ECLI:NL:RBZWB:2015:6880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _6624
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een atelier in strijd met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het bouwen van een atelier in de tuin van een perceel in Breda. Verzoekers, omwonenden van het perceel, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 4 september 2015 de omgevingsvergunning had verleend. Zij vreesden voor geluidsoverlast, chemische afvalproductie en parkeeroverlast, en stelden dat het gebruik van het bijgebouw niet in overeenstemming was met de woonfunctie van het hoofdgebouw.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beoogde gebruik van het atelier geen relatie heeft met de woonfunctie van het hoofdgebouw, waardoor de gemeente niet bevoegd was om de vergunning te verlenen. Bovendien werd er een cumulatie van afwijkingsmogelijkheden geconstateerd, wat niet toelaatbaar is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het bestreden besluit toegewezen, wat betekent dat de vergunning tijdelijk is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder opgedragen het door verzoekers betaalde griffierecht te vergoeden en heeft hij verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 980,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/6624 VV

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] en [naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam] , verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam] , vergunninghouder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 4 september 2015 (bestreden besluit) inzake de omgevingsvergunning voor het bouwen van een atelier in de tuin van het perceel [adres] te [plaatsnaam] .
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 oktober 2015.
Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is gehoord bij monde van [naam gemachtigde] . Vergunninghouder [naam vergunninghouder] is in persoon verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[naam vergunninghouder] heeft op 15 juni 2015 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een atelier in de tuin van het perceel [adres] te [plaatsnaam] . Omdat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, eerste lid, sub a, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de strijd met het bestemmingsplan is gelegen in overschrijding van het bouwvlak, overschrijding van het bebouwingspercentage voor bijgebouwen en het gebruik van het bijgebouw voor een aan huis gebonden beroep.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend.
2. Verzoekers zijn omwonenden en hebben, samengevat, aangevoerd dat het bijgebouw niet gebruikt gaat worden voor een aan huis gebonden beroep maar ten behoeve van een professioneel atelier voor glas–in-lood. Zij vrezen voor geluidsoverlast, chemische afvalproductie en parkeeroverlast. Daarnaast hebben zij betoogd dat een onevenredige aantasting van het woonbeeld optreedt. Ten slotte blijkt volgens verzoekers uit de vergunning dat het vergunninghouder hiermee tevens is toegestaan om kamers te verhuren.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Namens verweerder is betwist dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat de grieven van verzoekers met name gericht zijn tegen de mogelijke effecten van het in gebruik nemen van het bijgebouw en die ingebruikname voor verzoekers geen onomkeerbare gevolgen heeft.
De voorzieningenrechter kan verweerder niet volgen in deze stelling, reeds omdat verzoekers ook betoogd hebben dat de oprichting van het bijgebouw leidt tot een onevenredige aantasting van het woonbeeld. Voorts staat vast dat vergunninghouder reeds een begin heeft gemaakt met de uitvoering van het bouwplan. Dit acht de voorzieningen-rechter voldoende om aan te nemen dat sprake is van onverwijlde spoed in vorenbedoelde zin.
5.1
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] rust op het onderhavige perceel de bestemming “Wonen”.
Artikel 15.1, aanhef en onder a, van de planregels bepaalt dat de als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van kamerverhuur.
Ingevolge artikel 15.2.1, onder a, van de planregels mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ gebouwen worden gebouwd.
Krachtens artikel 15.2.3, onder c, van de planregels mogen bijgebouwen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 60 m2.
Op grond van artikel 21, onder a, aanhef en sub 3, van de planregels, is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit.
Ingevolge artikel 15.4, aanhef en onder b, van de planregels, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 - voor zover hier van belang - voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroep- en bedrijfsactiviteit.
5.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat het atelier wordt opgericht buiten het bouwvlak en dat voor deze afwijking van het bestemmingsplan toepassing is gegeven aan artikel 4, eerste lid, sub a, van Bijlage II bij het Bor. Voor de bevoegdheid om ten behoeve van een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom af te wijken van een bestemmingsplan, dient sprake te zijn van een bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 1 van Bijlage II bij het Bor. Een bijbehorend bouwwerk is daarin gedefinieerd als uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Omdat het hoofdgebouw op het onderhavige perceel een woning is dient het atelier derhalve functioneel verbonden te zijn met deze woning. Het door vergunninghouder beoogde gebruik van het atelier heeft geen relatie met de woonfunctie van het hoofdgebouw, zodat verweerder niet bevoegd was toepassing te geven aan artikel 4, eerste lid, sub a, van Bijlage II bij het Bor.
5.3
De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat hij voor het bedrijfsmatige gebruik van het atelier is afgeweken van het in artikel 21, onder a, aanhef en sub 3, van de planregels neergelegde verbod door toepassing te geven aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 15.4, aanhef en onder b, van de planregels. Een dergelijke cumulatie van afwijkingsmogelijkheden acht de voorzieningenrechter niet toelaatbaar omdat op deze wijze de gemeentelijke planwetgever de reikwijdte van artikel 4 van het Bor vergroot. Indien artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2°, van de Wabo niet toereikend is om de oprichting van het atelier mogelijk te maken dan kan de strijdigheid met het bestemmingsplan slechts opgeheven worden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3°, van de Wabo.
6.1
Ingevolge artikel 15.2.1, onder b, van de planregels - voor zover hier van belang - mag het aantal woningen niet worden vermeerderd.
Artikel 1.80 van de planregels definieert ‘woning’ als een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 1.50 definieert ‘kamerverhuur’ als het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden.
6.2
Als bijlage bij het bestreden besluit heeft verweerder tevens een aanvraagformulier overgelegd, met daarop de handgeschreven mededeling: “melding kamerverhuur hospitaregeling”. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat in het bestreden besluit weliswaar geen overwegingen zijn opgenomen over het toestaan van kamerverhuur, maar dat niettemin beoogd is om hiervoor toestemming te verlenen. Naar verweerder ter zitting heeft erkend bevatten de planregels geen mogelijkheid om af te wijken van het voorschrift dat het aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Aangezien in artikel 5, eerste lid, van Bijlage II bij het Bor is bepaald dat bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 het aantal woningen gelijk moet blijven, kan de toestemming voor het gebruik van de woning Blauwoogvlinder 39 te Breda slechts verleend worden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3°, van de Wabo. Deze afwijkingsmogelijkheid is niet toegepast.
7. Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om schorsing van het bestreden besluit moet worden toegewezen.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden. Voorts veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 980,--.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 980,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2015.
P.H.M. Verdonschot, griffier C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.