ECLI:NL:RBZWB:2015:6817

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
02-800090-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Kooijman
  • A. Marsé
  • J. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met 12 jaar gevangenisstraf opgelegd na onderzoek naar tunnelvisie en bewijsvoering

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan in een doodslagzaak waarbij de verdachte, geboren in 1961, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De zaak betreft de dood van een vrouw, die op 21 januari 2014 dood werd aangetroffen in de woning van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de vrouw van het leven heeft beroofd door haar te wurgen. Tijdens de zitting op 24 september 2015 heeft de officier van justitie zijn standpunt toegelicht, waarbij de verdediging zich heeft beroepen op een eerlijk proces en de mogelijkheid van tunnelvisie in het opsporingsonderzoek. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, waaronder de stelling dat er sprake was van ernstige vormverzuimen, verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen onherstelbare vormverzuimen waren en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie gevolgd, die een gedetailleerd overzicht gaf van de feiten en omstandigheden die leidden tot de conclusie dat de verdachte de dader was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor voorbedachte rade, maar dat doodslag wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte is schuldig bevonden aan doodslag en kreeg een gevangenisstraf van 12 jaar opgelegd, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800090-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 oktober 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. Van ‘t Land, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 september 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Van Dorst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op 8 oktober 2015.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 17 januari 2014 tot en met
21 januari 2014 te Geertruidenberg opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die
[slachtoffer] gewurgd, in elk geval op het lichaam van die [slachtoffer] geweld van
buitenaf toegepast, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat er niet gesproken kan worden van een eerlijk proces als neergelegd in artikel 6 EVRM, waardoor het belang van waarheidsvinding onaanvaardbaar geweld is aangedaan. Dit alles dient te worden bezien in het kader van de “Schiedammer parkmoord” en het naar aanleiding van die zaak verschenen rapport Posthumus. Door in deze zaak na te laten een volledig en deugdelijk onderzoek met open vizier te doen, is het recht op een eerlijk proces in ernstige mate geschonden. Er is sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde waardoor in ieder geval met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Aangezien de officier van justitie aan het hoofd staat van het opsporingsteam kan het Openbaar Ministerie verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van haar ambtenaren/verbalisanten.
Onder verwijzing naar artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) stelt de verdediging dat sprake is van vormverzuimen in het voorbereidend (forensisch) onderzoek welke niet meer kunnen worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Het belang van waarheidsvinding en een eerlijk proces zijn kernwaardes in ons rechtssysteem. Hier is sprake geweest van een ‘verdachte-geleid-onderzoek’ waarbij gezocht is naar bewijs in relatie tot betrokkenheid van verdachte. Er is van meet af aan sprake geweest van tunnelvisie. Door de wijze van forensische opsporing is sprake geweest van een opeenstapeling van fundamentele fouten en is het vormverzuim niet alleen ernstig maar is verdachte hierdoor ook ernstig benadeeld. Deze fouten zorgen er zowel afzonderlijk, als in samenhang met elkaar voor dat niet langer kan worden gesproken van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. De verdediging verzoekt daarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank overweegt dat voor een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, gelet op de richtinggevende jurisprudentie van de Hoge Raad, alleen dan plaats is, indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Het rapport Posthumus betreft naar het oordeel van de rechtbank geen regelgeving, maar een evaluatieonderzoek, waarin in het laatste hoofdstuk belangrijke aanbevelingen worden gedaan, met als doel om in de toekomst te voorkomen dat er bij een (bekennende) verdachte tunnelvisie optreedt. Naar aanleiding van dit rapport hebben het Openbaar Ministerie en de politie maatregelen genomen. Het betreft een theoretisch kader van maatregelen ter voorkoming van tunnelvisie. Dat er in de praktijk weleens afgeweken wordt van het ontwikkelde theoretisch kader, betekent niet dat hiermee regelgeving wordt overtreden waardoor direct sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim.
Ten aanzien van de door de verdediging gestelde tunnelvisie bij de aanvang van het forensisch onderzoek overweegt de rechtbank het volgende.
Rechercheur [naam] heeft bij aanvullend proces-verbaal d.d. 27 februari 2015 aangegeven dat er tijdens het onderzoek op de plaats delict geen scenario’s zijn gehanteerd. De wijze van acteren, zo is gerelateerd, werd ook niet bepaald door verschillende scenario’s, waardoor het onderzoek breed werd gehouden. De rechtbank is op basis van het dossier van oordeel dat dit bij aanvang van het onderzoek een juiste houding is geweest, die niet heeft geleid tot tunnelvisie. Bij elk politie-onderzoek moeten direct keuzes worden gemaakt op basis van hetgeen wordt aangetroffen op de plaats delict. Deze keuzes kunnen worden bepaald aan de hand van scenario’s, maar dit dient afhankelijk te worden gesteld van de feiten en omstandigheden. Dat het sporenonderzoek zich in eerste instantie heeft beperkt tot de werkkamer en het lichaam van het slachtoffer, acht de rechtbank, gelet op hetgeen werd aangetroffen, gerechtvaardigd en duidt niet op een tunnelvisie. Ook uit het buurtonderzoek is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat er bij de aanvang van het onderzoek geen sprake was van tunnelvisie. Zo blijkt ook uit de brief getuigenoproep, zoals weergegeven op pagina 654 van het eindproces-verbaal. Uit de gestelde vragen kan niet worden opgemaakt dat het onderzoek zich enkel richtte op verdachte. Integendeel, de gestelde vragen zien op omstandigheden buiten de woning. Ook hieruit blijkt dat het onderzoek breed werd gehouden. Tevens heeft de politie uitgebreid onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid van een persoon met een witte BMW, waarover (alleen) verdachte sprak.
Dat er, zoals door de verdediging is aangevoerd, sprake was van een gebrek aan transparantie in het onderzoek door het niet verstrekken van de werkjournaals en de FIT-verslagen is de rechtbank evenmin gebleken, nu er in het aanvullend proces-verbaal uitleg is gegeven over de keuzes die zijn gemaakt. Bovendien betreffen de werkjournaals en FIT-verslagen interne stukken die doorgaans geen deel uitmaken van het dossier.
De verdediging heeft voorts puntsgewijs aangegeven om welke reden er in onderhavig onderzoek sprake zou zijn van tunnelvisie. De rechtbank zal deze achtereenvolgens bespreken.
Splitsing eerste en tweede onderzoek plaats delict
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, door verdeling van het onderzoek op de plaats delict over twee dagen, schade is toegebracht aan het onderzoek. Het leggen van verbanden tussen eventuele sporen in de werkkamer en in een andere ruimte zou hierdoor zijn bemoeilijkt, waardoor de kans dat sporen over het hoofd werden gezien groter werd en het lastiger werd scenario’s te schetsen. De rechtbank deelt dit standpunt niet. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat het tijdstip van aanvang onderzoek er in dit geval toe geleid heeft dat er besloten is het onderzoek te splitsen. Dit om te voorkomen dat het forensisch onderzoeksteam, dat er al een normale werkdag op had zitten, te lang in de nachtelijke uren door zou moeten werken en er fouten zouden kunnen worden gemaakt. Het inzetten van een opvolgend team is tevens overwogen, doch ook deze optie zou tot onregelmatigheden in het onderzoek kunnen leiden aangezien de opsporing overgedragen zou moeten worden. Men heeft dit willen voorkomen door het onderzoek te splitsen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat de plaats delict hermetisch afsluitbaar was zodat de kans op het verdwijnen van sporenmateriaal uitgesloten was. Zoals bovendien door de deskundige dr. Herbergs ter zitting is aangegeven moet er in een dergelijke situatie een periode van jaren over heen gaan voordat er veranderingen optreden in DNA-sporenmateriaal.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het een gerechtvaardigde keuze is geweest om het onderzoek op de plaats delict te splitsen en over twee dagen te verdelen. Het is de rechtbank bovendien niet gebleken dat splitsing van het onderzoek heeft geleid tot enige schade aan het onderzoek.
