ECLI:NL:RBZWB:2015:731

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
02/997152-09
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hinfelaar
  • A. Kouwenhoven
  • J. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale productie, invoer en handel in Masterboxen door een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van ruim vier jaar samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de illegale productie, invoer en handel in Masterboxen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van grootschalige namaak, gepleegd als bedrijf, wat de markt ernstig heeft verstoord. De verdachte maakte deel uit van een professioneel opererende criminele organisatie die het oogmerk had illegale Masterboxen te produceren en te verkopen. In dit gestructureerde samenwerkingsverband hadden alle verdachten een eigen rol, en zij hebben op grote schaal inbreuk gemaakt op auteursrechten, wat aanzienlijke economische schade heeft toegebracht aan de rechthebbenden.

De rechtbank heeft de verdachte en zijn medeverdachten veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de strafbepaling is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld binnen de criminele organisatie en dat hij de opdrachtgever en financier was voor de vervaardiging en verspreiding van de illegale Masterboxen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk inbreuk maken op auteursrechten en het ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden hebben van voorwerpen waarin met inbreuk op auteursrecht een werk is vervat.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de periode in voorarrest, toegewezen, maar heeft de straf verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de teruggave gelast van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/997152-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], aan het adres [adres]
raadsvrouw: mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19, 20, 21 en 26 januari 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Geertsema, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
feit 1
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 19 oktober 2010 te Tilburg en/of ’s-Hertogenbosch en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of in België en/of in Polen en/of in Italië en/of Tsjechië en/of Bulgarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk een (groot) aantal dvd’s en/of cd’s (in verzamelboxen onder de naam Masterbox en/of Masterbox Disney classics en/of Masterbox Family Special en/of Masterbox Walt Disney Pixar Collection), waarop met inbreuk op een anders auteursrecht (bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken, waarvan een gedeelte is vermeld op de aan de tenlastelegging gehechte lijst, waren vervat, openlijk ter verspreiding heeft aangeboden en/of heeft doen aanbieden, en/of ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden heeft gehad en/of voorhanden heeft doen hebben en/of heeft ingevoerd en/of heeft doen invoeren en/of heeft doorgevoerd en/of heeft doen doorvoeren en/of heeft uitgevoerd en/of heeft doen uitvoeren en/of heeft bewaard uit winstbejag en/of heeft doen bewaren uit winstbejag,
en/of
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders auteursrecht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders zonder toestemming van de rechthebbende(n) (bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken, waarvan een gedeelte is vermeld op de bij deze tenlastelegging gevoegde lijst, verveelvoudigd en/of doen verveelvoudigen.
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), van het plegen van voornoemd(e)
misdrijf/misdrijven zijn/hun beroep heeft/hebben gemaakt en/of bovengenoemd misdrijf als
bedrijf heeft/hebben uitgeoefend;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 19 oktober 2010 te Tilburg en/of ‘s-Hertogenbosch en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of in België en/of in Polen en/of in Italië en/of in Tsjechië en/of in Bulgarije, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten hij, verdachte, en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) en welke Organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van inbreuk(en) op het auteursrecht (artikel 31/31a/31b Auteurswet 1912) en/of (gewoonte)witwassen (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht) en/of valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van
Strafrecht).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van verdachte om, kort gezegd, de volgende redenen, al dan niet in samenhang bezien:
  • de onredelijke lange termijn van berechting;
  • het niet betrachten van de benodigde zorgvuldigheid bij het opsporingsonderzoek;
  • de onherstelbare beschadiging van de waarheidsvinding;
  • het negeren van de Europese Salduz jurisprudentie;
  • het negeren van de Europese jurisprudentie betreffende de databewaartermijnen;
  • de schending van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel;
  • het niet voldoen aan de opdracht van de rechtbank.
De rechtbank overweegt ten aanzien van voormelde punten het navolgende.
De onredelijke lange termijn van berechting
De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) bepaald dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De Hoge Raad heeft voormelde uitspraak niet op enig moment herzien. De rechtbank is derhalve van oordeel dat een overschrijding van de redelijke termijn – nog daargelaten de vraag in hoeverre daarvan in het onderhavige geval sprake is – niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het niet betrachten van de benodigde zorgvuldigheid bij het opsporingsonderzoek
Ter adstructie van deze stelling heeft de verdediging gewezen op de aard en de omvang van de samenwerking tussen Stichting Brein en de FIOD. Zij meent dat Stichting Brein in feite als opsporingsambtenaar heeft gefungeerd, in welk verband zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan burgerpseudokoop, en dat de FIOD – en daarmee ook het openbaar
ministerie – niet de benodigde zorgvuldigheid heeft betracht bij het verkrijgen van onafhankelijke en betrouwbare informatie. Volgens de verdediging is ook sprake geweest van misleiding van de rechter-commissaris door de FIOD, door onjuiste informatie te verstrekken in het kader van het verkrijgen van toestemming voor het inzetten van de telefoontap, en is de vervolging van verdachte in strijd met de Aanwijzing Intellectuele Eigendomsfraude.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van Stichting Brein als onrechtmatig moet worden aangemerkt dan wel dat Stichting Brein buiten haar bevoegdheden is getreden. Dit gelet op de Aanwijzing Intellectuele Eigendomsfraude waarin is bepaald, dat bij bestrijding van inbreuken op intellectuele eigendomsrechten in beginsel civielrechtelijke handhaving door de rechthebbende zelf voorop dient te staan. Het initiatief tot dit civielrechtelijke onderzoek gaat daarbij uit van de burger, in dit geval de Stichting. De vraag of het particuliere onderzoek rechtmatig is, wordt niet beheerst door strafvorderlijke regels, maar door normen van burgerlijk recht, in het bijzonder de criteria van onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. De grenzen van wat Stichting Brein in dat kader mag doen zijn ruimer dan de strafvorderlijke bevoegdheden van opsporingsambtenaren. De Hoge Raad laat veel ruimte voor het gebruik van bewijsmateriaal dat door particulieren is verkregen. Daarbij is wel van belang in hoeverre de opsporingsinstanties, in dit geval de FIOD, bemoeienis heeft gehad met de verkrijging van het materiaal. Daar zal de rechtbank hierna nader op ingaan. De rechtbank is in ieder geval niet gebleken van een situatie waarin het optreden van Stichting Brein zodanige schending van de beginselen van behoorlijke procesorde of veronachtzaming van de rechten van de verdediging in de strafzaak tot gevolg heeft gehad, dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie.
Stichting Brein is opgericht om inbreuken op intellectuele eigendomsrechten te bestrijden, in beginsel in civielrechtelijk kader. In dat verband wordt juist van haar verlangd dat zij meewerkt aan een goede informatievoorziening en een adequate informatie-uitwisseling, alsmede dat zij samenwerkt met andere private en publiekrechtelijke partijen. De FIOD behoort tot deze laatste groep. De stelling dat Stichting Brein zich schuldig heeft gemaakt aan burgerpseudokoop snijdt geen hout. Zoals gezegd dient het handelen van Stichting Brein niet te worden getoetst aan de strafrechtelijke normen. Daarnaast kan, op grond van artikel 126ij van het Wetboek van Strafrecht van burgerpseudokoop pas sprake zijn als de officier van justitie met een persoon – die geen opsporingsambtenaar is – overeenkomt dat de persoon bijstand verleend aan de opsporing. Van een dergelijke bijstand is de rechtbank niet gebleken. Stichting Brein kan als ieder ander aangifte doen van strafbare feiten, hetgeen zij in dit geval ook heeft gedaan. Of de aangifte en overig verkregen informatie moet leiden tot een strafrechtelijk opsporingsonderzoek, wordt beoordeeld door de FIOD onder leiding van het openbaar ministerie. In deze zaak is op 10 februari 2009 besloten om een strafrechtelijk onderzoek te starten. De rechtbank is niet gebleken van bemoeienis van de strafvorderlijke autoriteiten tot die datum, die maakten dat het (rechtmatige) optreden van de Stichting Brein aan de FIOD zou moeten worden toegerekend. De FIOD is niet zodanig sturend geweest dat sprake is geweest van inmenging in de zin van artikel 8 EVRM en evenmin kan worden gesproken van initiëren dan wel faciliteren van opsporingshandelingen door Stichting Brein. Ook van zogenaamd structureel wegkijken is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. De rechtbank ziet in het dossier geen feiten en omstandigheden die noopten tot eerder strafrechtelijk ingrijpen van de FIOD.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen bestaan, dat de FIOD niet de benodigde zorgvuldigheid heeft betracht bij het verkrijgen van informatie van Stichting Brein. Ten aanzien van de verkregen informatie vóór de start van het opsporingsonderzoek, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen over het (rechtmatige) handelen van Stichting Brein en hetgeen is overwogen omtrent de bemoeienis die de FIOD daarbij heeft gehad. Ten aanzien van de verkregen informatie ná de start van het opsporingsonderzoek, wijst de rechtbank op de inhoud van de aanvullende processen-verbaal van de betrokken FIOD-opsporingsambtenaren waarin op heldere wijze is gerelateerd, dat zij informatie van Stichting Brein ontvingen en ook hoe zij hiermee zijn omgegaan. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de inhoud van die processen-verbaal te twijfelen en ziet daarin geen aanwijzingen dat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen door de FIOD. Daar komt bij dat de FIOD ook zelf onderzoek heeft verricht na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek, (onder andere) bestaande uit het aanhouden van verdachten, het horen van verdachten en getuigen, het verrichten van doorzoekingen, het uitluisteren van tapgesprekken, het houden van observaties en het verrichten van onderzoek aan in beslag genomen telefoons en computers. Daarnaast zijn er rechtshulpverzoeken gedaan ter verificatie van de informatie van Stichting Brein met betrekking tot de productie en de invoer van de illegale DVD’s/CD’s.
