ECLI:NL:RBZWB:2015:7522

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
C/02/14/733 R en C/02/14/734 R
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van schuldsanering door ontstaan van bovenmatige nieuwe schulden na huwelijk in gemeenschap van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de tussentijdse beëindiging van schuldsaneringsregelingen voor twee schuldenaren. De schuldenaren, die in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, zijn aansprakelijk geworden voor elkaars schuldenlast. De bewindvoerder heeft verzocht om de schuldsaneringsregelingen te beëindigen, omdat er verwijtbare, bovenmatige nieuwe schulden zijn ontstaan na hun huwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaren niet hebben voldaan aan hun informatieverplichting en dat zij nieuwe schulden hebben laten ontstaan, ondanks herhaalde waarschuwingen van de bewindvoerder over de gevolgen van hun huwelijk voor hun schuldsaneringsregeling.

De rechtbank overweegt dat de schuldenaren, door in gemeenschap van goederen te trouwen, hoofdelijk aansprakelijk zijn geworden voor elkaars schulden. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke nieuwe schuldenlast voor beide partijen, wat in strijd is met de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank concludeert dat de schuldenaren op toerekenbare wijze bovenmatige nieuwe schulden hebben laten ontstaan en dat dit een grond vormt voor de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregelingen beëindigd en het salaris van de bewindvoerder vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het aangaan van een huwelijk in gemeenschap van goederen voor de schuldenlast van de betrokken partijen. De rechtbank heeft de schuldenaren erop gewezen dat zij, ondanks de herhaalde waarschuwingen, niet de nodige voorzorgsmaatregelen hebben genomen om hun financiële situatie te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Insolventierecht
Breda
tussentijdse beëindiging schuldsanering
insolventienummer: C/02/14/733 R en C/02/14/734 R
uitspraakdatum: 24 november 2015
[partij 1],
geboren op [geboortedatum partij 1],
en
[partij 2],
geboren op [geboortedatum partij 2],
beiden wonende te [adres partijen 1 en 2],
bewindvoerder: M. Verhulst.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van de rechtbank van 28 augustus 2014, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregelingen is uitgesproken;
- het verzoek van de bewindvoerder van 25 augustus 2015 om de toepassing van de schuldsaneringsregelingen te beëindigen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 november 2015.

2.Het verzoek

Dit strekt tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen.