Onderzoek laken
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek aan het laken in een eerder stadium verricht had moeten worden. Het laken lag over het slachtoffer heen, zodat het een logische keuze lijkt om, naast de kleding van het slachtoffer, ook het laken op sporen te onderzoeken. Deze omissie is echter hersteld tijdens het voorbereidend onderzoek, waardoor verdachte niet in zijn belangen is geschaad.
Onderzoek tas
De verdediging heeft aangevoerd dat de tas van het slachtoffer onderzocht had moeten worden op DNA-materiaal van een derde. Het nalaten hiervan zou er wederom op duiden dat het opsporingsteam enkel heeft gezocht naar sporenmateriaal dat wijst in de richting van verdachte. In het aanvullend proces-verbaal opgemaakt door rechercheur [naam]
d.d. 27 februari 2015 is aangegeven dat de tas niet is onderzocht op DNA-sporen, omdat de plaats en wijze van aantreffen daarvoor geen aanleiding gaf. De rechtbank is van oordeel dat ook deze keuze ten tijde van het onderzoek redelijkerwijs gemaakt kon worden. Het enkel aantreffen van een schoudertas van het slachtoffer in de woonkamer op een stoel bij de eettafel, bevat geen aanwijzing dat de dader in contact zou zijn geweest met de tas. Tevens bleken het materiaal van de tas en de draagriem niet geschikt voor onderzoek op vingerafdrukken. De rechtbank ziet ook hierin geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake zou zijn geweest van tunnelvisie.
Onderzoek gebitsprothese
Ook het niet onderzoeken van de gebitsprothese zou er in de visie van de verdediging op duiden dat er in het onderzoek sprake is geweest van tunnelvisie. Gelet op het aanvullend proces-verbaal opgemaakt door rechercheur [naam] d.d. 27 februari 2015 en hetgeen de deskundige dr. Herbergs ter zitting heeft aangegeven, is de rechtbank van oordeel dat het niet onderzoeken van de gebitsprothese niet is ingegeven door tunnelvisie. Uit de toelichting ter zitting en het aanvullend proces-verbaal is immers gebleken dat de kans dat er bruikbaar epitheelsporen dan wel sporen van andere aard op de gebitsprothese aanwezig waren, verwaarloosbaar klein wordt geacht vanwege de aanwezigheid van een grote hoeveelheid speeksel op de gebitsprothese. De deskundige dr. Herbergs zou nader onderzoek om deze reden niet adviseren. Dat er, zoals door de verdediging is aangegeven, sprake zou zijn geweest van aannames op basis waarvan het onderzoek niet is verricht en dat daardoor sprake van een vorm van tunnelvisie, is niet gebleken. Ook hier heeft het opsporingsteam een gerechtvaardigde keuze gemaakt.
Onderzoek stoel
Het opsporingsteam heeft ervoor gekozen geen onderzoek te verrichten aan de stoel waarin het slachtoffer zich bevond. De rechtbank acht ook deze keuze gerechtvaardigd. Bemonstering van de stoel was een mogelijkheid geweest, maar het opsporingsteam heeft hiervoor niet gekozen. Dat deze keuze in de visie van de verdediging niet logisch is geweest, laat onverlet dat hieruit niet blijkt van tunnelvisie. Over het lijk en de stoel was een laken gedrapeerd, welke beiden mogelijkerwijs door de dader waren aangeraakt. Ten aanzien van het laken is dat het meest waarschijnlijk. Nu het laken is bemonsterd en ook, zij het later, op sporen is onderzocht, kan niet worden gezegd dat het niet bemonsteren van de stoel tot enig nadeel heeft geleid.
Plaats bemonstering nek
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de keuze voor de locaties van de bemonsteringen in de nek van het slachtoffer volstrekt onbegrijpelijk is geweest, waardoor de resultaten van de bemonsteringen weinigzeggend zijn. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Door het opsporingsteam werden in de nek van het slachtoffer sporen gezien van strangulatie en insnoering. Op basis van deze bevindingen hebben zij de nek en keel van het slachtoffer bemonsterd. Dat er aldus, zoals door de verdediging is gesteld, op een andere plaats meer dadersporen te verwachten zouden zijn geweest dan op de plaatsen waar de bemonsteringen zijn afgenomen, wordt niet in het dossier, noch door de deskundigen bevestigd. De rechtbank ziet voorts niet in hoe uit de wijze waarop de bemonsteringen hebben plaatsgevonden, zou kunnen blijken van tunnelvisie.
Wijze veiligstellen sieraden
Uit de wijze waarop de sieraden zijn veilig gesteld, blijkt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat sprake is geweest van tunnelvisie. Dat de sieraden wellicht niet op de juiste wijze zijn veilig gesteld, neemt niet weg dat de sieraden zijn veilig gesteld ten behoeve van sporenonderzoek, waarbij niet specifiek naar DNA-sporen van verdachte is gezocht, maar in het algemeen onderzoek is gedaan naar DNA-sporen.
Nomogram van Hennsge
Ook ten aanzien van het al dan niet gebruik maken van het nomogram van Henssge om het tijdstip van het overlijden te bepalen, is de rechtbank van oordeel dat de keuze om hier geen gebruik van te maken een gerechtvaardigde keuze betreft. Gebruikmaking van deze methode vereist een diep rectaal gemeten temperatuur. Mogelijk zou deze wijze van temperaturen hebben geleid tot sporenvernietiging. Dat het opsporingsteam ervoor heeft gekozen de temperatuur op een andere wijze te meten, geeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen blijk van tunnelvisie.
Sporendragers berging
Het gegeven dat er in eerste instantie niet is gezocht naar strangulatievoorwerpen kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot het oordeel dat sprake is van tunnelvisie. Op het moment dat bekend werd dat het slachtoffer mogelijk met een voorwerp was gewurgd is hier in de berging naar gezocht en heeft verder onderzoek plaatsgevonden.
Conclusie
Alles overwegende en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er in het voorbereidend onderzoek geen sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank is in het geheel niet gebleken van tunnelvisie bij het opsporingsteam. Ook overigens is niet gebleken dat de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging en het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) opzettelijk heeft gedood. Zij geeft een overzicht van de feiten en omstandigheden die naar haar mening daartoe het bewijs vormen. De wijze van aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] ; het mogelijke tijdstip van overlijden; het technisch onderzoek; het DNA-onderzoek; de verklaringen van verdachte omtrent wat er op 17 januari en de dagen erna is gebeurd; de gedragsveranderingen bij verdachte na 17 januari; de verklaringen van getuigen over afgezegde of niet doorgegane afspraken van verdachte en/of [slachtoffer] ; de relationele problemen tussen verdachte en [slachtoffer] en de financiële problemen van verdachte.
