ECLI:NL:RBZWB:2015:7861

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
C/02/288566 / HA ZA 14-732
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op gebruik van een toegangsweg op basis van overeenkomst, erfdienstbaarheid, noodweg of persoonlijk recht

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2015, staat de vraag centraal of eiser [naam eiser sub 1] recht heeft op gebruik van een toegangsweg die leidt naar zijn perceel, en of dit recht kan worden gegrond op een overeenkomst, erfdienstbaarheid, noodweg of persoonlijk recht. Eiser vordert dat de rechtbank gedaagde 4ID2 veroordeelt om medewerking te verlenen aan het notarieel transport van de toegangsweg, en dat er een erfdienstbaarheid wordt gevestigd. Gedaagde 4ID2 voert verweer en stelt dat het persoonlijk recht van eiser rechtsgeldig is opgezegd. De rechtbank oordeelt dat eiser een persoonlijk recht tot gebruik van de toegangsweg had, maar dat dit recht door de opzegging van 4ID2 per 1 juli 2014 is geëindigd. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. In reconventie verklaart de rechtbank voor recht dat het persoonlijk recht van eiser rechtsgeldig is opgezegd en veroordeelt 4ID2 in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/288566 / HA ZA 14-732
Vonnis van 18 november 2015
in de zaak van

1.[naam eiser sub 1] ,

wonende te [plaatsnaam] ,
2.
[naam eiser sub 2],
wonende te [plaatsnaam] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.F.J.M. van Rooy,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
4 ID 2 BV,
gevestigd te Oisterwijk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.J.F. van de Voort.
Partijen zullen hierna [naam eiser sub 1] (mannelijk enkelvoud) en 4ID2 genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 april 2015 en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 juli 2015 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte wijziging eis van [naam eiser sub 1] met productie 23,
  • de akte wijziging eis in reconventie van 4ID2,
  • de akte uitlating wijziging eis in conventie van 4ID2,
  • de antwoordakte wijziging eis in reconventie van [naam eiser sub 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie

