten laste gelegd is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat dit aspect van belang is voor de beoordeling bij feit 1 van de vraag welke wetenschap verdachte had omtrent het overlijden van [slachtoffer] en het voornemen om zijn lichaam weg te gaan maken. Verdachte ontkent haar betrokkenheid hierbij.
Volgens de officier van justitie zou verdachte nodig zijn geweest bij het wegbrengen van de auto van [slachtoffer] omdat [medeverdachte 1] geen auto kan rijden. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat [medeverdachte 1] niet in het bezit is van een rijbewijs nog niet betekent dat hij geen auto kan besturen. Dus is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat verdachte als chauffeur nodig was om de auto van [slachtoffer] weg te brengen naar Oisterwijk en het lichaam van [slachtoffer] naar het bosperceel te Hilvarenbeek.
Dat verdachte betrokken zou zijn geweest bij het wegbrengen van de auto van [slachtoffer] naar Oisterwijk baseert de officier van justitie voorts op het feit dat er om 16.51.59 uur met een van de telefoons van [medeverdachte 1] is gebeld naar [getuige] , de ex-partner van verdachte, waarbij op dat moment een zendmast in Moergestel werd aangestraald. [medeverdachte 1] heeft hierover nadrukkelijk verklaard dat hij [getuige] nog nooit telefonisch heeft gesproken. Wanneer de verklaring van [getuige] vervolgens wordt bezien, blijkt dat hij over voornoemd telefoontje heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem gebeld kan hebben met de mededeling dat hij verdachte moest bellen. Verder kan hij zich herinneren dat verdachte hem later die avond heeft gebeld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit eerder dat [medeverdachte 2] om 16.51.59 het telefoontje met de telefoon van [medeverdachte 1] naar [getuige] heeft gepleegd dan dat verdachte dat heeft gedaan. In dat kader stelt de rechtbank bovendien vast dat geen onderzoek is gedaan naar de telefoon van verdachte, zodat onbekend is waar de telefoon van verdachte op dat moment heeft aangestraald.
De door de officier van justitie met betrekking tot het wegbrengen van het lijk naar Hilvarenbeek nog aangevoerde omstandigheid dat voor de nachtelijke periode geen mastgegevens beschikbaar zijn die kunnen gelden als aanwijzing dat verdachte thuis was, is onvoldoende om op basis daarvan te concluderen tot betrokkenheid van verdachte bij deze handeling.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bewijs ontbreekt dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij het wegbrengen van de auto van [slachtoffer] of het wegbrengen van het lichaam van [slachtoffer] naar het bosperceel te Hilvarenbeek.
Resteren de aspecten van de aanschaf van de kruiwagen bij Karwei en het huren van de Volkswagen Caddy in opdracht van [medeverdachte 1] . Deze gedragingen zijn door verdachte bekend en worden tevens ondersteund door overige bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte heeft hierover echter verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerde dat deze goederen nodig waren voor het vervoer van spullen voor de hennepkwekerijen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Ook overigens ziet de rechtbank geen bewijsmiddel in het dossier waaruit kan blijken dat verdachte wetenschap heeft gehad van het doel waarvoor de kruiwagen werd gekocht en de Volkswagen Caddy werd gehuurd.
Nu er verder geen andere bewijsmiddelen voor handen zijn die duiden op de betrokkenheid van verdachte bij het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] , zal de rechtbank haar van dit feit vrijspreken.
Feit 2
Van enige betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij is niet gebleken. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat verdachte eerst in januari 2013 bij [medeverdachte 2] op het adres aan de [adres] ingetrokken is en dat er op dat moment reeds sprake was van de hennepkwekerij. En voorts dat [medeverdachte 2] ter zitting zowel als gelijk bij ontdekking van de kwekerij heeft verklaard dat hij de eigenaar van zowel het huis als de kwekerij is. In het dossier is geen aanwijzing te vinden dat verdachte enige bemoeienis met de kwekerij heeft gehad. Het enkel feit dat verdachte met haar zoontje onder hetzelfde dak woonde acht de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring van feit 2 te komen. (vergelijk ook: HR 15 februari 2011 LJN BP0068).
Feit 3
Van enige betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van elektriciteit is evenmin gebleken. De rechtbank overweegt hierbij dat de hennepkwekerij, waarmee dit feit nauw samenhangt, reeds bestond toen verdachte met haar zoontje bij [medeverdachte 2] op het adres [adres] introk. Aan te nemen valt dat de manipulatie van de elektriciteitsmeter toen al was geschied en niet gebleken is dat verdachte hieraan medewerking of toestemming heeft verleend of anderszins heeft meegewerkt. Voorts is hierboven vast komen te staan dat verdachte geen bemoeienis had met de hennepkwekerij als zodanig zodat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van dit feit kan komen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 2 en 3 heeft begaan en zal haar dan ook van deze feiten vrijspreken.