Ten slotte betrekt zij in de bewijsoverweging dat verdachte op een aantal punten die om uitleg schreeuwen, heeft gezwegen en dat waar verdachte wel een verklaring heeft afgelegd, deze op een aantal punten als aantoonbaar leugenachtig dan wel onaannemelijk dient te worden beschouwd. De officier van justitie heeft op basis van dit alles in haar requisitoir een reconstructie gemaakt van de dagen vrijdag tot en met dinsdag en is op basis hiervan tot de conclusie gekomen dat er in het dossier geen aanknopingspunten zijn dat er een derde verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van [slachtoffer] en dat op grond van alle belastende feiten en omstandigheden wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedood. Uit het samenstel van constateringen kan er tot een bewezenverklaring worden gekomen. Er is onvoldoende bewijs voor voorbedachte rade, zodat verdachte van de impliciet primair tenlastegelegde moord moet worden vrijgesproken. Wel acht zij doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Naar de mening van de verdediging dient te worden beoordeeld of het, gelet op alle onderzoeksbevindingen, mogelijk is om uit te sluiten dat een ander dan verdachte de gelegenheid heeft gehad [slachtoffer] van het leven te beroven. De verdediging is van mening dat dit onmogelijk uit te sluiten is. De werkelijke waarde van tijdstippen, zoals in de tijdslijn weergegeven, kan pas blijken als er duidelijkheid is over het precieze moment van overlijden. Uit alle bevindingen is echter gebleken dat niet is vast te stellen wanneer [slachtoffer] is overleden. Vrijdag en zaterdag is waarschijnlijk, maar ook zondag is mogelijk, waarbij zelfs de maandag niet kan worden uitgesloten.
Daarnaast is er, zoals eerder aangegeven, bij het opsporingsonderzoek heel wat mis gegaan waardoor enkele (informatie)bronnen verloren zijn gegaan. Zo is onduidelijk gebleven waar en waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht. Het ontbreken van resultaten uit het forensisch onderzoek kan en mag niet in het nadeel van verdachte worden uitgelegd. Het ontbreken van diverse antwoorden is tevens van invloed op de weging en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal, nu deze gegevens niet tegen elkaar af kunnen worden gezet. Ook dit mag niet in het nadeel van verdachte werken. Met name niet nu verdachte geen zwijgende, maar een ontkennende verdachte betreft. Daarbij dient te worden opgemerkt dat een alternatief scenario niet enkel van belang is wanneer er sprake is van een identificeerbare andere verdachte. Ook wanneer aanwijzingen zijn die wijzen naar een andere onbekende dader kan die informatie niet zomaar ter zijde worden geschoven.
De resultaten van het forensisch onderzoek tonen voldoende aan dat het bestaan van een andere dader niet kan worden uitgesloten. Nu tevens niet kan worden vastgesteld dat de deur door getuige [getuige 1] (broer verdachte) van het slot is gedraaid, kan evenmin worden gesteld dat de dader in het bezit moet zijn geweest van een sleutel. Het scenario dat een ander dan verdachte de dader is geweest kan aldus ook op basis hiervan niet worden uitgesloten.
Voorts kan naar de mening van de verdediging niet worden gesteld dat er sprake is geweest van afwijkend gedrag bij verdachte. Immers betreft het hier een niet dusdanig specifieke reactie dat er gesproken kan worden van afwijkend gedrag. Verdachte stond namelijk al eerder bekend als depressief en heeft ook al eerder gesproken over zelfmoordneigingen.
Tevens kan niet worden gesteld dat de situatie in de woning bij verdachte aanleiding had moeten zijn te veronderstellen dat [slachtoffer] zich nog in de woning bevond.
Concluderend is er naar de mening van de verdediging sprake van een hypothese van aanwijzingen en aannames. Direct bewijs wordt niet genoemd en is er ook niet.
Naast het ontbreken van duidelijkheid over het moment van overlijden, de plek van overlijden en het voorwerp waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht, is verdachte evenmin de enige die de gelegenheid had en een motief. Andere betrokkenen kunnen niet worden uitgesloten als dader.
Vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dient verdachte te worden vrijgesproken van moord dan wel doodslag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op dinsdag 21 januari 2014 [1] omstreeks 14:30 uur kwam er bij de politie een melding binnen. [getuige 1] [2] (broer van verdachte) was die dag naar de woning van verdachte [adres] ) gegaan, omdat hij al enkele dagen geen contact meer had gehad met verdachte. [getuige 1] trof in de werkkamer een persoon op een bureaustoel aan met een laken over zich heen. Naar aanleiding van deze melding ging een politie-eenheid ter plaatse. De woning werd betreden en in de werkkamer werd onder een laken een dode vrouw, zittend op een stoel, aangetroffen. De vrouw had zichtbaar blauwe kneuzingen op haar hals. Zij werd door verbalisant [verbalisant 1] ambtshalve herkend als zijnde [slachtoffer] .
Diezelfde dag werd door het Forensisch Opsporingsteam een onderzoek gestart. In totaal vonden er drie onderzoeken plaats. Het eerste onderzoek [3] was met name gericht op de werkkamer waar het slachtoffer was aangetroffen en het slachtoffer zelf. Voorts werd er verkennend onderzoek in het resterende gedeelte van de woning verricht. Hierbij werd geen braakschade aan of in de woning aangetroffen. In de woning werd aan de kapstok een hondenriem aangetroffen en op de stoel bij de eettafel in de woonkamer stond een blauwe schoudertas met daarin diverse goederen, onder meer de portemonnee, identiteitskaart en rijbewijs van het slachtoffer [4] . Ook hing er een rode jas aan de kapstok [5] .
Het tweede onderzoek vond plaats op 23 januari 2014. [6] Dit onderzoek was hoofdzakelijk gericht op sporenonderzoek in de woning. Daarbij werden enkele schoensporen veilig gesteld. Deze sporen kwamen overeen met de profielen van de schoenen van verdachte. [7]
Het derde onderzoek betreft het onderzoek naar het tijdstip van overlijden en de doodsoorzaak.
Tijdens het eerste onderzoek werden diverse bemonsteringen verricht, onder meer aan het laken dat over [slachtoffer] lag, aan de huid in de hals rond de verkleuringen en aan de mond van [slachtoffer] . Ook werden de trui, de spijkerbroek en de riem van [slachtoffer] bemonsterd.