Ter adstructie van haar stelling dat misleiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, heeft de verdediging betoogd dat de tap is ingezet op grond van een verklaring van de heer [getuige 5]
[griffier: niet zijnde verdachte]en de heer [getuige 9], terwijl in feite sprake was van één de auditu verklaring. De rechtbank stelt vast dat deze stelling niet juist is, nu uit het dossier blijkt dat de betreffende telefoontap is toegestaan op grond van verkregen informatie van de telefoontap op medeverdachte [medeverdachte 1]. Reeds gelet hierop treft deze stelling geen doel.
Ten aanzien van de vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie overweegt de rechtbank allereerst, dat deze slechts onderworpen mag worden aan een marginale toets in verband met het opportuniteitsbeginsel. Vervolgens overweegt de rechtbank dat in de Aanwijzing Intellectuele Eigendomsfraude onder punt 2 onder meer als grond voor strafrechtelijke handhaving wordt vermeld “Grootschalige namaak en piraterij, gepleegd in beroep of bedrijf, die de markt verstoren”. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verkregen informatie tot 10 februari 2009 – de datum waarop het opsporingsonderzoek is gestart – het openbaar ministerie redelijkerwijs kon vermoeden dat daarvan sprake was. In deze aanwijzing wordt verder expliciet vermeld, dat de daarin genoemde gronden voor strafvervolging niet cumulatief zijn. Gezien het vorenstaande gaat de rechtbank ook voorbij aan de stelling dat de vervolging van verdachte in strijd zou zijn met voormelde aanwijzing.
De rechtbank is van oordeel dat er op 10 februari 2009 voldoende ernstige verdenkingen waren om het opsporingsonderzoek te starten.
De onherstelbare beschadiging van de waarheidsvinding
Volgens de verdediging heeft het openbaar ministerie één richting uit geredeneerd; zij heeft geen onderzoek gedaan naar de rol van andere personen, mogelijk zwaarwegend ontlastend materiaal is niet door haar onderzocht en vragen van de verdediging zijn niet dan wel onvoldoende beantwoord.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de inhoud van het dossier en de gang van zaken ter zitting – niet aannemelijk is geworden dat het openbaar ministerie in haar opsporingsonderzoek onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de eventuele betrokkenheid van andere personen dan wel dat zij in weerwil van de verdediging heeft nagelaten om nader onderzoek te verrichten in een later stadium. De verdediging is daarnaast voldoende in de gelegenheid gesteld om onderzoekswensen te formuleren zodat eventueel (ander) ontlastend materiaal had kunnen worden onderzocht. Ook op dit punt faalt derhalve het verweer van de verdediging.
Het negeren van de Europese Salduz jurisprudentie
De verdediging heeft aangevoerd dat de Salduz norm is overschreden in zowel de zaak van verdachte als in de zaken van de medeverdachten. Zij heeft in dit verband gewezen op Europese wet- en regelgeving en jurisprudentie. Primair stelt de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair dat de verklaringen van alle verdachten moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Nog daargelaten de vraag of de Salduz norm is geschonden, overweegt de rechtbank dat uit thans geldende (Europese) jurisprudentie volgt dat een dergelijke schending nimmer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank zal hierna onder punt 4.3 ingaan op de vraag of bewijsuitsluiting moet volgen op grond van de gestelde schending.
Het negeren van de Europese jurisprudentie betreffende de databewaartermijnen
De verdediging meent dat sprake is (geweest) van onrechtmatig bewaarde databestanden en dat op basis daarvan machtigingen zijn verleend ter verkrijging van audiobestanden. Zij heeft in dit verband gewezen op Europese wet- en regelgeving en jurisprudentie. De verdediging stelt primair dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair dat het ten gevolge van deze onherstelbare schending verkregen materiaal moet worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank overweegt dat de verdediging de door haar aangehaalde Europese wet- en regelgeving en jurisprudentie geenszins heeft toegespitst op de onderhavige zaak. Zij heeft volstaan met het gebruik van algemene termen als databestanden en audiobestanden. Niet duidelijk is geworden op welke bestanden zij doelt, hoe lang deze bestanden zijn bewaard en welk materiaal ten gevolge hiervan (onrechtmatig) zou zijn verkregen. De rechtbank verwerpt derhalve zowel het ontvankelijkheids- als het bewijsuitsluitingsverweer, als zijnde onvoldoende onderbouwd.
De schending van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel
Ten aanzien van dit punt heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is van een aanzienlijk verschil tussen de strafeis tegen medeverdachte [medeverdachte 3] en de strafeisen tegen de andere verdachten. Daarnaast heeft zij opgemerkt dat in alle zaken een ontnemingsvordering is aangekondigd, uitgezonderd de zaak van medeverdachte [medeverdachte 3]. De verdediging vindt deze verschillen onbegrijpelijk, omdat alle zaken als soortgelijk zijn gepresenteerd. Zij vermoedt dat een en ander verband houdt met gedane toezeggingen aan medeverdachte [medeverdachte 3].
De rechtbank overweegt dat de officier van justitie in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 3] heeft toegelicht hoe zij tot haar strafeis is gekomen en waarom zij in die zaak geen ontnemingsvordering heeft aangekondigd. Daarnaast heeft de officier van justitie uitdrukkelijk ontkend dat het openbaar ministerie toezeggingen heeft gedaan aan medeverdachte [medeverdachte 3]. De rechtbank is ook niet gebleken van dergelijke toezeggingen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de gegeven toelichting en voormelde ontkenning van de officier van justitie, om welke reden het verweer van de verdediging niet slaagt.
Het niet voldoen aan de opdracht van de rechtbank
De rechtbank heeft het openbaar ministerie de opdracht gegeven tot het verschaffen van duidelijkheid over de samenwerking tussen Stichting Brein en de FIOD vanaf 1 juni 2006 tot de daadwerkelijke start van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie aan die opdracht heeft voldaan door het laten opmaken van het aanvullend proces-verbaal dat is opgenomen onder AH-120 en de daarop gegeven aanvullingen in de vorm van twee aanvullende processen-verbaal, welke als bijlagen zijn opgenomen bij de schriftelijke reactie van het openbaar ministerie op de gevoerde preliminaire verweren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rechtbank er, anders dan de verdediging heeft betoogd, van is uitgegaan dat het strafrechtelijk onderzoek pas op 10 februari 2009 is gaan lopen Tot die tijd had de FIOD dan ook geen verbaliseringsplicht in de zin van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (HR 19 december 1995, NJ 1996, 249) . Gezien hetgeen in de aanvullende processen-verbaal is opgenomen, is er in ieder geval wel sprake geweest van zodanige verslaglegging van bevindingen dat doeltreffend kon worden gereageerd op het verzoek van de rechtbank omtrent hetgeen aan het opsporingsonderzoek vooraf was gegaan.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat geen van de door de verdediging gevoerde verweren doel treffen, zodat zij – ook in onderlinge samenhang bezien – niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank acht derhalve het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in haar requisitoir geconcludeerd tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2. Zij heeft zich hierbij gebaseerd op de aangiftes van Stichting Brein, de stichting Buma Stemra, de Nederlandse Vereniging van de Producenten- en Importeurs van beeld- en geluidsdragers en op de aangifte van [aangever]. Uit deze aangiftes blijkt dat de werken, die in de Masterboxen zitten, zonder toestemming van de rechthebbenden zijn vervaardigd en verspreid, aldus de officier van justitie. Zij heeft voorts als bewijsmiddelen gebezigd de rapporten van Stichting Brein, het IFPI-rapport, de processen-verbaal over de doorzoekingen van de firma’s [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3], het proces-verbaal over de onderschepping van de Bulgaarse vrachtauto en de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij betrokken is geweest bij de productie van Masterboxen in Bulgarije. Op grond van deze bewijsmiddelen heeft de officier van justitie de landen Polen, Italië, Tsjechië en Bulgarije als productielanden aangemerkt. De betrokkenheid van de vier verdachten bij de productie van en handel in Masterboxen volgt – volgens de officier van justitie – uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 8] en [getuige 5], de telecomgegevens, de tapgesprekken, de processen-verbaal over de doorzoekingen van de woningen, bedrijven, auto, garage en/of loods van verdachte(n), de processen-verbaal over de verrichte onderzoeken aan de in beslag genomen computers en telefoons, alsmede uit de (deels) bekennende verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. Op grond van voormelde bewijsmiddelen komt de officier van justitie tot een zekere rolverdeling tussen verdachten. Zij meent dat verdachte vanaf de totstandkoming van de Masterboxen tot de verkoop de regie in handen heeft gehad en dus de spilfiguur is geweest. Volgens de officier van justitie hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zich bezig hebben gehouden met de productie, verpakking, distributie en verkoop van Masterboxen en is [medeverdachte 2] betrokken geweest bij de productie en verkoop van de Masterbox Walt Disney edities en bij de distributie en verkoop van Masterboxen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide feiten. Zij meent dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van deze feiten, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent de feiten en al het verkregen materiaal moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat het openbaar ministerie opzettelijk en met grove veronachtzaming inbreuk heeft gemaakt op het recht van verdachte op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM, aldus de verdediging. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, dat het openbaar ministerie niet de benodigde zorgvuldigheid heeft betracht bij het verkrijgen van informatie, alsmede dat sprake is van een onherstelbare schending van de Salduz-norm, de waarheidsvinding en de bewaartermijnen van datagegevens. De verdediging heeft voorts betoogd dat ook de belastende verklaring van [medeverdachte 3] over de betrokkenheid van verdachte bij de productie van en handel in Masterboxen (AH-126) van het bewijs moet worden uitgesloten, gelet op het arrest van het EHRM inzake Vidgen. Zulks omdat onderzoek à décharge niet mogelijk is en de verklaring van [medeverdachte 3] niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Verder is de verdediging van mening dat het openbaar ministerie de bewijsmiddelen onjuist heeft gepresenteerd en dat zij hieraan conclusies heeft verbonden, die geen stand kunnen houden dan wel tegenstrijdig zijn met hetgeen is gerelateerd in het dossier. Volgens de verdediging bestaat er geen direct redengevend materiaal wat verdachte in objectieve zin in connectie brengt met de ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 1 juni 2006 werd Stichting Brein tijdens een voorlichtingsbijeenkomst aan videotheekhouders door een videotheekhouder in het bezit gesteld van een Masterbox, welke bestond uit dvd’s en een cd. Stichting Brein is vervolgens een civiel onderzoek gestart, dat onder meer bestond uit het online aankopen van Masterboxen. Zij concludeerde dat de door haar verkregen Masterboxen bestonden uit kopieën van originele werken en dat deze kopieën zonder toestemming van de rechthebbenden van de betreffende film- en muziekwerken werden geproduceerd en verspreid. Het verloop en de resultaten van het civiele onderzoek werden door Stichting Brein samengevat in een rapport. Dit rapport is op 31 augustus 2006 overhandigd aan de FIOD. De FIOD besloot een dossier aan te leggen met betrekking tot de illegale handel in Masterboxen, waarin soortgelijke meldingen en relevante informatie opgenomen kon worden. Zij zag destijds nog geen aanleiding voor het starten van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek. In de periode na 31 augustus 2006 ontving de FIOD CIE-informatie, alsmede diverse meldingen van verschillende instanties (Stichting Brein, politie en douane) en rapporten van Stichting Brein over de illegale handel in Masterboxen en personen die mogelijk hierbij betrokken zouden zijn. Er werd besloten een tripartiet overleg te houden, welk overleg heeft plaatsgevonden op 10 februari 2009. In dat overleg is besloten een strafrechtelijk opsporingsonderzoek te starten. Tijdens dit onderzoek is onder andere het volgende naar voren gekomen.
