In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld, stond het geschil tussen de besloten vennootschap Vegro Verpleegartikelen BV en de Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Delta Lloyd Zorgverzekering NV, OHRA Zorgverzekeringen NV en OHRA Ziektekostenverzekeringen NV centraal. Het betreft een kort geding waarin Vegro vorderde dat CZ uitvoering zou geven aan de zorgovereenkomst voor 2015 en 2016 voor de levering van anti-decubitusmateriaal. Vegro stelde dat CZ de overeenkomst onrechtmatig had beëindigd zonder voldoende hoor en wederhoor, en dat zij had voldaan aan de prestatie-indicatoren die in de overeenkomst waren opgenomen.
De procedure begon met een dagvaarding en de indiening van diverse producties door beide partijen. De voorzieningenrechter oordeelde dat CZ niet aannemelijk had gemaakt dat de ontbindende voorwaarde, die aan de zorgovereenkomst was verbonden, was vervuld. De rechter benadrukte dat CZ een helder en inzichtelijk rapport had moeten overleggen waarin de onderzoeksresultaten en de gehanteerde normen waren vastgelegd. Dit was noodzakelijk om de zorgvuldigheid van de procedure te waarborgen en om Vegro in staat te stellen zich adequaat te verweren.
De voorzieningenrechter concludeerde dat CZ ten onrechte een beroep had gedaan op de ontbindende voorwaarde en dat Vegro recht had op nakoming van de zorgovereenkomst voor 2015. Tevens diende CZ Vegro een overeenkomst voor 2016 aan te bieden onder gebruikelijke voorwaarden. De rechter wees erop dat CZ het recht had om dezelfde ontbindende voorwaarde opnieuw op te nemen in de nieuwe overeenkomst, maar dat de eerdere beëindiging van de overeenkomst onterecht was geweest. De proceskosten werden aan de zijde van Vegro toegewezen, en CZ werd veroordeeld tot het nakomen van de overeenkomst en het informeren van haar verzekerden over de status van Vegro als gecontracteerde zorgaanbieder.