Bemonsteringen hals en mond [8]
Zes bemonsteringen van de hals en mond werden onderzocht op DNA-sporen [9] . Geconcludeerd werd dat alle bemonsteringen DNA-mengprofielen bevatten. Bij de sporen aan de hals AAFW1808NL, AAFW1809NL en AAFW1811NL werd een DNA-mengprofiel aangetroffen, afkomstig van minimaal twee donoren. Bij spoor AAFW1808NL kon het slachtoffer niet uitgesloten worden als donor. Bij de aanname dat slachtoffer [slachtoffer] donor van celmateriaal in de bemonstering is geweest, resteerden er nog een gering aantal DNA-kenmerken, welke overeen kwamen met het DNA-profiel van verdachte. Ten aanzien van spoor AAFW1809NL matcht het DNA-hoofdprofiel met het DNA-profiel van [slachtoffer] . Het DNA-nevenprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. De frequentie van het DNA-nevenprofiel is kleiner dan één op één miljoen. Ten aanzien van de sporen AAFW1810NL (hals) en AAFW1832NL (mond) werd er een mengprofiel aangetroffen, afkomstig van minimaal drie donoren. Het DNA-hoofdprofiel van deze sporen matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer. Verdachte kan niet worden uitgesloten als donor van celmateriaal in de bemonstering.
Bemonstering laken [10]
Forensisch DNA-deskundige dr. Herbergs [11] heeft de bemonsteringen van het laken dat over [slachtoffer] heen hing, onderzocht. De opgestelde DNA-profielen van bemonsteringen van het laken zijn vergeleken met de DNA-profielen van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte. Bij twee bemonsteringen kon verdachte niet worden uitgesloten als donor en twee bemonsteringen matchen met het DNA-profiel van verdachte. Van de overige vier bemonsteringen bleek het vergelijkend DNA-onderzoek inconclusief, hetgeen inhoudt dat er geen uitspraak mogelijk is over donorschap of uitsluiting.
Bemonstering kleding [12]
De bemonsteringen van de trui, de spijkerbroek en de riem zijn eveneens door forensisch DNA-deskundige dr. Herbergs [13] onderzocht.
Ten aanzien van de bemonsteringen aan de trui betreffen het in alle gevallen mengprofielen van minimaal twee, drie of vier donoren. Verdachte is bij geen enkele bemonstering uit te sluiten als donor. In de bemonsteringen AAFW1815NL#03, #04 en #06 zijn alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van verdachte aangetoond in het DNA.
Ten aanzien van de bemonsteringen aan de spijkerbroek en de riem betreffen het in alle gevallen mengprofielen van minimaal drie donoren. Bij elf sporen is verdachte niet uitgesloten als donor. In de bemonsteringen AAFW1821NL#01, #05 en #11 zijn alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van verdachte aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Onderzoek tijdstip van overlijden en doodsoorzaak
Bij sectie [14] op het lichaam van het slachtoffer is gebleken dat het overlijden zonder meer kan worden verklaard door verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals (strangulatie). De bevindingen van de patholoog passen bij een wurging met een bandvormig voorwerp.
Inzake het onderzoek naar het tijdstip van overlijden zijn meerdere rapportages uitgebracht, welke in het onderzoek van forensisch arts Oude Grotebevelsborg zijn meegewogen. Oude Grotebevelsborg [15] concludeert in zijn rapport d.d. 8 januari 2015 dat de waargenomen ‘late’ postmortale bevindingen waarschijnlijker zijn onder een hypothese dat het overlijden op vrijdag (17 januari 2014) heeft plaatsgevonden dan dat het overlijden op maandag (20 januari 2014) heeft plaatsgevonden. Het aantreffen van de bevindingen is eveneens waarschijnlijker onder een hypothese dat het overlijden op vrijdag (17 januari 2014) heeft plaatsgevonden dan dat het overlijden op zondag (19 januari 2014) heeft plaatsgevonden. Omdat naarmate het postmortale interval toeneemt het tijdstip van overlijden steeds minder nauwkeurig kan worden vastgesteld, kan geen goed onderscheid worden gemaakt in de mate van waarschijnlijkheid ten aanzien van een hypothese dat het overlijden op zaterdag (18 januari 2014) heeft plaatsgevonden versus een hypothese dat het overlijden op vrijdag (17 januari 2014) heeft plaatsgevonden. Het aantreffen van de bevindingen is onder beide hypotheses ongeveer even waarschijnlijk.
Verdachte [16] heeft verklaard dat [slachtoffer] vrijdag 17 januari 2014 rond 14.00 uur bij hem in de woning kwam. Ze hadden ’s middags samen gekaart en wat gedronken, maar verder niets gegeten. Rond 18.00 uur ging verdachte wandelen en is daarna nog bij de Plus geweest om bier te kopen, zo is ook gebleken uit de camerabeelden van supermarkt Plus [17] . Verdachte heeft [slachtoffer] , volgens zijn eigen verklaring, daarna niet meer gezien.
Rond 20.00 uur kwam verdachte thuis en had [slachtoffer] de woning al verlaten. [slachtoffer] zou donderdag 16 januari 2014 tegen verdachte hebben gezegd dat ze vrijdagavond
17 januari 2014 moest solliciteren en dat ze opgehaald zou worden door een witte BMW.
In de loop van zaterdagochtend zegt verdachte rond 10.00 uur weg te zijn gegaan [18] . Hij had die dag met diverse personen contact, waaronder met getuige [getuige 2] [19] . Tussen 16.00 uur en 17.00 uur kwam verdachte weer thuis. Vanaf dat tijdstip tot maandagochtend 20 januari 2014 vroeg in de ochtend is verdachte thuis geweest [20] . Dit wordt bevestigd door [getuige 3] [21] . Op zondagavond heeft zij verdachte in de woning gezien en de hond van [slachtoffer] , die vanaf 17 januari 2014 in de woning verbleef, uitgelaten. Door getuige [getuige 4] [22] werd gezien dat verdachte op maandagochtend 20 januari 2014 omstreeks 08.00 uur de woning verliet. Verdachte was die maandagochtend vertrokken met de Suzuki van [slachtoffer] . Op dinsdag 21 januari 2014 werd verdachte in deze Suzuki aangehouden. Aan de contactsleutel waren twee sleutels bevestigd alsmede een zwart lederen label en een goudkleurige zogenaamde Lourdes-hanger [23] . Dit waren de sleutels van verdachte [24] . Op de rechtervoorstoel lag een sleutelbos met een Suzuki-sleutel, een gewone sleutel en een bonuskaart. Getuige [getuige 1] [25] heeft verklaard dat hij, toen hij de voordeur van de woning van verdachte wilde openen, de sleutel drie keer om moest draaien om de deur te openen. De voordeur was op slot gedraaid. Hij had de deur geopend met zijn eigen sleutel. Verdachte heeft verklaard dat hij in het bezit was van twee sleutels. Daarnaast had [slachtoffer] er één in haar bezit en de broer van verdachte had er één in zijn bezit [26] . Twee sleutels werden aangetroffen in de woning [27] , één bij verdachte en met de vierde had de broer van verdachte de voordeur geopend.
Bewijsoverwegingen.
Uit de verklaring van verdachte en bovengenoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte vrijdag 17 januari 2014 vanaf 20.00 uur tot zaterdagochtend 18 januari 2014 10.00 uur thuis is geweest en vanaf zaterdag 16.00 uur of 17.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur thuis is geweest. Indien een ander dan verdachte [slachtoffer] zou hebben gedood, zou dit betekenen dat dit ofwel na maandagochtend 8.00 uur is geweest, ofwel op zaterdag tussen 10.00 uur en 16.00 uur of 17.00 uur, ofwel op vrijdag tussen 18.00 uur en 20.00 uur. Uit bovenstaande is immers gebleken dat verdachte op die tijdstippen niet in de woning is geweest. Indien [slachtoffer] op vrijdagavond tussen 18.00 en 20.00 uur de woning van verdachte zou hebben verlaten, betekent dit dat zij zaterdag overdag, op het moment dat verdachte niet thuis was, weer teruggekomen moet zijn en in dat tijdsbestek ook gedood is.