De maandelijkse uitgifte van illegale Masterboxen
Zowel door Stichting Brein als door de stichting Buma Stemra, de Nederlandse Vereniging van de Producenten- en Importeurs van beeld- en geluidsdragers en [aangever] is aangifte gedaan ter zake van overtreding van de Auteurswet. Uit deze aangiftes blijkt dat de werken die in de Masterboxen zitten, zonder toestemming van de rechthebbenden zijn vervaardigd en verspreid. [1]
Tijdens het opsporingsonderzoek van de FIOD werd geconstateerd, dat op een website op
6 maart 2006 een bericht was geplaatst, waarvan de inhoud als volgt luidde: “Ik ben op zoek naar een handelaar in masterbox dvd sets er zijn er al 2 in omloop (…)”. [2] Verder heeft [medeverdachte 2] op 27 oktober 2010 verklaard, dat hij sinds 2006 bij de Masterbox betrokken is geraakt en dat hij nu op Masterbox 57 zit. [3] De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat de Masterbox maandelijks is uitgebracht sinds januari 2006.
De productie van Masterboxen
De International Federation of the Phonographic Industry (IFPI) te Londen is door diverse instanties gevraagd om 38 verschillende edities van de Masterbox forensisch te onderzoeken, teneinde vast te stellen waar de discs van de betreffende Masterboxen zijn vervaardigd. [4] Door de FIOD is vastgesteld dat de edities 3 tot en met 23 gebrande recordables betreffen. [5]
Polen
De IFPI heeft in haar verklaring van 16 augustus 2011 als conclusie vermeld dat de discs van de Masterboxen 24 tot en met 38(a), de Masterbox Disney Classics en de Masterbox Family Special zijn geproduceerd in Polen bij het bedrijf [bedrijf 1] of bij het bedrijf [bedrijf 6].
Italië
De IFPI heeft in haar verklaring van 16 augustus 2011 als conclusie vermeld dat de discs van Masterbox 41(a) zijn vervaardigd in Italië bij het bedrijf [bedrijf 2].
Tsjechië
De IFPI heeft in haar verklaring van 16 augustus 2011 als conclusie vermeld dat:
  • 25 van de 36 discs uit de Masterboxen 38b, 39 en 40 zijn vervaardigd in Tsjechië bij het bedrijf [bedrijf 3];
  • 92 van de 144 discs afkomstig uit de Masterboxen 41(b) tot en met 52 zijn vervaardigd in Tsjechië bij het bedrijf [bedrijf 3].
Van de resterende discs was de herkomst niet te herleiden.
Bulgarije
De IFPI heeft in haar verklaring van 16 augustus 2011 als conclusie vermeld dat:
  • de discs van de Masterboxen 53 en 54 zijn vervaardigd in Bulgarije bij het bedrijf [bedrijf 7];
  • 19 van de 36 discs van de Masterboxen 55, 56, 58 zijn vervaardigd in Bulgarije bij het bedrijf [bedrijf 8].
Van de resterende discs was de herkomst niet te herleiden. [6]
De productie van Masterbox discs in Polen
Naar aanleiding van de verkregen informatie van Stichting Brein en de IFPI werd door de FIOD contact gelegd met de politie in Warschau. Aan de FIOD werd medegedeeld dat de politie van Warschau op 12 februari 2009 de fabriek [bedrijf 1] was binnengetreden in het kader van een eigen strafrechtelijk onderzoek ter zake van piraterij en dat een partij Masterboxen nummer 38 in beslag was genomen. Na het bekend worden van deze informatie is de FIOD op 9 maart 2009 afgereisd naar Polen, teneinde na te gaan of er in het onderzoek van de Poolse politie relevante informatie naar voren was gekomen voor het in Nederland gestarte opsporingsonderzoek. Door een medewerker van de Poolse politie werd aan de FIOD medegedeeld dat uit de tot dan toe verkregen informatie de betrokkenheid van een Nederlander naar voren was gekomen, welke bij de Poolse verdachten bekend stond onder de naam [medeverdachte 1]. Deze [medeverdachte 1] zou gebruik maken van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. [medeverdachte 1] zou de tussenpersoon zijn tussen de Nederlandse organisatie en de Poolse verdachten en hij zou contante betalingen hebben gedaan aan de Poolse verdachten voor het persen van illegale dvd’s. [7]
De Poolse politie heeft onder meer de heer [getuige 1] als verdachte gehoord. [getuige 1] heeft verklaard dat hij eind 2007 begin 2008 een persoon genaamd [medeverdachte 1] heeft ontmoet in Polen. [medeverdachte 1] zei dat hij een Nederlander was. Op verzoek van deze [medeverdachte 1] heeft [getuige 1] dvd’s en cd’s laten persen. [medeverdachte 1] zei de auteursrechten te hebben, maar [getuige 1] heeft nooit een schriftelijke verklaring hiervan ontvangen. De schijven werden gemaakt door de bedrijven [bedrijf 9] en [bedrijf 6]. Het bedrijf [bedrijf 1] perste datgene wat [getuige 1] bij [bedrijf 9] had besteld. Vervolgens werden de schijven bedrukt door de firma van [getuige 1]. De eerste productielijn bestond enkel uit dvd’s en is onderschept in Nederland of Duitsland. Tijdens een ontmoeting in Warschau tussen [getuige 1] en [medeverdachte 1] beweerde laatstgenoemde dat dit was gebeurd, omdat de IFPI code ontbrak. Hij heeft vervolgens [getuige 1] gevraagd of de volgende keer de dvd’s verstuurd zouden kunnen worden zonder factuur. [medeverdachte 1] heeft [getuige 1] 5 titels (matrijzen), projecten van de bedrukking en een telefoon gegeven, met het verzoek om hem per sms te contacten. [getuige 1] heeft vervolgens 30.000 schijven laten maken en bedrukt, waarna de schijven naar het door [medeverdachte 1] opgegeven adres zijn verstuurd. Dit adres was van de firma [bedrijf 10]te Eindhoven. De schijven zijn daadwerkelijk gelost in Tilburg. [medeverdachte 1] is naar Polen gekomen om de schijven contant af te rekenen. Nadien hebben nog diverse producties van schijven plaatsgevonden. [medeverdachte 1] heeft [getuige 1] op enig moment gevraagd om bij de schijven een zak productieafval toe te voegen. [getuige 1] heeft [medeverdachte 1] voor het laatst gezien in januari 2009 tijdens een ontmoeting in Polen. [8]
De FIOD heeft nader onderzoek gedaan naar de gebruiker van het telefoonnummer
[telefoonnummer 1]. Uit dit onderzoek bleek dat voormeld nummer op naam stond van [medeverdachte 1], [9] hetgeen ook door [medeverdachte 1] zelf is bevestigd. [10] Uit de gebruikergegevens bleek dat [medeverdachte 1] in de periode 22 oktober 2008 tot en met 13 januari 2009 tijdens zijn verblijf in Polen vijf keer telefonisch contact heeft gehad met het telefoonnummer van [bedrijf 11], van welk bedrijf verdachte enig aandeelhouder is. [11] Daarnaast bleek dat [medeverdachte 1] in de periode 18 december 2008 tot en met 18 maart 2009 32 contacten heeft gehad met Poolse nummers en dat hij in genoemde periode 318 contacten heeft gehad met het nummer [telefoonnummer 2], zijnde het nummer van [bedrijf 11]. [12]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij eind 2007 samen met [medeverdachte 1] in Polen is geweest, waar zij samen diverse bedrijven hebben bezocht. Beiden hebben visitekaartjes van [bedrijf 4] onder hun eigen naamgegevens achtergelaten. [13]
De productie van Masterbox discs in Italië
Op 21 april 2009 werd door Stichting Brein telefonisch aan de FIOD medegedeeld dat in Italië een fabriek bekend was geworden, waar mogelijk Masterboxen geproduceerd zouden worden. Tevens deelde Stichting Brein mede dat Guarda di Finanza een strafrechtelijk onderzoek hiernaar zou gaan instellen. Voormelde informatie werd op 24 april 2009 gevolgd door schriftelijke informatie van Europol, waarin werd vermeld dat gedurende het onderzoek in Italië de naam van de Nederlander [medeverdachte 1], ook genaamd [medeverdachte 3] was opgedoken. Deze Nederlander had een Italiaans bedrijf in Bologna gevraagd om 90.000 cd’/dvd’s te produceren met muziek en films en had hierbij een visitekaartje van [bedrijf 4] achtergelaten. [14]
