In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het bouwen van een atelier in de tuin van een perceel in Breda. Verzoekers, omwonenden van het perceel, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 4 september 2015 de omgevingsvergunning had verleend. Zij vreesden voor geluidsoverlast, chemische afvalproductie en parkeeroverlast, en stelden dat het gebruik van het bijgebouw niet in overeenstemming was met de woonfunctie van het hoofdgebouw.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beoogde gebruik van het atelier geen relatie heeft met de woonfunctie van het hoofdgebouw, waardoor de gemeente niet bevoegd was om de vergunning te verlenen. Bovendien werd er een cumulatie van afwijkingsmogelijkheden geconstateerd, wat niet toelaatbaar is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het bestreden besluit toegewezen, wat betekent dat de vergunning tijdelijk is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder opgedragen het door verzoekers betaalde griffierecht te vergoeden en heeft hij verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 980,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.