Op basis van de bevindingen zoals neergelegd in het rapport van Oude Grotebevelsborg kan maandag worden uitgesloten als dag van overlijden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat [slachtoffer] op maandag noch door verdachte noch door een ander kan zijn gedood.
Voor wat betreft een ander dan verdachte, past dit ook bij de bevindingen met betrekking tot de aangetroffen sleutels. Immers is gebleken dat verdachte zijn eigen huissleutel in zijn bezit had en de sleutel van [slachtoffer] in de woning lag op het moment van aanhouding. De enige die op dat moment nog in het bezit was van een sleutel van de voordeur van de woning van verdachte, betrof de broer van verdachte. Deze heeft de deur op dinsdagochtend 21 januari 2014 geopend door de sleutel driemaal om te draaien. Verdachte heeft aldus de woning op maandagochtend verlaten en heeft de voordeur op slot gedraaid. [slachtoffer] kon op dat moment de woning niet meer in, nu haar huissleutel op de side table in de woning lag. Een eventuele andere dader kan de woning niet hebben afgesloten, nu de sleutels in de woning waren achtergebleven dan wel door verdachte waren meegenomen.
Bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat indien een ander dan verdachte [slachtoffer] heeft gedood dit op vrijdag 17 januari 2014 tussen 18.00 uur en 20.00 uur of zaterdag 20 januari 2014 tussen 10.00 uur en 16.00 dan wel 17.00 uur moet zijn gebeurd.
Uit het dossier is gebleken dat [slachtoffer] vanaf vrijdagavond 17 januari 2014 meerdere afspraken niet is nagekomen.
Getuige [getuige 5] [28] had op donderdag 16 januari 2014 een afspraak met [slachtoffer] . Zij hadden afgesproken dat [slachtoffer] haar telefoonnummer nog door zou geven, zoals ook door [slachtoffer] donderdagavond aan verdachte werd gemaild [29] . Dit heeft zij echter niet meer gedaan.
Getuige [getuige 6] [30] had op vrijdagavond 17 januari 2014 te 20.00 uur een afspraak met [slachtoffer] . [slachtoffer] zou een sollicitatiegesprek met haar hebben. Dezelfde dag heeft [slachtoffer] naar verdachte gemaild dat zij moest solliciteren in het Ginneken [31] . Daarnaast had [slachtoffer] getuige [getuige 7] [32] verzocht naar de versnellingsbak van haar Suzuki te kijken omdat ze die avond naar een sollicitatiegesprek moest. Ze wilde ’s middags alvast even gaan kijken waar het was. Die avond verscheen [slachtoffer] zonder afzegging niet op het gesprek [33] .
Het NFI heeft toxicologisch onderzoek verricht [34] . In het femoraal bloed en de urine van [slachtoffer] werd alcohol aangetoond. Voorts is er onderzoek verricht naar de maaginhoud van [slachtoffer] [35] . Gerapporteerd werd dat de laatste maaltijd die [slachtoffer] genuttigd zou hebben, walnoten waren. Tijdens de schouw werden op de eettafel in de woning van verdachte walnoten en kruimels op de tafel aangetroffen [36] .
De rechtbank acht het zeer wel mogelijk dat [slachtoffer] walnoten in de woning van verdachte heeft gegeten.
In het geval dat [slachtoffer] zaterdag gedurende de dag zou zijn teruggekeerd naar de woning van verdachte, zou dit, gelet op de maaginhoud en hetgeen uit toxicologisch onderzoek is gebleken, betekenen dat zij die dag enkel walnoten en alcohol heeft genuttigd. Kijkend naar de verklaring van verdachte past dit beeld echter eerder bij vrijdag dan zaterdag. Vrijdag had zij immers enkel alcohol gedronken en geen maaltijd gegeten. Dit wijst erop dat [slachtoffer] niet op zaterdag, maar reeds op vrijdag om het leven is gebracht. Dat wordt ondersteund door het feit dat dat [slachtoffer] op vrijdagavond haar afspraken niet is nagekomen. Dat zij de afspraak met [getuige 6] zou zijn vergeten, acht de rechtbank niet waarschijnlijk gelet op de e-mail die zij hierover aan verdachte heeft verstuurd en haar plan om vooraf alvast te kijken waar het was. Na vrijdag is geen enkel teken van leven van [slachtoffer] meer vernomen. Dit terwijl er zich in het dossier diverse verklaringen bevinden over waar [slachtoffer] zich bevond tot en met vrijdagavond. Over wat [slachtoffer] na vrijdag heeft gedaan, heeft niemand iets kunnen verklaren. Enkel verdachte heeft verklaard wat [slachtoffer] de dagen na vrijdag zou gaan doen, doch deze verklaring wordt op geen enkel punt bevestigd. Tevens droeg [slachtoffer] , zo blijkt uit de verklaring van verdachte [37] , op vrijdag dezelfde kleding als de kleding waarin zij op dinsdag dood werd aangetroffen [38] .
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat ook zaterdag als dag van overlijden kan worden uitgesloten. Er is ook in het dossier noch in de verklaring van verdachte een scenario te vinden dat bij een overlijden op die dag past. Dit leidt tot de conclusie dat [slachtoffer] vrijdag 17 januari 2014 tussen 14.00 uur en 20.00 uur is overleden. Verdachte heeft verklaard dat hij tussen 14.00 uur en 18.00 uur samen met [slachtoffer] in de woning is geweest. Aldus resteren er twee scenario’s, te weten dat verdachte [slachtoffer] tussen 14.00 uur en 18.00 uur heeft gedood of dat een ander dan verdachte [slachtoffer] tussen 18.00 en 20.00 uur heeft gedood.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat een ander dan verdachte [slachtoffer] tussen 18.00 en 20.00 uur heeft gedood. Zij acht daartoe de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Indien een ander dan verdachte [slachtoffer] zou hebben gedood, zou [slachtoffer] de deur voor hem/haar open hebben moeten doen dan wel zouden er sporen van braak moeten zijn. De dochter van verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] nooit een vreemde binnen zou laten [39] . Daarnaast is tijdens het onderzoek niet gebleken van braakschade, noch zijn er schoensporen van een onbekende derde in de woning aangetroffen. Ook uit buurtonderzoek is niet gebleken dat een ander dan verdachte vrijdag 17 januari 2014 de woning van verdachte binnen is gegaan.
Het onderzoek naar de witte BMW, [40] waarover enkel verdachte heeft verklaard, heeft geen aanwijzingen opgeleverd die naar een derde zouden kunnen leiden. Bij geen van de in het proces-verbaal genoemde personen bleek een witte BMW op naam te staan dan wel in gebruik te zijn, noch bleek dit uit registraties uit het politiesysteem. Er zijn hierover 20 personen bevraagd en niemand heeft hier iets over kunnen verklaren. Dat [slachtoffer] de deur open zou hebben gedaan voor de bestuurder van de witte BMW en dat deze persoon [slachtoffer] heeft gedood, acht de rechtbank gelet hierop niet aannemelijk.