Op 27 mei 2009 heeft Guarda di Finanza een doorzoeking gedaan bij de firma [bedrijf 2] in Bologna. Bij deze doorzoeking zijn 80.230 dvd’s/cd’s met daarop auteursrechtelijke beschermde werken in beslag genomen, waarvan 42.670 op een verhullende wijze waren verpakt, door het aanbrengen van afvalmateriaal bovenop de spindels. Daarnaast is een kopie van de order afkomstig van de Nederlandse vennootschap [bedrijf 10] in beslag genomen. De order betrof een productie van 84.000 stuks met betrekking tot 12 video en audio titels. [15] In de bedrijfsruimte van [bedrijf 2] werd een machine aangetroffen, waarop op dat moment dvd’s van Masterbox editie 41 werden vervaardigd. De FIOD heeft vastgesteld dat deze dvd’s qua uiterlijke kenmerken en titels identiek waren aan dvd’s van de Masterbox editie 41, die volgens het IFPI zijn vervaardigd in Tsjechië. [16]
Bij voormelde doorzoeking was aanwezig de heer [getuige 2], vennoot van [bedrijf 2]. Hij heeft verklaard dat begin mei 2009 ene [medeverdachte 1] contact met [bedrijf 2] heeft opgenomen, omdat hij geïnteresseerd was in het maken van kopieën van dvd’s en cd’s voor de Nederlandse markt. Vervolgens heeft diezelfde [medeverdachte 1] een bezoek gebracht aan [bedrijf 2] en is een offerte aan hem uitgebracht, met welke offerte [medeverdachte 1] akkoord is gegaan. Hij maakte gebruik van het Skypecontact [skype-adres 1]. Met betrekking tot de in beslag genomen 42.640 dvd’s/cd’s heeft[getuige 2] verklaard, dat deze op verzoek van de klant op spindels moesten worden aangeleverd, met daarbovenop een laag afval. [17] [getuige 2] heeft een omschrijving gegeven van het uiterlijk van [medeverdachte 1]; het is een man van ongeveer 40 jaar oud, 1.80 meter lang, blond haar en hij heeft een normaal postuur. Aan [getuige 2] zijn foto’s getoond. Ten aanzien van één van de aan hem getoonde foto’s heeft [getuige 2] verklaard: “geloof met redelijke zekerheid, dat het zou kunnen gaan om de persoon afgebeeld op de foto met nummer 42 (…) ik zou er zekerder van zijn als ik een kleurenfoto zou kunnen zien.” [18] [getuige 2] is een kleurenfoto van [medeverdachte 1] getoond tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris. Hij heeft toen te kennen gegeven de man op die foto te herkennen als zijnde de [medeverdachte 1] die met hem contact heeft opgenomen met betrekking tot de productie van de DVD’s/CD’s. [19]
Ook was bij de doorzoeking aanwezig mevrouw [getuige 3], de wettelijke vertegenwoordiger van [bedrijf 2]. [20] Zij heeft verklaard een schriftelijke opdracht te hebben gekregen van de vennootschap [bedrijf 10]. [21]
De productie van Masterbox discs in Tsjechië
Op 22 juni 2010 is een doorzoeking gedaan bij de firma [bedrijf 3] te Praag. Bij deze doorzoeking zijn uit de administratie van [bedrijf 3] documenten in beslag genomen. [22]
Eén document betreft een orderbevestiging van 4 maart 2009, waarop onder ‘customer information’ de firma [bedrijf 10] te Schijndel wordt genoemd. Het betreft een orderbevestiging van de vervaardiging van 77.000 dvd’s en 7.000 cd’s. De dvd’s zijn afzonderlijk voorzien van een titel, waarin steeds het nummer 45 wordt genoemd.
De rechtbank memoreert in dit verband, dat de IFPI heeft geconcludeerd dat er discs van de Masterbox editie 45 zijn vervaardigd bij [bedrijf 3]. Onder ‘Packing specification’ wordt telkens vermeld ‘on spindle’. [23]
De productie van Masterbox discs in Bulgarije
Op 25 oktober 2010 werd in Tilburg door de politie een Bulgaarse vrachtwagen onderschept, met als lading dvd’s en cd’s van Masterbox editie 58. Op de ‘packing list’ werd vermeld dat het in totaal 97.200 stuks betrof. De goederen waren afkomstig van het bedrijf [bedrijf 8] te Bulgarije en bestemd voor [bedrijf 12] te België. [24] In werkelijkheid moest de lading, anders dan op de vrachtbrief vermeld, afgeleverd worden bij de firma [bedrijf 13] te Tilburg. [25]
Op 2 februari 2011 is in het kader van een rechtshulpverzoek van Nederland aan Bulgarije mevrouw [getuige 6] gehoord. [getuige 6] is werkzaam als technisch secretaresse bij [bedrijf 8]. Zij heeft verklaard dat [bedrijf 8] Masterboxen heeft vervaardigd in opdracht van een Belgische of Nederlandse opdrachtgever. De discs werden niet in doosjes verpakt, maar zaten op spindels en werden steeds naar hetzelfde adres gestuurd. [getuige 6] meent dat dit een adres in Tilburg betrof. De naam [medeverdachte 3] komt haar bekend voor. [26]
[medeverdachte 3] bekent betrokken te zijn geweest bij de productie van Masterboxen in Bulgarije. In het najaar van 2009 heeft hij voor de eerste keer een bezoek gebracht aan de firma [bedrijf 1]. Ook [medeverdachte 1] was bij dit eerste bezoek aanwezig. Tijdens een tweede bezoek in het voorjaar van 2010 is gevraagd of [bedrijf 8] Masterboxen kon produceren. Tijdens dit tweede bezoek zijn afspraken gemaakt met betrekking tot productieaantallen, prijzen, invullingen van documenten, de wijze van verzending van de dvd’s en cd’s, de wijze van informatie-uitwisseling en het doen van betalingen. Dit heeft geleid tot de daadwerkelijke productie van Masterboxen door [bedrijf 8]. [27] [medeverdachte 3] heeft verklaard zich te hebben beziggehouden met het onderhouden van de contacten met [bedrijf 8] en met het versturen van de masters. Daarnaast moest hij ervoor zorgen dat het geproduceerde op tijd aankwam in Nederland en dat [bedrijf 8] in het bezit werd gesteld van een contract en ‘declarations’. Uit deze ‘declarations’ moest blijken dat de opdrachtgever over de auteursrechten beschikte. De ‘declarations’ werden door [medeverdachte 3] voorzien van valselijke informatie, waarbij hij de naam van de firma [bedrijf 12] heeft gebruikt. Ook heeft [medeverdachte 3] UPS Waybills vervalst en contante betalingen gedaan aan [bedrijf 8]. [28]
[medeverdachte 3] stelt te hebben gehandeld in opdracht van zijn opdrachtgever, met wie hij communiceerde via zijn hushmail account, zijnde [e-mailadres 1]. [29] Op de computer van [medeverdachte 3] zijn e-mailgesprekken aangetroffen tussen voormeld e-mailadres en [e-mailadres 2]. In deze e-mailberichten wordt gesproken over stampers, masters, dvd’s, cd’s en de nummers 55-12, 56, 57-1, 57-2, 57-8 en 57-9. Deze e-mailberichten zijn vergeleken met sms-berichten die zijn verstuurd tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4]. [30] Hieruit bleek dat kort na een verstuurd e-mailbericht een sms werd verstuurd, die betrekking leek te hebben op het verzonden e-mailbericht. [medeverdachte 3] heeft bekend de betreffende sms’jes te hebben verstuurd. Hij heeft de telefoon met het nummer [telefoonnummer 3] gekregen om te communiceren met de persoon die hem de telefoon heeft gegeven. [31] Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] hoort bij een telefoontoestel dat is aangetroffen in de woning van verdachte. [32]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat verdachte de financier en de opdrachtgever was voor de vervaardiging en verspreiding van Masterboxen. [33]
Op 19 oktober 2010 is bij de doorzoeking van de auto van verdachte een dvd met opschrift 58-9 aangetroffen. De inhoud van deze dvd is vergeleken met een dvd van de op 25 oktober 2010 onderschepte lading Masterboxen. De inhoud van deze dvd’s kwamen met elkaar overeen. [34] De rechtbank stelt op basis hiervan vast, dat verdachte beschikking had over een kopie van de Masterbox disc 58-9, reeds vóórdat deze in Nederland op de markt was gebracht.
[bedrijf 10]
De rechtbank stelt op basis van de hierboven gebezigde bewijsmiddelen vast, dat bij het onderzoek naar de productielocaties in Polen, Italië en Tsjechië de naam [bedrijf 10] naar voren is gekomen, als zijnde de afnemer van de dvd’s en cd’s.