3.De beoordeling

3.1.
De waarnemend bewindvoerder heeft ter gelegenheid van de zitting het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de regeling gehandhaafd en nader toegelicht aan de hand van haar schrijven van 25 augustus 2015.
3.2.
Schuldenaren hebben verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover relevant, hierna aan de orde komen.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.4.
De rechtbank dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of schuldenaren, in het licht van alle omstandigheden van het geval, één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen, of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmeren of frustreren, dan wel bovenmatige schulden doen of laten ontstaan.
3.5.
De bewindvoerder heeft zich op het standpunt gesteld dat schuldenaar niet hebben voldaan aan de informatieverplichting, de verplichting om gedurende de looptijd geen nieuwe schulden te laten ontstaan, de afdrachtverplichting en de sollicitatieverplichting.
3.6.
Ter zake de informatieverplichting heeft de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenaren deze verplichting niet nakomen. Vanaf mei 2015 is er geen inkomensinformatie overgelegd, aldus de bewindvoerder. Daarnaast hebben schuldenaren op verzoeken van de bewindvoerder om informatie aan te leveren over G&R B.V. niet gereageerd. Volgens de bewindvoerder wordt op geen enkel verzoek om informatie aan te leveren gereageerd. Schuldenaren hebben ter zitting erkend dat zij geen inkomensinformatie hebben overgelegd. Omdat de bewindvoerder voornoemde gegevens via de postblokkade heeft ontvangen, waren schuldenaren in de veronderstelling dat zij deze informatie zelf niet (nogmaals) naar de bewindvoerder hoefden te zenden.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat er sprake is van een postblokkade niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid en verplichting van schuldenaren om, ook spontaan, alle in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling relevante gegevens en informatie aan de bewindvoerder te doen toekomen. Daargelaten dat met de komst van verschillende postvervoerbedrijven de postblokkade niet waterdicht blijkt te zijn, heeft de postblokkade vooral de functie het toezicht door de bewindvoerder op de naleving van de voor schuldenaren uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te vergemakkelijken en daardoor de kans te verkleinen dat bijvoorbeeld buiten de bewindvoerder om betaling aan schuldenaren plaatsvinden en daarmee inkomsten worden verzwegen. Met hetgeen door de bewindvoerder is aangevoerd en door schuldenaren is erkend, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat schuldenaren niet tijdig de inlichtingen hebben verschaft waarom de bewindvoerder heeft verzocht en dat zij hiermee hun informatieplicht hebben geschonden. Van het schenden van deze inlichtingenplicht kan schuldenaren naar het oordeel van de rechtbank een verwijt gemaakt worden.
3.7.
Wat de verplichting om geen nieuwe schulden te laten ontstaan betreft heeft de bewindvoerder verklaard dat schuldenaren op [datum] in het huwelijk zijn getreden. Ondanks dat schuldenaren voorafgaand aan het huwelijk, namelijk bij het huisbezoek en vervolgens per e-mail van 5 augustus 2015, door de bewindvoerder erop gewezen zijn dat zij mogen trouwen, doch met uitsluiting van gemeenschap van goederen, hebben zij geen huwelijkse voorwaarden opgesteld, aldus de bewindvoerder. Ter onderbouwing van haar stelling heeft de bewindvoerder ter zitting het door schuldenaren op 11 september 2014 ondertekende
informatieblad WSNPen e-mailberichten van 5 en 21 augustus 2015 overgelegd. Het gevolg van het huwelijk is dat schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zijn geworden voor elkaars schuldenlast. Dit betekent een nieuwe schuldenlast voor [partij 1] ten bedrage van € 23.495,67 en een nieuwe schuldenlast voor [partij 2] ten bedrage van € 78.435,87. Er is derhalve sprake van een bovenmatige nieuwe schuldenlast die schuldenaren willens en wetens zijn aangegaan, aldus de bewindvoerder. Schuldenaren hebben ter zitting verklaard dat zij wisten dat een huwelijk in gemeenschap van goederen zou betekenen dat zij elkaars schuldenlast erbij zouden krijgen. Omdat zij elkaars schuldenlast altijd als gezamenlijke schulden zagen, hebben zij er naar eigen zeggen niet bij stilgestaan dat zij door het huwelijk pas feitelijk aansprakelijk zouden worden voor elkaars schulden.
Met hetgeen door de bewindvoerder is aangevoerd en door schuldenaren is erkend, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat schuldenaren op toerekenbare wijze, gelet op hun leefgeld, bovenmatige nieuwe schulden hebben laten ontstaan, waarmee zij tekort zijn geschoten in hun verplichting om geen nieuwe schulden te laten ontstaan. De rechtbank overweegt dat de nieuwe schuldenlast is ontstaan door het aangaan van een gemeenschap van goederen waardoor schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zijn geworden voor elkaars schulden. Blijkens de door de bewindvoerder ter zitting overgelegde stukken zijn schuldenaren nadrukkelijk gewezen op de gevolgen van een huwelijk zonder uitsluiting van gemeenschap van goederen. In het door schuldenaren op 11 september 2014 ondertekende
informatieblad WSNPstaat zelfs letterlijk dat een huwelijk in gemeenschap van goederen ertoe zal leiden dat schuldenaar de schulden van zijn of haar nieuwe echtgenoot op zich zal nemen en dat deze schulden worden aangemerkt als nieuwe schulden die kunnen leiden tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Dit gegeven heeft de bewindvoerder kort voor het huwelijk, bij e-mailbericht van 5 augustus 2015, nogmaals herhaald. Niet in geschil is dat schuldenaren aanvankelijk zelf aansprakelijk en draagplichtig voor hun eigen schuldenlast waren en dat dit veranderd is doordat zij gehuwd zijn in gemeenschap van goederen. De schuldeisers worden in beginsel benadeeld, nu beide schuldenaren met de nieuwe schulden worden geconfronteerd. Ter zitting hebben schuldenaren aangegeven dat zij wisten wat een huwelijk in gemeenschap van goederen zou betekenen voor hun schuldenlast. Van schuldenaren had redelijkerwijs mogen worden verwacht dat zij ook op de hoogte waren van het effect van hun huwelijk voor de schuldsaneringsregeling, helemaal nu blijkt dat de bewindvoerder hen hier meerdere malen op attent heeft gemaakt. De rechtbank rekent het schuldenaren daarom ook in het bijzonder aan dat zij, ondanks de herhaaldelijke waarschuwingen van de bewindvoerder, toch gehuwd zijn in gemeenschap van goederen, zonder verder acht te slaan op de belangen van hun schuldeisers met wie zij ingevolge de wettelijke schuldsaneringsregeling geacht werden en worden rekening te houden, terwijl zij er ook voor hadden kunnen kiezen om een huwelijk aan te gaan met uitsluiting van gemeenschap. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank met de bewindvoerder van oordeel dat er sprake is van een bovenmatige nieuwe schuldenlast die schuldenaren willens en wetens zijn aangegaan.
3.8.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregelingen op grond van artikel 350 lid 3 sub c, d en e Fw tussentijds beëindigd dient te worden. Gezien deze omstandigheid behoeft het nakomen van de overige verplichtingen geen bespreking meer.
3.9.
Nu er – zoals door de bewindvoerder is toegelicht – onvoldoende baten beschikbaar zijn om (na aftrek van de kosten van schuldsaneringsregelingen) de vorderingen op de schuldenaren geheel of gedeeltelijk te voldoen, zal geen faillissement volgen.
3.10.
De vergoeding voor de bewindvoerder is berekend op € 4.158,86 (inclusief onkosten en omzetbelasting). Voor zover actief aanwezig is, kan de bewindvoerder de vergoeding (deels) als salaris opnemen.

4.De beslissing

De rechtbank
beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregelingen;
stelt het salaris voor de bewindvoerder, inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 89,15.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2015 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.