3.6Artikel 40, lid 3, van de Wet Bopz bepaalt, voor zover hier van belang, dat beperkingen in het recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels kunnen worden opgelegd:
a. indien naar het oordeel van de voor de behandeling verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op de bewegingsvrijheid ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel
b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
Lid 4 van voormeld artikel bepaalt, voor zover van belang, dat beperkingen in het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels kunnen worden opgelegd:
a. indien naar het oordeel van de voor de behandeling verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op vrij telefoonverkeer ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel
b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
3.7.1Vooropgesteld zij dat de rechtbank met verzoeker van oordeel is dat een beperking van het recht op vrij telefoonverkeer niet inherent is aan de beslissing tot plaatsing in de comfortzone. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken dat de instelling een andere opinie is toegedaan, nu aan de plaatsing in de comfortzone en de beperking van het telefoon- en internetverkeer twee afzonderlijke - en op een ander moment genomen - beslissingen ten grondslag liggen.
3.7.2Vast staat dat verzoeker op 13 september 2015 deels in de comfortzone en deels op de gewone afdeling van de instelling verbleef. Verzoeker heeft ter zitting erkend en derhalve niet langer ontkend, dat hij door het gebruik van zijn mobiele telefoon op dat moment meer prikkels kreeg, en dat hij luid belde, hetgeen naar zijn mening - achteraf bezien - overlast voor zijn medepatiënten veroorzaakte, althans, gedurende de momenten dat hij niet in de comfortzone maar op de afdeling verbleef.
In dit verband heeft Vos ter zitting aangegeven dat de maatregel met name was genomen uit vrees voor ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheidstoestand van verzoeker door zijn telefoongebruik. Teveel prikkels houden de manie in stand en verergeren de symptomen. In dit geval namen de manische klachten toe en was er sprake van overprikkeling door het gebruik van de telefoon, waaronder het vele bellen. Die nadelige gevolgen lagen aldus daarin dat sprake was van een toename van de ernst van het manische toestandsbeeld als gevolg van het telefoongebruik.
3.7.3Uit de stukken, waaronder de wettelijke aantekeningen, en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat op het moment van het nemen van het besluit gevreesd werd voor ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheidstoestand van verzoeker, nu sprake was van een toename van de ernst van het manisch toestandsbeeld. Aan het criterium als vermeld in artikel 40, lid 4, onder a, van de Wet Bopz is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldaan. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. Gelet op het vorenoverwogene zal beoordeling van de b-grond, waarvan overigens tussen verzoeker en de instelling niet meer in geschil is dat verzoeker door het bellen overlast op de afdeling veroorzaakte, in het midden worden gelaten.
3.7.4Kort samengevat stelt verzoeker zich op het standpunt dat inname van de telefoon verder strekt dan uitsluitend beperking van het recht op telefoonverkeer nu ook het internetverkeer hiermee wordt ingeperkt, alsmede dat niet aan de eisen van doelmatigheid is voldaan.
3.7.5De rechtbank stelt voorop dat uit het genomen besluit reeds blijkt dat de instelling met verzoeker eens is dat beperking van het internetgebruik niet uitsluitend onder de beperking van het telefoonverkeer kan worden geschaard, nu de instelling het besluit mede grondt op beperking van het recht op bewegingsvrijheid.
3.7.6Tegenwoordig beschikken veel mensen over zogenaamde smartphones; telefoons waarmee zowel telefonisch verkeer als internetverkeer kan plaatsvinden, waarmee men naar muziek kan luisteren en waarop men (computer)spelletjes kan spelen. Beperking van het gebruik van een dergelijk (communicatie)middel is (nog) niet in de wet geregeld, zodat de rechtbank aanleiding ziet om aansluiting te zoeken bij het doel waarvoor de smartphone in dit geval werd gebruikt. In dit verband kan grofweg onderscheid worden gemaakt naar twee doelen, te weten het op afstand kunnen leggen van contacten met anderen, bijvoorbeeld via een WhatsApp-groep, en het vergaren van informatie. De rechtbank zal per geval dienen te beoordelen van welk doel sprake is. Naar de rechtbank begrijpt heeft de instelling dit laatste doel geschaard onder beperking van bewegingsvrijheid.
