ECLI:NL:RBZWB:2015:7702

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
02/800286-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Bakx
  • M. Moussault
  • A. van Breugel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor mishandeling tijdens carnaval in Oisterwijk

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2015, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag en zware mishandeling, gepleegd tijdens carnaval in Oisterwijk op 16 februari 2015. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het steek- of snijletsel had toegebracht aan het slachtoffer, en sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, en de verdediging stelde dat het letsel van het slachtoffer waarschijnlijk was ontstaan door een val op de grond, niet door toedoen van de verdachte.

De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van getuigen en het beschikbare beeldmateriaal niet voldoende bewijs boden om de verdachte te veroordelen voor de poging doodslag of zware mishandeling. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit van mishandeling wel bewezen, aangezien de verdachte had erkend twee keer te hebben geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, wat leidde tot een veroordeling.

De officier van justitie had een werkstraf van 60 uren geëist, maar de verdediging pleitte voor een lagere straf vanwege een vermeende schending van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte niet ongerechtvaardigd was, en legde uiteindelijk een geldboete op van € 1.500,-, waarvan € 1.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800286-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 november 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
raadsman mr. R. van Veen, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 november 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Van Veen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
primair
hij op of omstreeks 16 februari 2015 te Oisterwijk ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven
te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die
[slachtoffer 1] met een glas, althans een scherp voorwerp, tegen/in/op de nek/hals,
althans het lichaam, heeft geslagen en/of gesneden en/of gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 februari 2015 te Oisterwijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2] , met een glas, althans
een scherp voorwerp, tegen/op/in de nek/hals, althans het lichaam, heeft
geslagen en/of gesneden en/of gestoken en/of meermalen, althans eenmaal, (met
kracht) tegen/in/op het gezicht/hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen
en/of gestompt, waardoor deze letsel en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een glas heeft geslagen dan wel gestoken en vordert vrijspraak van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelede - buiten alles wat met het glas te maken heeft - wel wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, het proces-verbaal met camerabeelden en de bekennende verklaring van de verdachte dat hij twee keer heeft geslagen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst er daarbij op dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever met een scherp voorwerp heeft geslagen, gesneden of gestoken. Een poging doodslag of poging zware mishandeling kan niet worden bewezen. Het letsel van aangever is hoogstwaarschijnlijk ontstaan doordat hij op de grond is gevallen in het café en de vloer in het café bezaaid was met glasscherven. Voorts kan niet worden bewezen dat verdachte aangever op enig moment in zijn gezicht heeft geraakt. De eerste klap die verdachte geeft wordt duidelijk afgeweerd door aangever. Nu aangever niet verklaart dat hij hierdoor letsel heeft opgelopen of pijn heeft ondervonden, kan mishandeling evenmin worden bewezen. Hetzelfde geldt voor een mogelijk tweede klap die verdachte zou hebben gegeven. Hij verklaart weliswaar zelf over een tweede klap, maar het is niet duidelijk of hij aangever daarbij geraakt heeft, laat staan dat bewezen zou kunnen worden dat aangever hierdoor pijn of letsel heeft ondervonden. Verdachte dient integraal te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Primair
Verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft dit gevorderd, terwijl de raadsman op dit punt eveneens vrijspraak heeft bepleit. Ook de rechtbank is van oordeel dat het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende aanknopingspunten bevatten om wettig en overtuigend bewezen te kunnen verklaren dat het verdachte is geweest die het door het slachtoffer opgelopen snij- of steekletsel heeft toegebracht. Verdachte ontkent dit en de gehoorde getuigen en het beschikbare beeldmateriaal geven geen voldoende duidelijk antwoord op de vraag op welk moment, op welke wijze en door wie bedoeld letsel is veroorzaakt.
Subsidiair
Op 15 februari 2015 waren verdachte en aangever carnaval aan het vieren in café [naam café] te Oisterwijk. Op een bepaald moment heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en aangever. [1]
De aangever heeft verklaard dat hij die avond op weg naar buiten was toen hij zag dat een man hem met een tot vuist gebalde rechterhand met kracht sloeg. Hij voelde dat hij hard werd geraakt. [2]
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard twee vuistslagen aan de man te hebben uitgedeeld. [3] Op de terechtzitting heeft verdachte bevestigd twee keer te hebben uitgehaald naar de aangever. [4]
