ECLI:NL:RBZWB:2015:7347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
C/02/301847 / HA RK 15-122
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening griffierecht in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de herziening van het griffierecht. Verzoekers, een vennootschap onder firma en haar vennoten, hebben een faillissementsverzoek ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken tot faillietverklaring van zowel de vennootschap als haar vennoten in één verzoekschrift zijn opgenomen. De griffier had driemaal griffierecht geheven, wat door de verzoekers werd betwist. Zij stelden dat er slechts één griffierecht geheven zou moeten worden, aangezien de verzoeken met elkaar samenhangen. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoekers en de griffier zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de Hoge Raad in een eerdere uitspraak had geoordeeld dat het faillissement van een vennootschap onder firma niet automatisch leidt tot het faillissement van de vennoten, de verzoeken in dit geval wel degelijk verband met elkaar hielden. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat er slechts éénmaal griffierecht in rekening gebracht dient te worden. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoekers toegewezen en vastgesteld dat er slechts één griffierecht geheven kan worden voor het faillissementsverzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rekestnummer: C/02/301847 / HA RK 15-122
Beschikking van 16 november 2015
in de zaak van

1.[naam verzoeker sub 1] ,

kantoorhoudende te Tilburg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekers sub 1 en 2],
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
verzoekers,
advocaat [naam verzoeker sub 1] ,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK,
verweerder.
Partijen zullen hierna [verzoekers sub 1 en 2] c.s. en de griffier worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift herziening griffierecht ex art 29 Wet griffierechten burgerlijke zaken, ter griffie ingekomen op 4 juni 2015,
  • het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 25 september 2015,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 5 oktober 2015.

