ECLI:NL:RBZWB:2015:7765

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2830
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingskosten bij verzoek om bijstand invordering van belastingschulden uit andere lidstaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2015 uitspraak gedaan over de vervolgingskosten die in rekening zijn gebracht aan een belanghebbende in het kader van een verzoek om wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden door de Duitse autoriteiten. Het verzoek tot bijstand was gedaan door het Finanzamt Kleve in Duitsland op 15 april 2013, waarna op 16 december 2013 een akte van betekening aan de belanghebbende werd uitgereikt. De vervolgingskosten, die € 2.435 bedroegen, werden door de ontvanger van de Belastingdienst in rekening gebracht, wat leidde tot bezwaar van de belanghebbende op 18 december 2013. De ontvanger wees dit bezwaar af, wat resulteerde in de onderhavige procedure.

De rechtbank oordeelde dat de ontvanger terecht aannam dat er een titel voor executie bestond in Duitsland, waardoor de ontvanger direct tot invordering kon overgaan zonder de belanghebbende vooraf te informeren. De rechtbank stelde vast dat de ontvanger niet verplicht was om de belanghebbende opnieuw te herinneren aan de invorderingsmaatregelen. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat er een procedure liep in Duitsland die uitstel van betaling rechtvaardigde, omdat er geen bewijs was overgelegd dat dit uitstel was verleend.

De rechtbank concludeerde dat de vervolgingskosten terecht in rekening waren gebracht en dat het bezwaar van de belanghebbende kennelijk ongegrond was. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 14/2830
uitspraak van 27 november 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 26 maart 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de in rekening gebrachte vervolgingskosten met betrekking tot de Duitse schuldvordering waarop Richtlijn 2010/24/EU van toepassing is (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Utrecht, en namens ontvanger,
[verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Op 15 april 2013 is door het Finanzamt Kleve in Duitsland een verzoek gedaan tot wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden van belanghebbende. Als gevolg van dit verzoek is op 16 december 2013 een akte van betekening aan belanghebbende uitgereikt. De betekeningskosten van deze akte (hierna: de vervolgingskosten) bedragen € 2.435.
2.2.
Belanghebbende is het niet eens met de vervolgingskosten en heeft hier op
18 december 2013 bezwaar tegen gemaakt. In dit bezwaar is ook om uitstel van betaling verzocht. Het bezwaar is door de ontvanger afgewezen.
2.3.
Tussen partijen is in geschil of terecht vervolgingskosten aan belanghebbende in rekening zijn gebracht en of terecht van het horen in bezwaar is afgezien.
2.4.
Op basis van de op 16 maart 2010 door de Raad van de Europese Unie vastgestelde Richtlijn 2010/24/EU betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PbEU 2010, L84) zijn regels gesteld voor de bijstandverlening tussen de lidstaten ten behoeve van invordering van onder meer belastingschulden die zijn ontstaan in andere lidstaten. In Nederland is op 1 januari 2012 de Wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012 (hierna: Wet wederzijdse bijstand) in werking getreden. Hierbij is de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing verklaard, met uitzondering van de artikelen 7, 20, 21, 22, derde lid, 22a, 23, 23a, 25, derde tot en met eenentwintigste lid, 26 en 32 tot en met 57 van die wet.
2.5.
Op grond van de in 2.4. genoemde Richtlijn is door het Finanzamt Kleve een verzoek tot bijstand inzake de invordering van diverse belastingschulden van belanghebbende gedaan aan de Belastingdienst.
2.6.
Conform artikel 12 van de Wet wederzijdse bijstand kan Nederland bijstand verlenen bij de invordering van schuldvorderingen waarvoor een titel voor het nemen van executiemaatregelen bestaat in de verzoekende lidstaat. Door de ontvanger is gedocumenteerd en onweersproken gesteld dat een dergelijke titel voor de onderhavige schuldvorderingen bestaat en dateert uit 2012. De ontvanger kan dan direct tot invordering overgaan en hoeft, anders dan belanghebbende meent, de belastingschuldige niet vooraf op de hoogte te stellen van de invorderingsmaatregelen of nogmaals daaraan te herinneren of te manen.
2.7.
Door belanghebbende is gesteld dat er ten tijde van de invordering in Duitsland een procedure liep over de betreffende schuldvorderingen. Nu belanghebbende zich op een uitzonderingssituatie beroept ten aanzien van bovenstaande regeling is het aan belanghebbende zijn stellingen bij betwisting aannemelijk te maken. De stelling wordt onderbouwd met een overgelegd afschrift van een “
Erörterungstermin” van het Finanzgericht Düsseldorf van 1 april 2014. Ter zitting is door de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat belanghebbende het Finanzamt Kleve heeft verzocht om uitstel van betaling. Schriftelijke bewijsstukken hiervan zijn niet overgelegd. Door de ontvanger is ter zitting aangevoerd dat is gecontroleerd of er in Duitsland uitstel van betaling is verleend. Dit bleek volgens hem niet het geval.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat de ontvanger in het onderhavige geval er terecht van uit is gegaan dat in Duitsland geen uitstel van betaling is verleend. Daarvan is geen bewijs overgelegd en er is geen melding gemaakt van een dergelijk uitstel bij het verzoek om bijstand. Het wel overgelegde afschrift is van latere datum zodat ook dat niet als bewijs van een eerder verleend uitstel van betaling kan dienen.
2.9.
Voorzover belanghebbende bedoelt dat het verzoek om uitstel is gedaan bij het bezwaar verwerpt de rechtbank die stelling. In dat geval is immers het verzoek om uitstel van betaling gedaan nadat met de invordering op grond van het verzoek om bijstand is gestart. Een dergelijk verzoek kan niet leiden tot het oordeel dat de eerder in rekening gebrachte vervolgingskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de vervolgingskosten terecht in rekening zijn gebracht.
Schending van de hoorplicht?
2.10.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onderdeel b van de Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Artikel 7:17 van de Awb heeft dezelfde strekking voor het administratief beroep. Een beroep is kennelijk ongegrond indien het niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat het beroep ongegrond is.
2.11.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het horen als volgt. De vervolgingskosten zijn in rekening gebracht in het kader van een verzoek om bijstand bij het innen van een onbetaald gebleven belastingschuld uit een andere EU-lidstaat. In het bezwaar tegen die vervolgingskosten wordt een niet gedocumenteerde stellingname opgeworpen die niet strookt met de uitgangspunten voor de bijstandverlening bij het innen van dergelijke belastingschulden. De ontvanger mag er immers van uitgaan dat een dergelijk verzoek om executie eerst wordt gedaan indien het recht op executie in die andere lidstaat bestaat. De rechtbank is van oordeel dat de ontvanger zich bij het doen van de uitspraak op bezwaar in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. In dat geval is belanghebbende terecht niet in bezwaar gehoord.
2.12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.13.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2015 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.