In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de herziening van het griffierecht. Verzoekers, een vennootschap onder firma en haar vennoten, hebben een faillissementsverzoek ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken tot faillietverklaring van zowel de vennootschap als haar vennoten in één verzoekschrift zijn opgenomen. De griffier had driemaal griffierecht geheven, wat door de verzoekers werd betwist. Zij stelden dat er slechts één griffierecht geheven zou moeten worden, aangezien de verzoeken met elkaar samenhangen. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoekers en de griffier zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de Hoge Raad in een eerdere uitspraak had geoordeeld dat het faillissement van een vennootschap onder firma niet automatisch leidt tot het faillissement van de vennoten, de verzoeken in dit geval wel degelijk verband met elkaar hielden. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat er slechts éénmaal griffierecht in rekening gebracht dient te worden. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoekers toegewezen en vastgesteld dat er slechts één griffierecht geheven kan worden voor het faillissementsverzoek.