De heer [naam 1] is eigenaar/enig aandeelhouder van de firma [bedrijf 10] officieel geheten [bedrijf 10] (hierna: ‘[bedrijf 10]’). [naam 1] heeft ten overstaan van de FIOD verklaard, dat de namen Masterbox en [bedrijf 3] hem niets zeggen en dat het laten persen van dvd’s niet tot de werkzaamheden van [bedrijf 10] behoort. [bedrijf 10] houdt zich enkel bezig met cd-recycling. De namen [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] komen hem niet bekend voor. Wanneer [naam 1] in de administratie van [bedrijf 10] nazoekt of de namen van verdachten hierin voorkomen, ziet hij dat op 30 mei 2007 een bezoek is gebracht aan het bedrijf [bedrijf 4]. [naam 1] weet bijna zeker dat zijn vroegere werknemer [naam 2] bij [bedrijf 4] is geweest en dat [naam 2] zaken heeft gedaan met [medeverdachte 1], die gebruik maakte van het e-mail adres[e-mailadres 3] [35]
Invoer van Inlays
In het kader van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek is op 4 maart 2010 een telefoontap geplaatst op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] [36] , in gebruik bij [medeverdachte 1]. Tijdens een telefoongesprek op 1 juni 2010 tussen [medeverdachte 1] en ene [naam 3] vraagt [medeverdachte 1] of een man kan komen helpen bij het lossen van een container om 11:00 uur. [37] Naar aanleiding van dit gesprek heeft de FIOD op 2 juni 2010 een observatie uitgevoerd in de omgeving van het bedrijfspand gelegen aan het adres [adres 1]te Eersel. Op dit adres was sinds 1 januari 2008 het bedrijf [bedrijf 4] van [medeverdachte 3] gevestigd. [medeverdachte 1] maakte gebruik van de faciliteiten van [bedrijf 4] en zijn bedrijf [bedrijf 5] was ook gevestigd op hetzelfde adres. [38] Het observatieteam van de FIOD zag dat door twee mannen een container werd gelost bij voormeld bedrijfspand. De container was beladen met pallets met daarop kartonnen dozen. Een deel van de lading werd in een bestelauto, een Mercedes Benz met het kenteken [kenteken], geplaatst en het andere deel werd opgeslagen in de opslagruimte van het bedrijfspand. [39] Uit gegevens van de douane bleek dat de container was ingevoerd onder de naam [bedrijf 4], met als eigenaar [medeverdachte 3], onder het containernummer [nummer 1]. Deze container was beladen met “12 pallets s.t.c. 546 cartons 3 disc digi tray met een bruto gewicht van 5747,8 kg zonder merken of nummers”. [40]
Op 11 Juni 2010 wordt voormelde bestelauto opnieuw gezien bij het adres [adres 1]te Eersel, met een blanke man als bestuurder. Ook [medeverdachte 1] wordt opnieuw gezien op dit adres. [medeverdachte 1] opent de roldeur van het bedrijfspand. In de loods staan lege pallets en bruine dozen. Vanuit de loods worden vier pallets met bruine dozen in de bestelauto geladen. De bestuurder van de bestelauto rijdt (uiteindelijk) naar het adres [adres 2] te Goirle. Daar worden de bruine dozen door de bestuurder uitgeladen en naar binnen gereden in het betreffende pand. De bestuurder rijdt weg omstreeks 12:50 uur. Om 12:59 uur wordt [medeverdachte 1] gezien op het adres [adres 2] te Goirle. [41]
Uit onderzoek kwam naar voren dat de bestelauto op 2 juni 2010 was gehuurd op naam van [getuige 7]. [42] De heer [getuige 7] heeft als getuige verklaard dat hij twee maal op de [adres 1] is geweest om dozen op te halen. Dit heeft hij gedaan in opdracht van een man die door [getuige 7] ‘de man in het zwart’ wordt genoemd. De tweede keer heeft hij de dozen naar de [adres 2] in Goirle gebracht. Op 16 augustus 2010 heeft [getuige 7] in opdracht van de man in het zwart dozen en tafels weggehaald bij de [adres 2] te Goirle. Hierbij heeft [getuige 7] de hulp van verdachte ingeschakeld, die hem heeft geholpen bij het inladen. [43] [getuige 7] is in een later stadium gehoord als verdachte. Tijdens dit verhoor gaf hij te kennen eerder niet helemaal de waarheid te hebben gesproken. Niet de man in het zwart, maar verdachte heeft [getuige 7] gevraagd om de tafels weg te halen bij de [adres 2]. [44] De verklaringen van [getuige 7] worden ondersteund door camerabeelden waarop is te zien, dat een man en verdachte samen op 16 augustus 2010 tafels in een vrachtauto laden, vanuit de loods gelegen aan de [adres 2]. De vrachtauto rijdt weg en komt op een later moment weer terug bij de loods. Verdachte is ook dan aanwezig en laadt samen met een andere man een pallet vol met opgevouwen bruine dozen vanuit de loods in de vrachtauto. [45]
Op een onder verdachte in beslag genomen computer zijn afbeeldingen van inlays aangetroffen. [46]
Op 19 oktober 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de loods gelegen aan de [adres 2] te Goirle. In de loods werden vier plastic inlays aangetroffen, welke gelijk zijn aan de inlays zoals aangetroffen in de Masterboxen. Daarnaast werden in totaal 14 losse dvd’s van Masterbox 55 aangetroffen, alsmede gescheurde verpakkingen van Masterboxen van de edities 1, 4, 5, 6, 12, 13, 15, 21, 22, 30, 31 en 51. Van de edities 56 tot en met 58 is niets aangetroffen. [47]
Op 9 september 2010 wordt tijdens een telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gesproken over een container die morgen wordt afgeleverd en dat ze dat met z’n tweeën moeten doen. Naar aanleiding van dit gesprek wordt wederom een observatie uitgevoerd door de FIOD in de omgeving van de [adres 1]. Gezien wordt dat door [medeverdachte 1] en een man op 9 september 2010 een container wordt gelost bij het pand aan de [adres 1]. De container is beladen met een aantal pallets met daarop kartonnen dozen. De lading wordt door [medeverdachte 1] en de andere man binnengereden in het pand. [48] Uit gegevens van de douane bleek dat voormelde container is ingevoerd onder de naam [bedrijf 4], met [medeverdachte 3] als geadresseerde, onder het containernummer [nummer 2]. In deze container zaten 109.200 stuks van kunststofverpakkingsmiddelen. [49]
Uit gegevens van de douane bleek dat in de periode 27 oktober 2008 tot en met 3 september 2010 op negen verschillende data containers met cd doosjes dan wel verpakkingsmateriaal van kunststof zijn geïmporteerd door [bedrijf 4], waaronder de twee containers die zijn waargenomen op 2 juni 2010 en 9 september 2010. [50]
[medeverdachte 3] heeft over het lossen van containers aan de [adres 1] verklaard, dat de goederen in de containers verpakkingsmaterialen waren en bedoeld waren voor het verpakken van dvd’s en cd’s. Hij bestelde deze verpakkingsmaterialen bij een fabriek in [plaats] (China). [51]
In het kader van het opsporingsonderzoek is ook de heer [getuige 8] als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij in verband met zijn eigen bedrijf [bedrijf 14] bekend is geraakt met het bedrijf [bedrijf 4]. [medeverdachte 1] heeft hem gevraagd om plastic verpakkingsmateriaal in te kopen van [bedrijf 4] en dit vervolgens door te verkopen aan een bedrijf genaamd [bedrijf 15]. [getuige 8] heeft de goederen zelf nooit gezien, hij factureerde alleen maar. Een en ander is gestopt in augustus 2009 door het faillissement van [bedrijf 14]. [52] De opdracht tot factureren kreeg [getuige 8] van [medeverdachte 1]. [53]
De verkoop van Masterboxen door [medeverdachte 3]
bekent Masterboxen te hebben ingekocht en verkocht, waaronder Disney Masterboxen. Hij stelt eind 2008 hiermee te zijn begonnen. In het begin lag zijn omzet rond 500 stuks per maand. In een later stadium betrof het 700 stuks per maand. [medeverdachte 3] had een winstmarge van € 2,00 per verkochte Masterbox. [54]
[medeverdachte 3] gebruikte drie telefoons voor de in en verkoop van Masterboxen:
  • het nummer [telefoonnummer 3] gebruikte hij voor het plaatsen van bestellingen bij de leverancier;
  • het nummer [telefoonnummer 5] gebruikte hij om bestellingen te ontvangen van afnemers;
  • het nummer [telefoonnummer 6] gebruikte hij om contact te onderhouden met de chauffeur die de Masterboxen kwam afleveren.
Met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 3] memoreert de rechtbank dat [medeverdachte 3] vanaf dit nummer sms-berichten heeft verstuurd naar het nummer [telefoonnummer 4], behorend bij een toestel dat in de woning van verdachte is aangetroffen, alsmede dat [medeverdachte 3] uiteindelijk heeft verklaard dat verdachte de leverancier en de financier is van de (handel in) Masterboxen.
Het toestel behorend bij het telefoonnummer [telefoonnummer 6] is een geëncrypteerde telefoon. [56] verdachte is eigenaar van [bedrijf 17]. [57] Als hij telefoons verkoopt, zijn deze voorzien van encryptie software. [58]
[medeverdachte 3] maakte ook gebruik van een BlackBerry met het telefoonnummer [telefoonnummer 7]. Dit was zijn privé telefoon. [59] In deze BlackBerry zijn de contacten [naam 4] en [naam 5] aangetroffen. Onder beide contacten werd het nummer [telefoonnummer 2] vermeld. [60] Hierboven is reeds aangehaald dat laatstgenoemd nummer in gebruik is bij verdachte. Daarnaast merkt de rechtbank op dat [naam 4] de voorletters zijn van verdachte.