Ook de overige aangetroffen en bemonsterde sporen wijzen er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat een ander dan verdachte [slachtoffer] zou hebben gedood. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit onderzoek is gebleken dat meerdere bemonsteringen aan de hals, mond en de trui van het slachtoffer en het laken dat over het slachtoffer hing een mengprofiel bevatten van twee of meer donoren. Deskundige dr. Herbergs [41] heeft ten aanzien van deze bemonsteringen aangegeven dat het niet mogelijk is een uitspraak te doen over een mogelijk gelijke donor naast het slachtoffer en verdachte in de bemonsteringen. Reden hiervoor is dat er met name in de bemonsteringen AAFW1810NL (hals slachtoffer), AAFW1832NL (mond slachtoffer) en de bemonsteringen van het laken en de trui slechts een zeer gering aantal resterende DNA-kenmerken is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook deze sporen niet duiden op een derde. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat als een ander dan verdachte [slachtoffer] zou hebben gedood, er geen enkel prominent (dader)spoor zou zijn achtergelaten.
Het scenario dat een ander dan verdachte [slachtoffer] heeft gedood op vrijdag 17 januari 2014 tussen 18.00 en 20.00 uur acht de rechtbank aldus niet aannemelijk.
Daarmee resteert het scenario dat verdachte [slachtoffer] op vrijdagmiddag tussen 14.00 uur en 18.00 uur heeft gedood. Bij de beoordeling van dit scenario acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte heeft verklaard dat hij op vrijdag 17 januari 2014 om 20.00 uur thuis kwam. Opvallend is dat verdachte daarbij niet in de werkkamer heeft gekeken en ook heeft verklaard [slachtoffer] niet te hebben geroepen. Dit terwijl [slachtoffer] , volgens de eigen verklaring van verdachte, ook vaak achter de computer zat [42] .
Daarnaast heeft verdachte na 17 januari 2014 te 12.25 uur [43] op geen enkel moment geprobeerd contact te krijgen met [slachtoffer] . Op eerdere momenten dat [slachtoffer] weg was, deed verdachte dit wel. Naast het feit dat verdachte dit zelf heeft verklaard [44] , blijkt dit ook uit het mailverkeer tussen verdachte en [slachtoffer] [45] . Verdachte heeft verklaard dat de mail niet meer zou werken, doch hij heeft deze op vrijdag nog gewoon gebruikt. Ook de verklaring van verdachte dat hij dacht dat [slachtoffer] voor een langere periode weg zou blijven en dat hij om deze reden geen contact zocht met [slachtoffer] , acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte [46] heeft immers zelf verklaard dat als [slachtoffer] voor langere tijd wegging, zij haar hond en kleding meenam. Ook getuigen hebben verklaard dat [slachtoffer] haar hondje meenam als ze weg ging [47] . Vanaf vrijdag 17 januari 2014 verbleef de hond in de woning van verdachte en ook had [slachtoffer] spullen achter gelaten, waaronder haar rode jas en blauwe sporttas met onder meer haar portemonnee. Naast de (opvallende) rode jas hingen er geen andere jassen aan de kapstok [48] . Dat verdachte de tas en jas van [slachtoffer] niet zou hebben gezien, lijkt niet te passen in de eigen verklaring van verdachte dat hij heel precies is met alles [49] . Tijdens de schouw is de rechtbank bovendien gebleken dat de woning van verdachte een klein en overzichtelijk appartement betreft [50] . De rode jas was zowel vanuit de woonkamer als de slaapkamer van verdachte direct waarneembaar. Het kan niet anders dan dat verdachte de rode jas is opgevallen. Dit had enkel anders kunnen zijn indien de badkamerdeur wijd geopend zou zijn geweest. Dit blijkt echter niet het geval [51] .
Voorts doet verdachte de dagen na het overlijden van [slachtoffer] het tegenover andere personen voorkomen dat hij weet waar [slachtoffer] is. Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte op zaterdag 18 januari 2014 tegen hem had gezegd dat [slachtoffer] moest werken. Verdachte zou ’s avonds met [slachtoffer] terugkomen. Deze afspraak is hij echter niet nagekomen [52] . Op zondag 19 januari 2014 geeft verdachte bij [getuige 3] aan dat [slachtoffer] alweer weg was [53] . Uit niets blijkt echter waarop verdachte deze uitlatingen heeft gebaseerd.
Bovendien reageert verdachte niet op verzoeken om contact op te nemen. What’s app-berichten en telefonische oproepen blijven onbeantwoord [54] . Ook afspraken worden door verdachte niet nagekomen. Op vrijdag 17 januari 2014 te 18.00 uur had verdachte een afspraak met [getuige 10] [55] . Zonder afzegging is verdachte hier niet verschenen. Op diezelfde dag stuurt verdachte getuige [getuige 11] [56] een sms om te vragen of zij zaterdag 18 januari 2014 in plaats van vrijdag 17 januari 2014 kan komen werken. Hierop heeft [getuige 11] op zaterdag een sms naar verdachte gestuurd. Ook dit sms-bericht is onbeantwoord gebleven. Zaterdag zou verdachte de ramen komen zemen bij getuige [getuige 12] [57] . Ook op deze afspraak is verdachte zonder afzegging niet verschenen.
Naast het feit dat verdachte na vrijdag 17 januari 2014 op geen enkel wijze heeft getracht contact te krijgen met [slachtoffer] , terwijl niets erop duidde dat zij voor lange tijd weg zou blijven, is verdachte op al zijn afspraken niet verschenen en heeft hij niet gereageerd op berichten van anderen. Deze vaststellingen kunnen op zijn minst als opmerkelijk worden beschouwd. Dit geldt ook ten aanzien van de reactie van verdachte op de mededeling dat zijn vriendin dood in zijn woning is aangetroffen. Verdachte lijkt hier niet van te schrikken [58] . Integendeel, in het contact dat verdachte met [getuige 3] [59] heeft op 21 januari 2014 te 15.29 uur geeft verdachte aan “van niks te weten”. Er zou een man bij zijn woning naar binnen zijn gegaan. Verder wist hij niks. Daarvoor had hij ook gezegd tegen [getuige 3] dat zij niet mocht zeggen waar hij was.
Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte na vrijdagmiddag 17 januari 2014 18.00 uur meerdere pogingen heeft gedaan zichzelf van het leven te beroven. Verdachte heeft hierover verklaard [60] dat hij op vrijdagavond 17 januari 2014 veertig slaappillen heeft genomen met bier, naar bed is gegaan en nog een “Wees gegroetje” heeft gedaan. Zaterdag is hij, tot zijn spijt zo heeft hij verklaard, wakker geworden. Zaterdagochtend wilde verdachte voor de trein springen en later in Gorinchem van de brug, maar hij heeft dit niet gedaan. Daarna heeft verdachte morfinepleisters geplakt, is naar huis gereden en heeft vervolgens 70 pillen ingenomen, waarna hij zondagochtend wederom wakker is geworden. Die zondag heeft verdachte tegen [getuige 3] gezegd dat het hem niet lukte zelfmoord te plegen [61] . Hij wilde een eind aan zijn leven maken. Maandagochtend heeft verdachte nogmaals morfinepleisters geplakt [62] .