Uit de aangifte in onderlinge samenhang bezien met de verklaringen van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte aangever tweemaal met kracht heeft geslagen tegen het lichaam. Aangever heeft verklaard dat hij hard werd geraakt. Het kan niet anders dan dat de aangever daarvan pijn heeft ondervonden. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een mishandeling.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij
op ofomstreeks 16 februari 2015 te Oisterwijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althansalleen, opzettelijk
mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2] ,
met een glas, althans
een scherp voorwerp, tegen/op/in de nek/hals, althans het lichaam, heeft
geslagen en/of gesneden en/of gestoken en/of meermalen, althans eenmaal,(met
kracht) tegen
/in/op het gezicht/hoofd, althanshet lichaam, heeft
geslagen
en/ofgestompt, waardoor deze
letsel en/ofpijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis met aftrek van voorarrest à 2 uren per dag.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt dan geldt dat artikel 8 EVRM is geschonden. Verdachte is eerst in verschillende media, waaronder Omroep Brabant en Opsporing Verzocht in een zeer negatief daglicht gesteld. Bovendien is verdachte langdurig en zeer herkenbaar in beeld. Er is hierdoor sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Naar vaste jurisprudentie dient dit op een voor verdachte zo min mogelijk ingrijpende en bezwarende wijze te geschieden. Er hadden in casu ook ‘stills’ uitgezonden kunnen worden van alleen het gezicht van verdachte. Door dit niet te doen, en tot integrale uitzending over te gaan, met close ups van het letsel van aangever en het langdurig tonen van het hele lichaam van verdachte (zelfs half naakt) met onjuiste kwalificaties voor zijn handelen, is het subsidiariteitsbeginsel geschonden en daarmee artikel 8 van het EVRM. De verdediging zou in dit geval een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis passend vinden, echter gezien de schending van artikel 8 EVRM dient die straf te worden gehalveerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Dit is een ernstig feit, zeker omdat het zich afspeelde in een café vol bezoekers gedurende carnaval. Door aldus te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening het strafblad van verdachte en de oriëntatiepunten die de rechtbank hanteert bij de bestraffing van dit soort zaken..
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het bij de beantwoording van de vraag of (on)gerechtvaardigd inbreuk wordt gemaakt op artikel 8 van het EVRM aan komt op een weging van de omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het toetsingskader geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:3024).
Vaststaat dat het geweldsincident heeft plaatsgevonden in een voor het publiek toegankelijk café, waarbij het voorzienbaar is dat daar camera’s hangen ter beveiliging van de openbare orde en de bezoekers van het café. Het gaat niet om een minderjarige dan wel een bijzonder kwetsbare persoon. Het feit waarvan de verdachte oorspronkelijk werd verdacht betrof een ernstig geweldsfeit, waarbij het tonen van de beelden noodzakelijk was om de identiteit van de mogelijke dader te achterhalen. Er waren geen andere middelen meer beschikbaar om hetzelfde doel te bereiken die minder ingrijpend en bezwarend waren voor verdachte. Het beeldmateriaal in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving is verkregen en verspreid.
De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet ongerechtvaardigd. Het betekent dat de verdachte geen recht heeft op matiging van de hem op te leggen straf. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 1.500,- subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis waarvan € 1.000,- subsidiair 20 dagen met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het tenlastegelegde feit(maak een keuze)(vul de te bewaren goederen in)(vul de te bewaren goederen in)(vul de te bewaren goederen in). De benadeelde partij vordert een bedrag van € 674,11 aan materiële schade en een bedrag van € 3.300,- (vul de te bewaren goederen in) aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, gezien het feit dat het overgrote gedeelte van de gevorderde schade betrekking heeft op het letsel dat voortvloeit uit de steekwond in de hals van aangever. Verdachte wordt van dat gedeelte vrijgesproken. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

mishandeling

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 1500,=, waarvan € 1000,= voorwaardelijk met een proeftijd van 2 twee jaar;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen voor het onvoorwaardelijke deel en 20 dagen voor het voorwaardelijke deel;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mrs. Moussault en Van Breugel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Hoof, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 november 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt –tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 2015041422 van eenheid Zeeland- West Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 90.
2.Het proces verbaal van aangever [slachtoffer 1] , p. 37-37 van voornoemd eindproces-verbaal;
3.De verklaring van verdachte bij de rechter- commissaris d.d. 17 april 2015;
4.De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 4 november 2015.