De verkoop van Masterboxen door [medeverdachte 2]
Zoals reeds hierboven vermeld, werd op 25 oktober 2010 in Tilburg een transport Masterboxen van editie 58 uit Bulgarije onderschept. In de cabine van de vrachtauto werd een navigatiesysteem aangetroffen, waarin onder andere het adres [adres 3] in Den Dungen stond geregistreerd. [61] Op dit adres bleek het bedrijf [bedrijfsnaam] gevestigd te zijn, welke firma toebehoort aan [naam 7] en [naam 8]. [naam 7] is gehoord en heeft verklaard dat [medeverdachte 2] één keer per maand zeven Masterboxen aan hem levert. Deze Masterboxen werden vervolgens door [naam 7] doorverkocht. Via [naam 7] heeft [medeverdachte 2] ook Masterboxen aan [naam 8] geleverd. [62]
[medeverdachte 2] is gehoord door de FIOD. Hij heeft verklaard dat een Masterbox bestaat uit dvd’s en cd’s, met daarop films, tv-series en/of muziekwerken. [63] Hij heeft bekend Masterboxen te hebben ingekocht en verkocht. In 2006 is hij begonnen met de handel in Masterboxen. Het is begonnen met de inkoop van 50 Masterboxen, maar dat werd steeds meer. Hij verkocht aan verschillende klanten en had een winstmarge van € 2,50 tot € 5,00 per Masterbox. De opbrengst bewaarde hij in zijn woning gelegen te [woonplaats medeverdachte]. De (discs van de) Masterboxen werden door hem opgeslagen in een door hem gehuurde loods gelegen te Wijk en Aalburg en in een door hem gehuurde garagebox gelegen te [woonplaats medeverdachte]. [64] In de loods zijn 20 Masterboxen en 4 dozen met spindels aangetroffen. [65] In de garagebox zijn 22 Masterboxen aangetroffen. [66]
[medeverdachte 2] werd gebeld als er een nieuwe Masterbox uitkwam. [67] In de woning van [medeverdachte 2] zijn twee mobiele telefoons in beslag genomen. In één telefoon werd in de oproepenlijst drie keer het nummer [telefoonnummer 2] aangetroffen, welk nummer in gebruik is bij verdachte. Voormelde oproepen zijn respectievelijk binnengekomen op 5 september 2006, 6 september 2006 en 17 december 2006. [68] [medeverdachte 2] en verdachte hebben ook telefonisch contact met elkaar gehad op 11 januari 2010 en 12 februari 2010. In het eerste gesprek wordt gesproken over een telefoon die [medeverdachte 2] bij verdachte moet ophalen. In het tweede gesprek wordt gezegd dat verdachte de telefoon gaat afgooien bij [medeverdachte 2]. [69] De rechtbank memoreert in dit verband dat verdachte eigenaar is van [bedrijf 17] en dat de telefoons die hij verkoopt, zijn voorzien van encryptie software.
Criminele organisatie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat vast staat, dat er in de periode van 1 januari 2006 tot en met 16 oktober 2010 sprake is geweest van een criminele organisatie die tot oogmerk had om strafbare feiten te plegen, te weten de productie, verspreiding en distributie van illegale Masterboxen waarbij sprake was van overtreding van de Auteurswet. Naar het oordeel van de rechtbank was namelijk sprake van een samenwerkingsverband tussen meerdere personen, dat gedurende een periode van bijna 5 jaar op een gestructureerde wijze strafbare feiten pleegde. De rechtbank leidt uit de hierboven gebezigde bewijsmiddelen af, dat de organisatie als volgt te werk ging.
De organisatie stelde maandelijks een Masterbox samen en liet deze Masterboxen in diverse landen produceren. De edities 3 tot en met 23 van de Masterbox betroffen gebrande recordables. De edities 24 tot en met 38 liet de organisatie in Polen produceren. Dit is geweest in de periode van eind 2007 tot en met 9 februari 2009. Een deel van de edities 38 tot en met 52 is in Tsjechië geproduceerd (van eind 2008 tot februari 2010) en nummer 41 in Italië (mei 2009). Tot slot zijn de Masterboxen met nummer 53 tot en met 56 en nummer 58 in Bulgarije geproduceerd (van juni 2010 tot en met oktober 2010). De rechtbank gaat er op basis van hetgeen hiervoor is weergegeven vanuit dat de eerste editie van de Masterbox is verschenen in januari 2006.
De organisatie stuurde de masters van de dvd’s/cd’s naar de buitenlandse producenten op, deed contante betalingen en zorgde voor valse declarations waaruit moest blijken dat de opdrachtgever over de rechten beschikte. Daarbij werd misbruik gemaakt van bedrijfsgegevens van diverse bedrijven waaronder [bedrijf 10]te Nederland en [bedrijf 12] te België. De organisatie zorgde ervoor dat de dvd’s/cd’s naar Nederland werden vervoerd. Op verzoek van de organisatie gebeurde dit op spindels met bovenop afvalmateriaal. In Nederland werden de Masterboxen verder samengesteld op het adres [adres 2] in Goirle. De verpakkingsmaterialen en/of inlays voor de Masterboxen werden in China besteld, waarbij op papier via het bedrijf van [getuige 8] een goederen- en geldstroom gecreëerd werd om de daadwerkelijke bestemming van de goederen te verhullen. Vervolgens werden de Masterboxen opgeslagen en door diverse (tussen)handelaren in (grote) partijen op de markt gebracht. De partijen werden verkocht aan handelaren die de Masterboxen uiteindelijk aan particulieren verkochten.
De diverse deelnemers van de organisatie hadden in het geheel ieder een eigen rol. Zo was er een persoon die de organisatie aanstuurde en zorgde voor de financiering. Daarnaast waren er personen die zich bezighielden met het productieproces, het vervoeren van de dvd’s/cd’s en het verpakken van de Masterboxen en tot slot waren er personen die zich met de verkoop van Masterboxen bezighielden. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte deel heeft uitgemaakt van deze criminele organisatie en zo ja, welke rol verdachte daarin heeft gehad. Die vraag zal de rechtbank hierna beantwoorden.
Betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat het proces-verbaal waarin de belastende verklaring van [medeverdachte 3] is vervat (AH-126) van het bewijs moet worden uitgesloten, overweegt de rechtbank het navolgende. De rechtbank stelt voorop dat bij de waardering van afgelegde verklaringen als bewijsmiddel rekening dient te worden gehouden met bijvoorbeeld het tijdsverloop, mogelijk relevante omstandigheden waaronder de verklaringen zijn afgelegd, eventuele betrokkenheid van degene die de verklaring heeft afgelegd en de mate waarin verklaringen ondersteuning vinden in andere bewijsmiddelen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onderzoek à décharge ten aanzien van proces-verbaal AH-126 wel degelijk heeft kunnen plaatsvinden. Dat een dergelijk onderzoek in onderhavige zaak ook heeft plaatsgevonden, blijkt uit het onderzoek bij de rechter-commissaris. Het beroep van de verdediging op het arrest Vidgen treft derhalve geen doel.
Voor zover het gevoerde verweer ziet op bewijsuitsluiting van de verklaring van [medeverdachte 3] wegens schending van beginselen van een goede procesorde, omdat aan [medeverdachte 3] toezeggingen zouden zijn gedaan die uiteindelijk zijn geschonden, is de rechtbank van oordeel dat ook dit verweer verworpen dient te worden. Immers, uit artikel 6 EVRM noch uit enige jurisprudentie volgt dat afgeweken zou moeten worden van het zogeheten Schutznormvereiste. De ratio daarvan is daarin gelegen, dat de verdachte in beginsel geen beroep toekomt op schending van normen, voor zover die normen jegens een ander dan de verdachte zijn geschonden. Het eventueel jegens de medeverdachte begane verzuim maakt naar het oordeel van de rechtbank geen inbreuk op enig rechtens te respecteren belang van verdachte.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de belastende verklaring van [medeverdachte 3], als opgenomen in AH-126, niet dient te worden uitgesloten van het bewijs. Gezien de omstandigheden waaronder de verklaring is afgelegd en gezien het tijdsverloop, zal de rechtbank echter wel behoedzaam met de verklaring omgaan.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat op grond van de Salduz jurisprudentie de verklaringen van verdachte en de medeverdachten van het bewijs dienen te worden uitgesloten en dat verdachte derhalve vrijgesproken dient te worden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Voor zover al sprake zou zijn van handelen in strijd met de Salduz jurisprudentie – waarvan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake is – heeft te gelden dat verdachte ten aanzien van zichzelf geen belastende verklaringen heeft afgelegd en dus ook niet als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt. Ten aanzien van de verklaringen van de medeverdachten heeft te gelden dat uit artikel 6 EVRM noch uit enige jurisprudentie volgt dat afgeweken zou moeten worden van het zogeheten Schutznormvereiste. Een eventueel jegens de medeverdachten begaan verzuim levert derhalve geen inbreuk op, op enig rechtens te respecteren belang van de verdachte.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat vanwege overschrijding van de redelijke termijn bewijsmiddelen zouden moeten worden uitgesloten, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer dient te worden gepasseerd, nu overschrijding van de redelijke termijn volgens vaste jurisprudentie niet leidt tot bewijsuitsluiting.
Onder verwijzing van hetgeen onder 3 met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat evenmin bewijsuitsluiting dient plaats te vinden als gevolg van de gestelde schending van de zorgplicht, de waarheidsvinding en de bewaartermijnen van de datagegevens. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat van voormelde schendingen geen sprake is.
Anders dan verdachte in zijn schriftelijke verklaring d.d. 26 augustus 2013 heeft gesteld, en dus ook anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld in bovengenoemde criminele organisatie en dat wettig en overtuigend kan worden bewezen, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk inbreuk maken op eens anders auteursrecht en op het ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden hebben, het invoeren en het bewaren uit winstbejag van voorwerpen waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk is vervat.
Daartoe heeft de rechtbank acht geslagen op de hiervoor aangehaalde verklaring van [medeverdachte 3], die heeft verklaard dat [verdachte] de opdrachtgever en financier voor de vervaardiging en verspreiding van de illegale Masterboxen was. Deze belastende verklaring van [medeverdachte 3] wordt ondersteund door meerdere bewijsmiddelen.
Allereerst kan op basis van de hierboven gebezigde bewijsmiddelen worden vastgesteld, dat verdachte alle medeverdachten kent en dat hij in de tenlastegelegde periode (veelvuldig) contact met hen heeft onderhouden via telefoon en e-mail. Zo heeft hij veelvuldig contact met [medeverdachte 1], waaronder vijf maal wanneer deze zich in Polen bevindt, waar de illegale buitenlandse productie van dvd’s en cd’s is begonnen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte via sms en e-mail communiceerde over de productie van masters met [medeverdachte 3]. De alternatieve verklaring van verdachte dat mogelijk iemand anders op de laptop van zijn vriendin bij hem thuis verschillende malen zou zijn ingelogd, overtuigt de rechtbank niet. Dit gelet op het verband tussen de e-mailberichten en de gestuurde sms’jes. Verdachte heeft evenmin namen gegeven van personen die de laptop zouden kunnen hebben gebruikt, zodat de rechtbank de mogelijkheid dat het hier een e-mailadres van iemand anders betreft ongeloofwaardig acht.