Bij de behandelaars van verzoeker bestond het vermoeden dat verzoeker contact legde met medepatiënten in een WhatsApp-groep en plannen maakte om de afdeling te ontvluchten. Daarnaast bestond het vermoeden van bezoek aan betaalde seksueel overprikkelende websites en gaf verzoeker blijkens dagrapportages zelf aan dat hij een feest organiseerde waarvoor hij al geld had uitgegeven. Tevens hebben de behandelaars ter zitting opgemerkt dat verzoeker beschikte over honderden naaktfoto’s van vrouwen en dat verzoeker zelf aangaf contact te hebben met (sommigen van die) vrouwen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verzoeker de smartphone met name heeft gebruikt voor het leggen van contacten met anderen. Nu de smartphone met name voor dit doel is gebruikt, is de rechtbank, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 april 2011 (JVggz 2011/21), van oordeel dat in de onderhavige zaak een beperking van het internetgebruik onder de beperking van het recht op vrij telefoonverkeer kan worden geschaard. Dit laat overigens onverlet dat de instelling in casu, naast beperking van het recht op vrij telefoonverkeer, ook het recht op bewegingsvrijheid heeft beperkt, naar de rechtbank begrijpt met het oog op de beperking van informatievergaring via de smartphone.
3.7.7Weliswaar kan, blijkens het verweer van Vos op klachtonderdeel 1., het reduceren van prikkels onderdeel vormen van een behandeling als bedoeld in artikel 38b e.v. van de Wet Bopz, maar in de onderhavige zaak is gebleken dat verzoeker door het gebruik van zijn smartphone overprikkeld werd en dat die overprikkeling moest worden weggenomen om ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheidstoestand van verzoeker te voorkomen. Gelet hierop is de rechtbank met de behandelaar van oordeel dat de inname van de smartphone en de beperking van het internetverkeer in deze zaak niet is aan te merken als een therapeutisch middel om de stoornis te behandelen, maar is ingezet uit vrees voor nadelige gevolgen voor de gezondheidstoestand. Door het innemen van de smartphone wordt de stoornis immers niet behandeld. Gelet hierop acht de rechtbank het besluit rechtmatig, voor zover dat is gegrond op artikel 40, lid 4, onder a, Wet Bopz
3.7.8Voor zover verzoeker aanvoert dat sprake is van beperking van het recht op vrije meningsuiting, omdat hij was beperkt in het ontvangen van inlichtingen of denkbeelden, en dat daarom artikel 38c Wet Bopz had moeten worden toegepast, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank is met verzoeker van oordeel dat sprake is van enige beperking van dit recht op vrije meningsuiting. Ter zitting is namens de instelling weliswaar aangegeven dat verzoeker niet, dan wel in mindere mate, beperkt was in de vergaring van informatie, omdat hij gedurende de momenten op de afdeling nog toegang had tot internet op een afdelingscomputer, maar vast staat ook dat verzoeker gedeeltelijk in de comfortzone verbleef zodat zijn recht op die momenten in ieder geval wel beperkt was.
Echter, gelet op de aard van het gebruik van internet in dit geval, te weten met name persoonlijke interactie, alsmede gelet op het feit dat het geen behandelmiddel betrof maar werd ingezet ter voorkoming van nadelige gevolgen voor de gezondheidstoestand, is de rechtbank van oordeel dat de instelling terecht artikel 40 lid 3 en lid 4 Wet Bopz en niet artikel 38c Wet Bopz als grondslag heeft genomen. Tot slot, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in r.o. 3.7.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat aan de zogenaamde a-grond als vermeld in lid 3 en 4 van artikel 40 Wet Bopz is voldaan, nu op het betreffende moment gevreesd werd voor ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheidstoestand van verzoeker, vanwege de toename van de ernst van het manisch toestandsbeeld.
3.7.9De vraag of deze maatregel voldoet aan het beginsel van doelmatigheid beantwoordt de rechtbank bevestigend. Gelet op de vrees voor ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheidstoestand had, anders dan verzoeker betoogt, niet kunnen worden volstaan met een belverbod op de afdeling of het innemen van de SIM-kaart, nu verzoeker dan nog immer overprikkeld werd door het gebruik van de smartphone. Daarnaast is nadien gebleken dat de door verzoeker betoogde minder verstrekkende maatregel niet doelmatig was, gelet op de bestaande wifi-hotspots waardoor verzoeker ook zonder SIM-kaart toegang had tot internet. Nu voorts vast staat dat verzoeker op de momenten dat hij op de afdeling was de mogelijkheid had tot internetgebruik en telefonisch contact, is de rechtbank van oordeel dat niet alleen aan het beginsel van doelmatigheid is voldaan, maar tevens aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat verzoeker het niet prettig vond dat daarbij iemand meekeek en dat hij om die reden mogelijk besloot geen gebruik te maken van internet doet daar niet aan af.