2.Het verzoek

2.1.
[verzoekers sub 1 en 2] c.s. verzoekt de rechtbank om vast te stellen dat er slechts één griffierecht kan worden geheven ten aanzien van het in het verzoekschrift genoemde faillissementsverzoek.
2.2.
De griffier voert verweer en verzoekt de rechtbank om het verzet ongegrond te verklaren.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1.
Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
- [verzoekers sub 1 en 2] c.s. heeft een faillissementsverzoek ingediend tegen de vennootschap onder firma [bedrijfsnaam X] , gevestigd en kantoorhoudende te [adres bedrijf X] en haar twee vennoten;
- de rechtbank heeft het verzoekschrift, omdat het zich richt tot drie entiteiten (de vennootschap en haar twee vennoten) uitgesplitst in die zin dat er voor elk van de drie verweerders een apart dossier met een eigen zaaknummer is aangemaakt;
- de griffier van de rechtbank heeft voor de drie faillissementsverzoeken die zijn opgenomen in het verzoekschrift van [verzoekers sub 1 en 2] c.s. driemaal een griffierecht geheven.
3.2.
[verzoekers sub 1 en 2] c.s. stelt zich op het standpunt dat wanneer middels één verzoekschrift het faillissement wordt aangevraagd van de vennootschap onder firma en haar vennoten, er niet driemaal griffierecht, maar éénmaal griffierecht in rekening zou moeten worden gebracht. [verzoekers sub 1 en 2] c.s. geeft aan dat de griffier zich, bij zijn beoordeling dat er driemaal griffierecht geheven dient te worden, waarschijnlijk heeft laten leiden door het arrest van de Hoge Raad 6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:251) waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het faillissement van de vennootschap niet automatisch leidt tot het faillissement van de vennoten. Dit oordeel van de Hoge Raad kan naar de mening van [verzoekers sub 1 en 2] c.s. geen basis vormen om driemaal griffierecht in rekening te brengen. De Hoge Raad geeft immers in r.o. 3.4.8. van haar uitspraak aan dat, indien een schuldeiser zowel het faillissement van de vof als het faillissement van de vennoten wil bewerkstelligen, in het verzoekschrift ten aanzien van ieder afzonderlijk het faillissement dient te worden verzocht. Hieruit blijkt volgens [verzoekers sub 1 en 2] c.s. dat de Hoge Raad er van uitgaat dat één verzoekschrift voldoende is om het faillissement aan te vragen voor de vennootschap en haar vennoten. Daarnaast oordeelt de Hoge Raad in dezelfde rechtsoverweging dat het wenselijk is dat het faillissement van de vof en van de vennoten zoveel mogelijk tegelijk worden uitgesproken en afgewikkeld, zodat het aanbeveling verdient deze verzoeken zoveel mogelijk tezamen te doen en te behandelen. Met deze wenselijkheid verhoudt zich niet dat driemaal griffierecht in rekening wordt gebracht voor één verzoekschrift. [verzoekers sub 1 en 2] c.s. geeft aan dat het geval waarin meerdere gedaagden zijn gedagvaard vergelijkbaar is met onderhavige situatie. In een dagvaardingsprocedure wordt éénmaal griffierecht in rekening gebracht bij eiser, hoewel ten aanzien van de verschillende gedaagden verschillende vorderingen kunnen worden toegewezen. Ook wordt er maar éénmaal griffierecht in rekening gebracht bij gedaagden indien zij middels één conclusie van antwoord verweer voeren. Er is bij het onderhavige faillissementsverzoek sprake van een analoge situatie.
3.3.
De griffier voert verweer en stelt daartoe – samengevat – het volgende. Het is juist dat er in beginsel maar éénmaal griffierecht wordt geheven in een zaak met meerdere gedaagden. De onderliggende gedachte is dat de vorderingen tegen elke gedaagde of verweerder met elkaar samenhangen, zodat er in wezen sprake is van één zaak. In het geval van een faillissement van een vennootschap onder firma was de lijn in de jurisprudentie dat de faillietverklaring van een vennootschap onder firma onvermijdelijk leidt tot het faillissement van haar vennoten. De uitspraak van de Hoge Raad van 6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:251) heeft een einde gemaakt aan die lijn. In rechtsoverweging 3.4.8. van die uitspraak wijst de Hoge Raad er op dat, indien de aanvrager van het faillissement van een vennootschap onder firma wenst dat ook het faillissement van de vennoten wordt uitgesproken, hij daar in zijn verzoekschrift om zal moeten verzoeken. Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat, indien ook het faillissement van de afzonderlijke vennoten wordt gevraagd, de rechter ten aanzien van elk van de afzonderlijke verweerders moet onderzoeken of voldaan is aan de voorwaarden voor faillietverklaring en dat elke verweerder afzonderlijk verweer kan voeren. De griffier stelt dat dit betekent dat de rechter elk van de verzoeken afzonderlijk moet beoordelen en dat, anders dan [verzoekers sub 1 en 2] c.s. veronderstelt, de rechter voor elke verweerder ook afzonderlijk vonnis zal wijzen. De Hoge Raad geeft in rechtsoverweging 3.4.10. van de uitspraak aan dat elke aanvraag tot faillietverklaring tot een andere afdoening kan leiden en dat de beslissingen ook niet noodzakelijkerwijs gelijktijdig hoeven te worden genomen. De griffier merkt op dat er samenhang blijft bestaan tussen de financiële situatie van de vennootschap onder firma en de gevolgen daarvan voor haar vennoten, maar dat ten aanzien van elke verweerder er een afzonderlijke beoordeling zal moeten plaatsvinden en elke verweerder zijn eigen verweren kan aanvoeren, met als gevolg dat de behandeling van de afzonderlijke verzoeken kan leiden tot een uiteenlopende wijze van afdoening op uiteenlopende tijdstippen met uiteenlopende resultaten. Om die reden gaat de vergelijking met het instellen van eenzelfde vordering tegen meerdere gedaagden niet langer op naar mening van de griffier.
3.4.