De verklaring van [medeverdachte 3] dat verdachte binnen de criminele organisatie niet alleen een leidinggevende rol heeft gehad, maar ook zorgde voor de financiële middelen, wordt ondersteund door de bij [medeverdachte 3] aangetroffen notities met aantekeningen, waarop meerdere bedragen worden vermeld, alsmede de zinsnedes “Kosten [naam 4]”, “opmaken overzicht [naam 4]”, “6000 ontvangen van [naam 4]”, “105x22 [verdachte] zelf
gebruiktmeegenomen”. [70] De rechtbank merkt in dit verband op dat [naam 4] de voorletters zijn van verdachte en dat zijn roepnaam [verdachte] is. Aan de alternatieve verklaring die verdachte heeft gegeven voor het gebruik van de naam [naam 4] door [medeverdachte 3] gaat de rechtbank voorbij, nu in de BlackBerry van [medeverdachte 3] onder de contacten [naam 4] en [naam 5] het telefoonnummer van verdachte is opgeslagen.
Dat verdachte ook betrokkenheid heeft gehad bij de invoer van de inlays en/of verpakkingsmaterialen volgt naar het oordeel van de rechtbank onder meer uit het volgende.
Op 11 juni 2010 is een lading dozen met door [medeverdachte 3] bestelde inlays en drukwerk afgeleverd op het adres [adres 2]. In dat pand zijn bij de doorzoeking losse Masterbox dvd’s, inlays en gescheurd verpakkingsmateriaal aangetroffen. De rechtbank gaat er – mede door de verklaring van [getuige 8], de resultaten van de zoeking op het adres [adres 2] te Goirle en de observaties van uit – dat de inlays en/of verpakkingsmaterialen die in China werden besteld, waren bedoeld voor het samenstellen/verpakken van de illegale Masterboxen en dat de loods aan de [adres 2] is gebruikt als inpaklocatie van Masterboxen. Dat verdachte ook hierbij een rol heeft gespeeld, leidt de rechtbank af uit de resultaten van de observatie die heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2010 en de verklaring die [getuige 7] daarover heeft afgelegd. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met [getuige 7] op voormelde datum de loods op de [adres 2] heeft leeg gehaald. De verklaring van verdachte dat hij slechts [getuige 7] heeft geholpen op diens verzoek (zonder te weten waarvoor), acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit gelet op de verklaring van [getuige 7] dat hij handelde in opdracht van verdachte. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring van [getuige 7] wel kan worden meegenomen voor het bewijs. Niet aannemelijk is dat [getuige 7] niet in staat was om zijn verklaring te lezen vanwege zijn dyslexie. Uit niets blijkt dat hij daarvan melding heeft gemaakt bij de FIOD. Integendeel, hij heeft zijn handtekening onder zijn verklaring gezet. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van die verklaring. Hetgeen [getuige 7] hieromtrent bij de rechter-commissaris heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. Zeker niet nu de eerdere verklaring van [getuige 7] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarnaast strookt de verklaring van verdachte niet met hetgeen is gezien tijdens de observatie. Zo stelt verdachte in zijn schriftelijke verklaring dat hij één tafel in de vrachtwagen heeft geladen, terwijl is gezien dat er meerdere tafels zijn ingeladen. Ook heeft hij ter zitting gesteld dat hij daarna is vertrokken en niet meer ter plaatse was toen de vrachtwagen na een uur weer terugkwam, terwijl uit de camerabeelden het tegendeel blijkt.
De rechtbank vindt voorts steun voor de belastende verklaring van [medeverdachte 3] in het gegeven, dat tijdens de doorzoeking in de auto van verdachte een recordable dvd is aangetroffen met daarop handgeschreven “58-9”. Deze DVD heeft dezelfde inhoud als dvd no 9 van Masterbox 58, waarvan de gehele zending bij de invoer op 25 oktober 2010 is onderschept door de politie. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte, zo hij heeft verklaard, deze dvd zoals te doen gebruikelijk reeds eerder in zijn bezit heeft gekregen dan dat deze leverbaar was in Nederland, te meer nu hij geen naam heeft genoemd van diegene van wie hij stelt deze dvd te hebben gekregen. Hierdoor is zijn alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van deze dvd bij hem, niet verifieerbaar. Niet onvermeld kan in dit verband voorts blijven, dat verdachte per e-mail contact heeft gehad met medewerkers van het transportbedrijf [bedrijf 16], terwijl uit de vervoersdocumenten van de vrachtauto naar voren kwam, dat de goederen afgeleverd moesten worden bij [bedrijf 16]). [71]
Voorts is gebleken dat bij de verkoop van de Masterboxen door medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gebruik is gemaakt van door verdachte geleverde geencrypte telefoontoestellen.
Tot slot is nog van belang dat bij verdachte meerdere exemplaren van dezelfde Masterboxen 48 en 57 zijn aangetroffen, alsmede een flink aantal losse identieke discs behorende bij verschillende edities van de Masterbox. [72] Verdachte heeft enkel een verklaring gegeven ten aanzien van de aanwezigheid van Masterbox 57, maar ook deze overtuigt niet, te meer nu ook deze verklaring – doordat verdachte wederom geen namen kan noemen – niet verifieerbaar is en hiermee ook geen verklaring wordt gegeven voor de overige aangetroffen dvd’s en cd’s.
Het is de combinatie van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, die naar het oordeel van de rechtbank de belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] op zodanige wijze ondersteunen, dat de rechtbank van oordeel is dat de aan verdachte tenlastegelegde feiten, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en de door verdachte gegeven alternatieve -maar niet verifieerbare- en ongeloofwaardige verklaringen daaraan niet in de weg staan.
Gezien de omvang van de door verdachte verrichte werkzaamheden, de periode waarin en de stelselmatigheid waarmee hij zich met de productie, invoer en distributie van de Masterboxen heeft beziggehouden, kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden vastgesteld dat verdachte hier zijn bedrijf van heeft gemaakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
hijin
of omstreeksde periode van 01 januari 2006 tot en met 19 oktober 2010
te Tilburg en/of ’s-Hertogenbosch en/of Eindhoven en/of eldersin Nederland en/of in België en/of in Polen en/of in Italië en/of Tsjechië en/of Bulgarije, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
en/of alleen,
meermalen
, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk een (groot) aantal dvd’s en
/ofcd’s (in verzamelboxen onder de naam Masterbox en/of Masterbox Disney classics en/of Masterbox Family Special
en/of Masterbox Walt Disney Pixar Collection), waarop met inbreuk op een anders auteursrecht (bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken, waarvan een gedeelte is vermeld op de aan de tenlastelegging gehechte lijst, waren vervat,
openlijk ter verspreiding heeft aangeboden en/of heeft doen aanbieden, en/ofter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden heeft gehad
en/of voorhanden heeft doen hebbenen/of heeft ingevoerd
en/of heeft doen invoeren en/of heeft doorgevoerd en/of heeft doen doorvoeren en/of heeft uitgevoerd en/of heeft doen uitvoerenen/of heeft bewaard uit winstbejag
en/of heeft doen bewaren uit winstbejag,
en
/of
meermalen
, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders auteursrecht, immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededaders zonder toestemming van de rechthebbende
(n
)(bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken, waarvan een gedeelte is vermeld op de bij deze tenlastelegging gevoegde lijst, verveelvoudigd
en/of doen verveelvoudigen,
terwijl hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s), van het plegen vanvoornoemd
(e
)
misdrijf/misdrijven
zijn/hun beroep heeft/hebben gemaakt en/of bovengenoemd misdrijfals
bedrijf heeft
/hebbenuitgeoefend;
feit 2
hijin
of omstreeksde periode van 01 januari 2006 tot en met 19 oktober 2010
te Tilburg en/of ‘s-Hertogenbosch en/of Eindhoven en/of eldersin Nederland en/of in België en/of in Polen en/of in Italië en/of in Tsjechië en/of in Bulgarije, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een
(duurzaam
)samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten hij, verdachte, en
/of[medeverdachte 2]en
/of[medeverdachte 1]en
/of[medeverdachte 3]
en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en)en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van inbreuk
(en
)op het auteursrecht (artikel 31/31a/31b Auteurswet
1912)
en/of (gewoonte)witwassen (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht)en
/ofvalsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van
Strafrecht).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de periode waarin verdachte in voorarrest heeft gezeten. Zij heeft bij de bepaling van deze strafeis in het nadeel van verdachte meegewogen, dat er veel geld gemoeid was met de handel in Masterboxen en dat verdachten door hun handelen groot nadeel hebben berokkend aan de benadeelden. Daarnaast heeft zij ten nadele van verdachte rekening gehouden met het gegeven dat hij eerder civielrechtelijk is veroordeeld voor het maken van inbreuk op eens anders auteursrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij verzocht om bij de bepaling van de strafmaat rekenschap te nemen van de overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is al jaren voorwerp van berechting, heeft zijn bedrijf niet meer kunnen uitoefenen en heeft zeer grote hinder ondervonden van het beslag, aldus de verdediging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard, omvang en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte, zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan – kort gezegd – de illegale productie, invoer en handel van/in Masterboxen. Er was sprake van grootschalige namaak, gepleegd als bedrijf, dat de markt ernstig heeft verstoord, alleen al door de enorme winst die hierbij ten kosten van anderen is gemaakt. Verdachte, die kennelijk louter heeft gehandeld uit eigen winstbejag, moet hieruit ook winst hebben genoten.
