3.2Tussen partijen staan -voor zover thans van belang- de volgende feiten in rechte vast:
de gemeente is eigenaar van het verdedigingswerk en rijksmonument [het rijksmonument] te [vestigingsplaats] (aangeduid als ‘ [het rijksmonument] ’);
op enig moment is de stichting opgericht. Zij heeft het initiatief genomen om [het rijksmonument] in oude glorie te herstellen. De gemeente heeft daartoe subsidies ter beschikking gesteld;
na de voltooiing van de restauratie huurt de stichting sinds 1 maart 1994 [het rijksmonument] tegen een huurprijs van € 115,00 per jaar. Er is geen schriftelijke huurovereenkomst;
met instemming van de gemeente is [naam onderhuurder] (hierna te noemen ‘ [initialen onderhuurder] ’) onderhuurder van de stichting. [initialen onderhuurder] vervaardigt, verkoopt en verhuurt ter plaatse kunstwerken;
de heer [voorzitter 1] (hierna te noemen ‘ [voorzitter 2] ’) is voorzitter en bestuurder van de stichting en is eigenaar van de eenmanszaak [initialen onderhuurder] . Hij treedt naar buiten toe op als beheerder van [het rijksmonument] ;
op [het rijksmonument] vinden allerlei activiteiten plaats, zoals bedrijfsuitjes en feestjes. Ook is [het rijksmonument] dagelijks geopend voor dagjesmensen;
[het rijksmonument] ligt in een buitengebied met in de (naaste) omgeving ongeveer tien woningen. Een aantal omwonenden klaagt al jaren over overlast van de activiteiten op en rondom [het rijksmonument] en maakt daarvan melding bij de gemeente;
de gemeente enerzijds en de stichting en de onderhuurder anderzijds, zijn al jaren verwikkeld in gerechtelijke procedures tegen elkaar;
na één van die procedures hebben partijen in 2011 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin zijn gedetailleerde afspraken vastgelegd tussen de gemeente, de stichting en [voorzitter 2] omtrent de aard en de omvang van de toegestane activiteiten op en rondom [het rijksmonument] ;
in deze vaststellingsovereenkomst is -onder meer- bepaald, dat er op [het rijksmonument] maximaal 75 groepsarrangementen (10 tot 70 personen) per jaar mogen plaatsvinden, dat er geen grootschalige evenementen (>70 personen) mogen plaatsvinden en ook geen kinderactiviteiten. Voorts is bepaald dat ‘ [initialen onderhuurder] en/of de stichting wekelijks (op vrijdag voor de daarop volgende week) een lijst van de arrangementen en het te verwachten aantal gasten per e-mail, fax of brief aan de gemeente (zal) zenden. Activiteiten met bezoekers worden uiterlijk om 23:00 uur beëindigd; bezoekers zullen uiterlijk 23:30 uur het terrein van [het rijksmonument] hebben verlaten. De schoonmaakploeg mag tot 01:00 uur aanwezig zijn, waarbij na 23:00 uur geen geluid van een binnen de gebouwen van [het rijksmonument] aanwezige geluidsinstallatie buiten het terrein van [het rijksmonument] waarneembaar mag zijn (…)’;
de gemeente heeft bij brief van 24 januari 2013 de huurovereenkomst primair ontbonden, subsidiair opgezegd tegen 1 maart 2014, waarbij de gemeente ervan uitging dat er sprake is van bedrijfsruimte ex artikel 7:230a BW. Bij beschikking van 31 juli 2014 heeft de kantonrechter -samengevat- geoordeeld dat er sprake is van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, met als gevolg dat de opzeggingsbrief d.d. 24 januari 2013 geen rechtsgevolgen heeft waardoor de huurovereenkomst van kracht is gebleven;
de gemeente heeft per aangetekende brief d.d. 19 december 2014 de huurovereenkomst met de stichting opgezegd tegen 1 januari 2016 op grond van slechte bedrijfsvoering (ex artikel 7:296 lid 1 sub a BW) en op grond van de algemene belangenafweging (ex artikel 7:296 lid 3 BW);
de stichting heeft niet ingestemd met de opzegging.