Ten aanzien van het onderhavige verzoek en de stellingen van partijen, overweegt de rechtbank als volgt.
3.5.
De grondslag voor de heffing van griffierecht in verzoekschriftprocedures is gelegen in art. 3 lid 2 Wgbz. Hierin is bepaald dat voor de indiening van een verzoekschrift of verweerschrift een griffierecht wordt geheven, voor zover bij of krachtens deze wet of een andere wet niet anders is bepaald. Voorts is in art. 10 lid 1 Wgbz bepaald dat de hoogte van het griffierecht wordt bepaald aan de hand van het verzoek (of de verzoeken) in het verzoekschrift. In de Memorie van Toelichting van de Wgbz (
Kamerstukken II2008/09, 31 758, nr. 3, p. 11) is vermeld dat wanneer in één verzoekschrift meerdere verzoeken worden samengevoegd, deze verzoeken bij elkaar opgeteld dienen te worden en de hoogte van het griffierecht wordt bepaald aan de hand van het totale beloop van de verzoeken.
De rechtbank overweegt dat hierbij onderscheid dient te worden gemaakt tussen verzoeken, opgenomen in één verzoekschrift, die in verband staan met elkaar en verzoeken, opgenomen in één verzoekschrift, waarbij dat niet het geval is. Indien de verzoeken in verband staan met elkaar, wordt, zoals vermeld in de Memorie van Toelichting, het belang van die verzoeken bij elkaar opgeteld en wordt op basis van het totale belang een griffierecht geheven. Wanneer er meerdere verzoeken in één verzoekschrift zijn opgenomen die geen verband houden met elkaar, dient voor elk verzoek een apart griffierecht geheven te worden.
3.6.
Zowel [verzoekers sub 1 en 2] c.s. als de griffier betrekken de uitspraak van de Hoge Raad van 6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:251) in hun stellingen. [verzoekers sub 1 en 2] c.s. stelt zich op het standpunt dat deze uitspraak geen basis kan vormen om driemaal griffierecht in rekening te brengen, aangezien er maar één verzoekschrift is ingediend en er dus maar éénmaal griffierecht kan worden opgelegd. De griffier stelt zich op het standpunt dat nu in de uitspraak van de Hoge Raad is bepaald dat het faillissement van een vof niet noodzakelijkerwijs hoeft te leiden tot het faillissement van de vennoten, de Hoge Raad terugkomt van de van oudsher veronderstelde samenhang tussen een faillietverklaring van de vof en de gevolgen daarvan voor de vennoten, waardoor er een afzonderlijke beoordeling van de verzoeken dient plaats te vinden en afzonderlijk griffierecht kan worden geheven. Nu in onderhavige zaak in één verzoekschrift zowel het verzoek tot faillietverklaring van de vof als de verzoeken tot faillietverklaring van de vennoten zijn opgenomen, ligt ter beoordeling voor of deze verzoeken verband houden met elkaar en er derhalve éénmaal griffierecht geheven had moeten worden, of dat niet gezegd kan worden dat deze verzoeken verband houden met elkaar, wat inhoudt dat er terecht voor ieder verzoek apart griffierecht is geheven.
3.7.
Hoewel de Hoge Raad op 6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:251) met het oordeel dat het faillissement van een vof niet noodzakelijkerwijs het faillissement van de vennoten ten gevolge heeft een einde maakt aan de bestaande lijn in de jurisprudentie dat de faillietverklaring van een vennootschap onder firma onvermijdelijk leidt tot het faillissement van haar vennoten, maakt dit niet dat er daarom geen verband meer zou bestaan tussen de afzonderlijke verzoeken. De Hoge Raad heeft immers uitdrukkelijk aangegeven dat, gelet op art. 18 WvK en de wenselijkheid dat het faillissement van de vof en die van de vennoten zoveel mogelijk tegelijk worden uitgesproken en afgewikkeld, het aanbeveling verdient dat deze verzoeken zoveel mogelijk tezamen worden gedaan en behandeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken tot faillietverklaring van zowel de vof als haar vennoten, welke zijn opgenomen in één verzoekschrift, verzoeken betreffen die wel degelijk verband houden met elkaar.
3.8.
Aan de verweren van de griffier, dat de verzoeken tot faillietverklaring van de vof en vennoten afzonderlijk beoordeeld moeten worden, dat elke verweerder zijn eigen verweren kan aanvoeren en dat ieder verzoek tot een andere afdoening kan leiden, gaat de rechtbank voorbij. In een dagvaardingsprocedure kan immers ook ten aanzien van de afzonderlijke gedaagden een afzonderlijk oordeel worden gegeven, met als gevolg een andere afdoening voor de afzonderlijke gedaagden. Dit heeft geen gevolg voor het griffierecht dat door eiser moet worden betaald voor het aanbrengen van de dagvaarding. Daarnaast wordt de omstandigheid dat één verzoekschrift met daarin opgenomen meerdere verzoeken tot faillietverklaring tegen meerdere verweerders mogelijk tot meerdere faillissementen leidt, ondervangen door artikel 17 lid 1 Wgbz, waarin is bepaald dat de curator in elk (afzonderlijk) faillissement een griffierecht betaalt.
3.9.
Omdat de verzoeken tot faillietverklaring van zowel de vof als haar vennoten in één verzoekschrift verband houden met elkaar, is de rechtbank van oordeel dat voor een dergelijk verzoekschrift slechts éénmaal een griffierecht in rekening dient te worden gebracht bij verzoeker. Ten aanzien van de hoogte van het griffierecht geldt dat, nu sprake is van meerdere verzoeken van onbepaalde waarde, éénmaal griffierecht van onbepaalde waarde moet worden geheven. De rechtbank zal dan ook overgaan tot toewijzing van het verzoek.

4.De beslissing

De rechtbank
stelt vast dat er slechts één griffierecht geheven kan worden ten aanzien van het faillissementsverzoek, bekend onder de zaaknummers C/02/299351/FT RK 15/788, C/02/299355/FT RK 15/789 en C/02/299357/ FT RK 15/790.
Deze beschikking is gegeven door mr. Visser, mr. Combee en
mr. van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2015.