In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2015, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag en zware mishandeling, gepleegd tijdens carnaval in Oisterwijk op 16 februari 2015. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het steek- of snijletsel had toegebracht aan het slachtoffer, en sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, en de verdediging stelde dat het letsel van het slachtoffer waarschijnlijk was ontstaan door een val op de grond, niet door toedoen van de verdachte.
De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van getuigen en het beschikbare beeldmateriaal niet voldoende bewijs boden om de verdachte te veroordelen voor de poging doodslag of zware mishandeling. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit van mishandeling wel bewezen, aangezien de verdachte had erkend twee keer te hebben geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, wat leidde tot een veroordeling.
De officier van justitie had een werkstraf van 60 uren geëist, maar de verdediging pleitte voor een lagere straf vanwege een vermeende schending van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte niet ongerechtvaardigd was, en legde uiteindelijk een geldboete op van € 1.500,-, waarvan € 1.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.