In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met twee minderjarige jongens tijdens een kinderkamp. De jongens, die 13 jaar oud waren, verklaarden dat de verdachte hen in hun slaapzakken had betast. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Tijdens een reconstructie, geleid door de rechter-commissaris, werd aangetoond dat het fysiek onmogelijk was dat de gedragingen zoals door de jongens beschreven, hadden plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de jongens niet ondersteund werden door ander bewijs en dat de verklaringen niet geloofwaardig waren in het licht van de reconstructie. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de jongens, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in zaken die betrekking hebben op ernstige beschuldigingen zoals ontucht.