Daarbij komt dat verdachte voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] uitlatingen heeft gedaan die erop wijzen dat hij haar mogelijk iets aan wilde doen. Zo heeft verdachte vaak tegen [getuige 3] gezegd ‘als zij bij mij weggaat dan zoek ik haar en vermoord ik haar’ [63] . Hij heeft tegen [getuige 13] gezegd dat hij en [slachtoffer] samen oud worden, en als hij haar niet heeft, dan niemand niet [64] . Voorts heeft [slachtoffer] tegen [getuige 14] gezegd dat verdachte haar bedreigde met woorden als “als ik je niet kan krijgen, dan kan niemand je krijgen” [65] .
Op grond van bovengenoemde omstandigheden in samenhang bezien met het sporenonderzoek acht de rechtbank meer dan ‘beyond reasonable doubt’ vaststaan dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Zij komt dan ook tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. Het dossier bevat hiervoor geen enkele aanwijzing. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de impliciet primair tenlastegelegde moord, maar acht verdachte wel schuldig aan doodslag.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 januari 2014 te Geertruidenberg opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door haar te wurgen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
een tijdstip in of omstreeks de periode van17 januari 2014
tot en met
21 januari 2014te Geertruidenberg opzettelijk
en al dan niet met
voorbedachten rade[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die
[slachtoffer] gewurgd,
in elk geval op het lichaam van die [slachtoffer] geweld van
buitenaf toegepast, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 17 januari 2014 schuldig gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer] . Hij heeft haar door verwurging om het leven gebracht, hetgeen voor [slachtoffer] een verschrikkelijke ervaring moet zijn geweest. Verdachte heeft [slachtoffer] gedood, haar lichaam laten liggen en geen enkele verantwoordelijkheid genomen. Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven. Weliswaar heeft verdachte het recht om te zwijgen, doch maakt dit het feit extra zwaar voor de nabestaanden. Door deze houding van verdachte zullen zij er nooit achter komen wat er zich op vrijdag 17 januari 2014 precies heeft afgespeeld. Ook de reden waarom hun geliefde dood moest, zal voor de nabestaanden altijd een raadsel blijven. Het motief van verdachte om [slachtoffer] te doden is niet eenduidig aan te wijzen. Wel valt uit het dossier af te leiden dat er op 17 januari 2014 mogelijk ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] is ontstaan over het al dan niet betalen van de huur voor de zoon van [slachtoffer] aan [getuige 10] . Verdachte had immers via e-mail aangegeven aan [slachtoffer] dat hij het geld voor de huur had opgehaald bij de bank, terwijl later bleek dat dit niet het geval was. Verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij en [slachtoffer] die vrijdag gezellig hadden gekaart en dat zij er niet moeilijk over deed dat het geld er toch niet was, maar de rechtbank acht dit moeilijk voorstelbaar gelet op de mailwisseling tussen verdachte en [slachtoffer] over het betalen van de huur. Bovendien heeft verdachte in het gesprek met [getuige 3] op 21 januari 2014 tegen haar gezegd dat het hem niet interesseerde wie er de woning binnen was gegaan aangezien hij en [slachtoffer] ruzie hadden gehad. Daarnaast heeft verdachte op 21 januari 2014 aan getuige [getuige 15] aangegeven dat zijn relatie met zijn vriendin uit was. Ook hierin kan een motief zijn gelegen. Verdachte heeft immers meerdere uitlatingen gedaan waarin dreigementen richting [slachtoffer] werden geuit, waarin onder meer werd aangegeven dat als [slachtoffer] hem zou verlaten, hij haar zou vermoorden. De ongewisheid over de redenen van haar dood, maakt de last van de nabestaanden extra zwaar.
Maar het grootste leed heeft verdachte [slachtoffer] aangedaan. Verdachte was haar ex-partner, in wie zij het vertrouwen had – en mocht hebben – bij hem veilig te zijn. Door haar leven te nemen, heeft verdachte [slachtoffer] het grootste goed, het recht op leven, ontnomen. Zij kan haar kinderen niet verder zien opgroeien. Voor de samenleving is het een schokkend en zeer ernstig feit. Het nemen van een leven van een ander is één van de ernstigste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht en wordt derhalve zwaar bestraft. Enkel een langdurige gevangenisstraf komt in aanmerking als straf.
In het kader van de rechtseenheid zoekt de rechtbank bij de strafmaat aansluiting bij hetgeen doorgaans voor een doodslag in den lande wordt opgelegd, waarbij zij als uitgangspunt haar hogerberoeps-instantie neemt, het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het hof legt in zaken waarbij sprake is van doodslag doorgaans gevangenisstraffen van 8 tot 12 jaar op. De rechtbank zal hierna bespreken met welke feiten en omstandigheden zij voorts rekening houdt bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf.
In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat uit het strafblad van verdachte is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld wegens een poging tot doodslag op zijn ex-echtgenote. Ondanks dat dit wellicht lang geleden lijkt, vertoont de huidige zaak veel gelijkenissen met de zaak uit 1994. Helaas heeft verdachte in de huidige zaak niet willen meewerken aan het psychiatrisch en psychologisch onderzoek. De rechtbank betreurt dit ten zeerste, nu zij graag op de hoogte was geweest van wat er met verdachte aan de hand is. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat er met hem niets aan de hand is en dat hij – indien hij morgen zou worden vrijgelaten – meteen weer normaal zou functioneren in de maatschappij. De rechtbank heeft ernstige twijfels over het zelfinzicht van verdachte. Immers, verdachte is in 1994 veroordeeld voor een poging tot doodslag op zijn toenmalige echtgenote. Alleen al deze gelijkenis baart de rechtbank zorgen. Aan de opgelegde proeftijd was destijds een reclasseringstoezicht gekoppeld. Verdachte heeft echter ter zitting verklaard dat hij na de veroordeling nimmer met iemand van de reclassering heeft gesproken en dat het toezicht nooit is opgestart. Voorts is uit het dossier gebleken dat in de relatie tussen [slachtoffer] en verdachte, net als in de relatie met zijn ex-echtgenote, regelmatig huiselijk geweld voorkwam, hetgeen reden is voor nog meer zorgen. Daarnaast is uit het dossier en ter zitting gebleken dat verdachte al jaren mensen - zelfs zijn kinderen - wijsmaakte dat hij slokdarm- dan wel botkanker zou hebben. Hij verzon dat hij voor bestralingen naar het ziekenhuis moest en mensen maakten zich grote zorgen om hem. Tot slot heeft verdachte in zijn leven meermalen zelfmoordpogingen ondernomen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ernstige twijfels aan de mededeling van verdachte dat er met hem niets aan de hand is en dat hij prima functioneert.