2.1.
[naam eiser sub 1] vordert na eiswijziging dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I) Primair:
a. 4ID2 veroordeelt om binnen 4 weken na het wijzen van vonnis de tussen [naam eiser sub 1] en 4ID2 op 18 mei 2015 mondeling gesloten overeenkomst met betrekking tot de toegangsweg via een zo kort mogelijke bocht over het perceel van 4ID2 naar de parkeerplaatsen en garage van [naam eiser sub 1] na te komen, door medewerking te verlenen aan het hiervoor vereiste notarieel transport, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag dat 4ID2 daarmee in gebreke blijft,
b. 4ID2 veroordeelt in de kosten,
II) Subsidiair:
a. 4ID2 veroordeelt tot het verlenen van haar medewerking aan het bij notariële akte ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens X] en ten gunste van perceel kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens Y] te vestigen recht van erfdienstbaarheid met de volgende inhoud en zulks op hetzelfde gedeelte van perceel [kadastrale gegevens X] als waarop de huidige toegangsweg is gesitueerd:
“de erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan naar de [straatnaam X] te [plaatsnaam] . De erfdienstbaarheid van weg omvat in ieder geval de bevoegdheid om er gebruik van te kunnen maken met (vracht)auto’s.”
zulks binnen twee weken na het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat 4ID2 daarmee in gebreke zal zijn,
b. 4ID2 veroordeelt tot het opheffen en opgeheven houden van alle blokkades, die [naam eiser sub 1]
de vrije doorgang belemmeren tot zijn perceel [kadastrale gegevens Y] , vanuit de [straatnaam X] via de bestaande toegangsweg, zoals weergegeven op de situatieschets overgelegd als productie 4, zulks binnen één week na het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat 4ID2 daarmee in gebreke zal zijn,
c. 4ID2 veroordeelt in de kosten,
III) Meer subsidiair:
a. de thans bestaande toegangsweg, zoals weergegeven op de situatieschets overgelegd als productie 4, ten behoeve van perceel kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam] [kadastrale gegevens Y] , aan te wijzen als noodweg in de zin van artikel 5:57 BW,
b. 4ID2 veroordeelt tot het opheffen en opgeheven houden van alle blokkades, die [naam eiser sub 1]
de vrije doorgang belemmeren tot zijn perceel [kadastrale gegevens Y] , vanuit de [straatnaam X] via de bestaande toegangsweg, zoals weergegeven op de situatieschets overgelegd als productie 4, zulks binnen één week na het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat 4ID2 daarmee in gebreke zal zijn,
c. 4ID2 veroordeelt in de kosten,
IV) Meer meer subsidiair:
a. voor recht verklaart dat ten gunste van [naam eiser sub 1] en ten laste van 4ID2 een persoonlijk recht is gevestigd, inhoudende het gebruik van de thans bestaande toegangsweg, zoals weergegeven op de situatieschets, overgelegd als productie 4, ten behoeve van perceel kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens Y] ,
b. 4ID2 veroordeelt tot het opheffen en opgeheven houden van alle blokkades, die [naam eiser sub 1]
de vrije doorgang belemmeren tot zijn perceel [kadastrale gegevens Y] , vanuit de [straatnaam X] via de bestaande toegangsweg, zoals weergegeven op de situatieschets overgelegd als productie 4, zulks binnen één week na het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat 4ID2 daarmee in gebreke zal zijn,
c. 4ID2 veroordeelt in de kosten.
2.2. 4
ID2 voert verweer.
in reconventie
2.3. 4
ID2 vordert na eiswijziging dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [naam eiser sub 1] veroordeelt om aan 4ID2 te betalen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 147.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening,
2. [naam eiser sub 1] veroordeelt om aan 4ID2 te betalen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag gelijk aan het verschil tussen het door [naam eiser sub 1] in 2005 betaalde bedrag voor het van 4ID2 gekochte onroerend goed en de toenmalige marktwaarde, alsmede een bedrag aan schadevergoeding als gevolg van het door [naam eiser sub 1] bij de gemeente [plaatsnaam] ingediende handhavingsverzoek en de gevolgen daarvan voor 4ID2, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3. voor recht verklaart dat elk persoonlijk recht van [naam eiser sub 1] tot gebruik van de toegangsweg
primair: door 4ID2 rechtsgeldig werd opgezegd tegen 1 juli 2013,
subsidiair: door 4ID2 rechtsgeldig werd opgezegd tegen 1 juli 2014,
meer subsidiair: uiterlijk na betekening van dit vonnis als vervallen moet worden beschouwd,
met veroordeling van [naam eiser sub 1] in de kosten van de procedure.
2.4.
[naam eiser sub 1] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1.
De vorderingen in conventie en reconventie worden vanwege hun nauwe samenhang gezamenlijk behandeld.
3.2.
Tussen partijen kan in dit geding van de navolgende vaststaande feiten worden
uitgegaan.
3.2.1.
[naam eiser sub 1] bewoont het woongedeelte van de langgevelboerderij gelegen aan de [adres X] te [plaatsnaam] . Ook maakt hij gebruik van een aantal opstallen, waaronder een garage, gelegen aan de achterzijde van deze woning.
3.2.2.
Tot 2005 had de Parochiële Charitas Instelling (hierna: PCI) het gehele perceel in eigendom waarop voornoemde langgevelboerderij met schuren, erf, tuin, weiland en verdere aanhorigheden is gelegen en welke kadastraal bekend was als gemeente [kadastrale gegevens Z] .
3.2.3.