Daarnaast heeft verdachte deel uitgemaakt van een professioneel opererende criminele organisatie, die het oogmerk had illegale Masterboxen te produceren en te verkopen. In dit gestructureerde samenwerkingsverband hadden alle verdachten een eigen rol. Verdachte had een belangrijke, aansturende en coördinerende rol en vervulde aldus een spilfunctie. Hij onderhield contact met alle medeverdachten en was van alle stappen in het proces op de hoogte. Ook heeft de rechtbank aanleiding gezien hem aan te merken als de opdrachtgever en financier van het productieproces.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben op deze wijze op grote schaal inbreuk gemaakt op auteursrechten en hebben op die wijze grote economische schade toegebracht aan de rechthebbenden. Eén en ander is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, ook een bedreiging voor de samenleving. Daarop kan niet anders worden gereageerd dan met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 november 2014, waaruit blijkt dat verdachte in 2001 is veroordeeld inzake de Auteurswet. Ook is gebleken dat verdachte in 1998 civielrechtelijk is veroordeeld ter zake van het vervaardigen van illegale cd’s. Nu deze veroordelingen uit 1998 en 2001 stammen, zal hiermee geen rekening worden gehouden bij het bepalen van de op te leggen straf.
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn hetgeen zou moeten leiden tot strafvermindering. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. De redelijke termijn gaat lopen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De duur van de redelijke termijn is afhankelijk van diverse omstandigheden waaronder de ingewikkeldheid van de zaak (daaronder valt ook de gelijktijdige berechtiging van zaken tegen medeverdachten), de invloed van de verdachte en/of de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden als hierboven vermeld.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in onderhavige zaak op 19 oktober 2010 is gaan lopen en dat dit eindvonnis op 9 februari 2015 wordt gewezen. De totale termijn bedraagt dus 4 jaar en ruim 3 maanden. In onderhavige zaak is echter sprake geweest van een omvangrijk onderzoek (een zogenaamde mega-zaak), gelijktijdige berechting van vier medeverdachten en een groot aantal onderzoekswensen. De rechtbank is van oordeel dat in casu de redelijke termijn is overschreden en zij zal daarom een minder hoge straf opleggen dan de 18 maanden gevangenisstraf die zou zijn opgelegd, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Overigens heeft de rechtbank bij de strafvermindering niet alleen rekening gehouden met de hiervoor vermelde uitgangspunten en omstandigheden in deze zaak, maar ook met het tijdsverloop veroorzaakt door de agenda’s en het verlof van de verdediging.
De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat uit een oogpunt van generale en speciale preventie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. De rechtbank acht het daarbij raadzaam om een gedeelte daarvan voorwaardelijk op te leggen om herhaling te ontmoedigen.
Aangezien de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen, langer is dan de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, ziet de rechtbank aanleiding de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 63, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van 31, 31a,31b en 51 van de Auteurswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, welke worden genoemd onder de nummers 5, 6 en 7 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hinfelaar, voorzitter, mr. Kouwenhoven en mr. Fleskens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 februari 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een eindproces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 44201 van de Belastingdienst/FIOD-ECD, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 7999/54.
2.Het proces-verbaal onderzoeksperiode, pagina 2013 van het eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4017 van het eindproces-verbaal.
4.Het tweede aanvullende proces-verbaal d.d. 27 september 2011, nummer D-148.
5.Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, Aangifte Brein/ technisch rapport.
6.Het tweede aanvullende proces-verbaal d.d. 27 september 2011, nummer D-148.
7.Het start proces-verbaal, pagina 2005 van het eindproces-verbaal.
8.Het proces-verbaal van verdachtenverhoor, pagina 7139-7143 van het eindproces-verbaal.
9.Het proces-verbaal van bevindingen herkomst mobiel & onderzoek bankrekening, pagina 2058-2062 van het eindproces-verbaal.
10.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4054 van het eindproces-verbaal.
11.Het proces-verbaal van bevindingen inzake gebruikergegevens telecommunicatie, pagina 2025-2027 van het eindproces-verbaal.
12.Het proces-verbaal van bevindingen inzake onderzoek printerlijst, pagina 2035-2036 van het eindproces-verbaal.
13.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4068-4069 van het eindproces-verbaal.
14.Het proces verbaal bevindingen zaak Italië, pagina 2169 en 2172 van het eindproces-verbaal.
15.Het proces-verbaal van de doorzoeking ter plaatse en de beslaglegging, pagina 7342 en 7344 van het eindproces-verbaal.
16.Het proces verbaal bevindingen zaak Italië, pagina 2171 van het eindproces-verbaal.
17.Het proces-verbaal van de doorzoeking ter plaatse en de beslaglegging, pagina 7342-7346 van het eindproces-verbaal.
18.Het proces verbaal bevindingen zaak Italië, bijlage F5, pagina 2186-2187 van het eindproces-verbaal.
19.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 7 december 2011.
20.Het proces-verbaal van de doorzoeking ter plaatse en de beslaglegging, pagina 7342 van het eindproces-verbaal.
21.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 7489 van het eindproces-verbaal.
22.Het proces-verbaal van bevindingen Tsjechië, pagina 2143 van het eindproces-verbaal.
23.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek documenten Eximpo, pagina 2144-2146 van het eindproces-verbaal; D025 tot en met D028, pagina 5063-5066 van het eindproces-verbaal.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 2263-2264 van het eindproces-verbaal.
25.Het proces-verbaal verklaring van de gehoorde, pagina 4163 van het eindproces-verbaal.
26.Het proces-verbaal van een getuigenverhoor, pagina 7832-7834 van het eindproces-verbaal.
27.Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer V03-12; het tapgesprek 300023087, pagina 6023 van het eindproces-verbaal.
28.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4078-4079 van het eindproces-verbaal; het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4092 van het eindproces-verbaal; het proces verbaal onderzoek UPS koerierszendingen, pagina 2362 van het eindproces-verbaal; D043 tot en met D045, pagina 5087-5089 van het eindproces-verbaal.
29.Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer V03-12; het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4100 van het eindproces-verbaal.
30.Het proces-verbaal onderzoek computerbestanden locatie B, F en N, pagina 2387-2392 van het eindproces-verbaal.
31.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 4102 van het eindproces-verbaal.
32.Het proces-verbaal onderzoek mobiele telefoons [medeverdachte 3], pagina 2366 en 2370 van het eindproces-verbaal.
33.Het tweede aanvullende proces-verbaal d.d. 27 september 2011, nummer AH-126.
34.Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer AH-0111; het proces-verbaal DVD vergelijking, pagina 2441 van het eindproces-verbaal; D-006, pagina 5015 van het eindproces-verbaal.
35.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 4243-4246 van het eindproces-verbaal.
36.Het proces-verbaal aanvang telefoontap [telefoonnummer 1], pagina 3193 van het eindproces-verbaal.
37.Het tapgesprek 300055678, pagina 6061 van het eindproces-verbaal.
38.Het proces-verbaal van bevindingen mbt [adres 1] te Eersel, pagina 2063 van het eindproces-verbaal; het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4065-4066 van het eindproces-verbaal; het stam proces-verbaal, pagina 14 van het eindproces-verbaal.
39.Het proces-verbaal van eigen waarneming op 2 juni 2010, pagina 2129-2131 van het eindproces-verbaal.
40.Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer AH-0117.
41.Het proces-verbaal van observatie, pagina 3553-3556 van het eindproces-verbaal.
42.Het proces-verbaal van bevindingen [getuige 7], pagina 2245 van het eindproces-verbaal.
43.Het proces-verbaal verhoor van een getuige, pagina 4238-4240 van het eindproces-verbaal.
44.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4187 van het eindproces-verbaal.
45.Het proces-verbaal van bevindingen beelden [adres 2] Goirle periode 27 juli t/m 17 augustus, pagina 2242-2243 van het eindproces-verbaal.
46.Het eerste aanvullend proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer AH-0113; D41 en D42, pagina 5085-5086 van het eindproces-verbaal.
47.Het proces-verbaal van monsterneming en onderzoek, pagina 2410-2411 van het eindproces-verbaal.
48.Het proces-verbaal van eigen waarneming 9 september 2010, pagina 2215-2217 van het eindproces-verbaal.
49.Het proces-verbaal van bevinding inhoud container [nummer 2], pagina 2218-2219 van het eindproces-verbaal.
50.Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer AH-0117; het proces-verbaal van bevinding inhoud container [nummer 2], bijlage 1, pagina 2220-2222 van het eindproces-verbaal.
51.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4068 van het eindproces-verbaal.
52.Het proces-verbaal verhoor van een getuige, pagina 4168-4169 van het eindproces-verbaal.
53.Het proces-verbaal verhoor van een getuige, pagina 4178 van het eindproces-verbaal.
54.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4072 van het eindproces-verbaal; het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4099 van het eindproces-verbaal.
55.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4089 van het eindproces-verbaal.
56.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4089 van het eindproces-verbaal.
57.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4106 van het eindproces-verbaal.
58.De eigen verklaring van verdachte [verdachte], welke als bijlage is opgenomen bij de brief van mr. Weski van 26 augustus 2013.
59.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4089 van het eindproces-verbaal.
60.Het proces-verbaal onderzoek mobiele telefoons [medeverdachte 3], pagina 2368 van het eindproces-verbaal.
61.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2010, pagina 2264 van het eindproces-verbaal.
62.Het proces-verbaal verhoor van een getuige, pagina 4270 van het eindproces-verbaal; het proces-
63.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4022 van het eindproces-verbaal.
64.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4018-4020 van het eindproces-verbaal.
65.De afstandsverklaring, pagina 2314 van het eindproces-verbaal; de afstandsverklaring, pagina 2316 van het eindproces-verbaal.
66.De afstandsverklaring, pagina 2327 van het eindproces-verbaal.
67.Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4022 van het eindproces-verbaal.
68.Het proces-verbaal van bevindingen mbt telefoons, pagina 2380-2381 van het eindproces-verbaal.
69.Het tapgesprek 300001688, pagina 6001 van het eindproces-verbaal; het tapgesprek 300010977, pagina 6015 van het eindproces-verbaal.
70.D020 tot en met D023, pagina 5055 tot en met 5058 van het eindproces-verbaal.
71.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 2398-2399 van het eindproces-verbaal.
72.Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer AH 0112.