Ter voorkoming van recidive en ter beveiliging van de maatschappij heeft de rechtbank daarom de maatregel van een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging overwogen. Het niet meewerken aan rapportages mag immers niet leiden tot het ontlopen van een TBS, wanneer er wel ernstige redenen zijn om aan te nemen dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en hij een gevaar vormt voor de veiligheid van een toekomstige nieuwe relatie of anderen. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in maart 2015 heeft bevestigd [66] kan de Nederlandse rechter aan een weigerachtige observandus TBS opleggen. Het is aan de rechter om een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens vast te stellen, hetgeen bijvoorbeeld ook kan worden vastgesteld op grond van (een combinatie van) de inhoud van het dossier, rapportages uit eerdere strafzaken of rapporten en verklaringen van deskundigen en van anderen die het oordeel ondersteunen. De rechtbank overweegt dat de deskundigen in de rapportage van het Pieter Baan Centrum d.d. 6 februari 2015 hebben geconcludeerd dat zij door de consequente weigering van de gespreks- en onderzoekscontacten onvoldoende in staat zijn om een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aan te tonen of uit te sluiten. Over de eventuele aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis kunnen evenmin uitspraken worden gedaan. Nu de deskundigen dezelfde informatie over het verleden van verdachte en het huidige strafdossier voorhanden hadden als de rechtbank, acht de rechtbank onvoldoende gegevens aanwezig om – ondanks de grote zorgen – zelfstandig een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij verdachte vast te stellen. De optie om TBS op te leggen, is daarmee komen te vervallen, zodat alleen de mogelijkheid van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf resteert.
Alles overwegende en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de ernst van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals de rechtbank hierboven heeft uiteengezet. De rechtbank is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend is als straf voor de doodslag op [slachtoffer] .

7.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
- verklaart de rechtbank bevoegd;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-Spreekt verdachte vrij van de impliciet primair tenlastegelegde moord;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Doodslag

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de Suzuki Baleno, kenteken [kenteken]
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Marsé en mr. Ebben, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 oktober 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 20TGO14003-2014015189 van de regiopolitie Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1606.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 641 van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal eerste sporenonderzoek plaats delict, pagina’s 40 tot en met 46, opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 378.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1152 van voornoemd eindproces-verbaal.
5.Het proces-verbaal eerste sporenonderzoek plaats delict, pagina 336, opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 378.
6.Het deskundigenrapport DNalysis d.d. 3 juli 2014, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, pagina’s 311, 312 en 313 opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met
7.Het losbladig proces-verbaal schoensporenonderzoek d.d. 12 december 2014, opgemaakt door [verbalisant 2]
8.Het proces-verbaal eerste sporenonderzoek plaats delict, pagina’s 43 en 44, opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 378.
9.Het deskundigenrapport DNalysis d.d. 1 juli 2015, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, pagina 3.
10.Het proces-verbaal eerste sporenonderzoek plaats delict, pagina 45, opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 378.
11.Het deskundigenrapport DNalysis d.d. 10 april 2015, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, pagina’s 4 en 5.
12.Het proces-verbaal eerste sporenonderzoek plaats delict, pagina’s 44, 45 en 46, opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 378.
13.Het deskundigenrapport DNalysis d.d. 3 juli 2014, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, pagina’s 311, 312 en 313 opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 378.
14.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijk dood d.d. 24 april 2014, opgemaakt door dr. B. Kubat, pagina 253, opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 378.
15.Losbladig forensisch geneeskundig onderzoek d.d. 8 januari 2015 opgemaakt door dr. B.L.F. Oude Grotebevelsborg
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 125 en 153 van voornoemd eindproces-verbaal.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1086 van voornoemd eindproces-verbaal
18.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 5 maart 2015.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 1019 van voornoemd eindproces-verbaal
20.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 179 van voornoemd eindproces-verbaal.
21.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina’s 88 en 649 van voornoemd eindproces-verbaal
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , pagina 671 van voornoemd eindproces-verbaal.
23.Het losbladig proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juni 2015
24.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 24 september 2015
25.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 977 van voornoemd eindproces-verbaal.
26.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 313 van voornoemd eindproces-verbaal.
27.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1115 van voornoemd eindproces-verbaal.
28.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , pagina 1157 van voornoemd eindproces-verbaal.
29.Het geschrift, te weten een e-mailbericht d.d. 16 januari 2014, pagina 1278 van voornoemd eindproces-verbaal.
30.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , pagina 1137 van voornoemd eindproces-verbaal.
31.Het geschrift, te weten een e-mailbericht d.d. 17 januari 2014, pagina 1292 van voornoemd eindproces-verbaal.
32.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] bij de rechter-commissaris d.d. 2 april 2014, pagina’s 2 en 5.
33.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , pagina’s 1137 van voornoemd eindproces-verbaal.
34.Het toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] d.d. 13 februari 2014 opgemaakt door dr. B. Kubat, pagina 273 opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 378.
35.Onderzoek aan maaginhoud naar aanleiding van het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] op 21 januari 2014 te Geertruidenberg, pagina 279 opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 378.
36.Het proces-verbaal schouw d.d. 16 september 2014
37.Het proces-verbaal van verhoor verdachte pagina 311 van voornoemd eindproces-verbaal.
38.Het proces-verbaal eerste sporenonderzoek plaats delict, pagina 43 opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 378.
39.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] , pagina 1014 van voornoemd eindproces-verbaal.
40.De processen-verbaal van bevindingen, pagina’s 1577, 1583, 1584, 1586 en 1587 en 1595 tot en met 1600 van voornoemd eindproces-verbaal
41.Het losbladig proces-verbaal DNalysis d.d. 21 september 2015, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs,
42.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 312 van voornoemd eindproces-verbaal
43.Losbladig rapportage criminaliteitsanalyse, pagina 5.
44.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 394 van voornoemd eindproces-verbaal.
45.Pagina’s 1246 tot en met 1291 van voornoemd eindproces-verbaal.
46.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 177 van voornoemd eindproces-verbaal.
47.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 648 van voornoemd eindproces-verbaal; het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , pagina 672 van voornoemd eindproces-verbaal; het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] , pagina 841 van voornoemd eindproces-verbaal.
48.Het geschrift, te weten een foto van de kapstok van de hal, pagina 336, opgenomen in het eindproces-verbaal met dossiernummer PL206C-2014015189 van het Team Grootschalige Opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde ambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 378.
49.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 401 van voornoemd eindproces-verbaal.
50.Het proces-verbaal van schouw op 16 september 2014.
51.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 312 van voornoemd eindproces-verbaal.
52.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 1021 van voornoemd eindproces-verbaal.
53.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 663 van voornoemd eindproces-verbaal.
54.Pagina’s 1241 tot en met 1244 van voornoemd eindproces-verbaal en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 664 van voornoemd eindproces-verbaal
55.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] , pagina1539 van voornoemd eindproces-verbaal
56.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 11] , pagina 1043 van voornoemd eindproces-verbaal
57.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] , pagina 1029 van voornoemd eindproces-verbaal
58.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 53 van voornoemd eindproces-verbaal
59.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 644 van voornoemd eindproces-verbaal
60.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 179 van voornoemd eindproces-verbaal.
61.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 663 van voornoemd eindproces-verbaal.
62.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 179 van voornoemd eindproces-verbaal.
63.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 659 van voornoemd eindproces-verbaal.
64.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] , pagina 1052 van voornoemd eindproces-verbaal.
65.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 14] , pagina 959 van voornoemd eindproces-verbaal.
66.EHRM 26 maart 2015, nr. 73560/12, Constancia vs Nederland