Tot 2005 werd langgevelboerderij met bijgebouwen verpacht aan een dierenartsenpraktijk ( [naam dierenartsenpraktijk] ), zij oefende praktijk uit in het rechter gedeelte en verhuurde het woongedeelte vanaf 1976 aan [naam eiser sub 1] .
3.2.4.
[naam dierenartsenpraktijk] heeft zich op enig moment gevestigd op een andere locatie. Vanaf 2002 heeft [naam dierenartsenpraktijk] het voorheen bij haar in gebruik zijnde deel van de langgevelboerderij verhuurd aan [naam BV] (hierna: DMOA). Deze vennootschap werd bestuurd door [naam bestuurder BV] (verder te noemen: [naam bestuurder BV] ).
3.2.5.
[naam bestuurder BV] is directeur enig aandeelhouder van de financiële holding 4PK BV (hierna: 4PK). In de periode van 1 september 1999 tot 16 september 2011 was de echtgenote van [naam bestuurder BV] , [naam echtgenote] (hierna: [naam echtgenote] ) medebestuurder.
3.2.6.
[naam echtgenote] is bestuurder van 4ID2 en exploiteert met deze vennootschap haar eigen onderneming. Deze houdt zich bezig met geven van advies, trainingen en tijdelijk management of bestuur van organisaties.
3.2.7.
Vanaf 1976 had [naam eiser sub 1] toegang tot zijn opstallen, waaronder de garage, via de binnenplaats van de dierenartsenpraktijk. Eind 2002/begin 2003 is de toegangsweg verlegd en is gesitueerd vanuit de [straatnaam X] achter de door DMOA gehuurde schuur. Sinds die tijd maakte [naam eiser sub 1] gebruik van deze weg om te komen en te gaan naar zijn eigen perceel
3.2.8.
Op 26 april 2005 heeft PCI bij notariële akte aan 4PK geleverd de langgevelboerderij met schuren, ondergrond, erf, tuin, weiland en verdere aanhorigheden gelegen aan de [adres X] , betreffende het ter plaatse door paaltjes aangegeven gedeelte van het perceel kadastraal bekend als gemeente [kadastrale gegevens Z] .
Het overige gedeelte van het perceel kadastraal bekend als gemeente [kadastrale gegevens Z] bleef eigendom van PCI.
3.2.9.
Op 10 mei 2005 heeft 4PK het deel van voornoemde langgevelboerderij waar [naam eiser sub 1] woont en een deel van het [kadastrale gegevens Z] verkocht aan [naam eiser sub 1] .
Het gedeelte van de langgevelboerderij dat eigendom van 4PK bleef, wordt aangeduid als [straatnaam Y] .
3.2.10
Op 28 september 2012 hebben 4PK en [naam eiser sub 1] een overeenkomst aangeduid als overeenkomst voor tijdelijk gebruik van grond gesloten. De inhoud luidt onder meer als volgt:
“dat voor een periode van bepaalde tijd de heer [naam eiser sub 1] gebruik mag maken van een strook grond ter grootte van circa 36m2 (…) Inmiddels is deze strook grond afgezet met een houten omheining. (…)
De bepaalde tijd loopt vanaf zomer 2011 tot het moment van opzegging door 4 Plus kwadraet bv dan wel (een van) haar rechtsopvolger(s) edoch uiterlijk 1 oktober 2015. Indien gewenst kan dan door partijen als dan een nieuwe overeenkomst worden opgemaakt.
In geval van opzegging is overeengekomen dat binnen een periode van 4 weken na schriftelijke aanzegging de grond vrijgemaakt dient te zijn van omheining en/of andere vormen van afscherming en/of gebruik. Het niet nakomen van deze verplichting neemt een direct opeisbare financiële verplichting met zich mee van € 500,-- per dag te rekenen vanaf de eerste dag volgend op 4 weken na schriftelijke aanzegging tot teruggave. Dit enkel in het geval er geen gevolg is gegeven aan het verzoek tot ontruiming en teruggave van gebruik.(…)”
Deze strook grond is gelegen nabij het duivenhok van [naam eiser sub 1] .
3.2.11.
In december 2012 heeft 4PK het haar destijds door PCI geleverde en nog resterende deel van de onroerende zaken (waaronder het gedeelte van de langgevelboerderij [straatnaam Y] ) verkocht en geleverd aan 4ID2.
3.2.12.
Bij brief van 13 mei 2013 heeft 4PK op verzoek van 4ID2 de overeenkomst van 28 september 2012 per 14 juni 2013 opgezegd.
3.2.13.
Bij brief van 28 mei 2013 heeft [naam bestuurder BV] mede op verzoek van 4PK en 4ID2 aan [naam eiser sub 1] een aantal zaken medegedeeld. Zo geeft hij aan dat er sinds 2003 veel is veranderd. Het gebruik van de grond zal de komende jaren een andere invalshoek krijgen. Daarnaast gaat er een meerjarige verbouwing lopen van de Vlaamse schuur. Dat betekent dat bouwverkeer en materialen opgeslagen worden rond het gebouw. Dat gebied wordt separaat afgebakend. Het lopende overpad is volgens [naam bestuurder BV] een belemmering in deze uitvoering en zal zo verdwijnen. Daarnaast is het pad ook onveilig en wordt het gebruik door [naam eiser sub 1] als zeer belastend ervaren. [naam bestuurder BV] geeft aan dat het pad wordt omgelegd en mogelijk wordt het overpad voorlangs gerealiseerd. Dat is het minst belastend zowel in prijs als ook in praktijk. [naam bestuurder BV] schrijft dat zij hierover nader zullen afstemmen. De uitvoering was medio juni gepland, dit kan tot 1 juli worden uitgesteld.
3.2.14.
Bij exploot van 28 april 2014 heeft 4PK conservatoir beslag gelegd op perceel grasland [kadastrale gegevens A] , ten laste van PCI. Dit beslag houdt verband met een geschil tussen 4PK en 4ID2 enerzijds en PCI anderzijds.
3.2.15.
Middels een brief gedateerd 16 mei 2014 heeft de advocaat van 4ID2 [naam eiser sub 1] het volgende medegedeeld.
“Onderwijzing naar de mede uit naam van cliënte ter beschikking gestelde memo d.d. 28 mei 2013 en de sedertdien gevoerde gesprekken/ onderhandelingen, geldt dat er nog geen overeenstemming is bereikt over het verleggen van de toegang. Daardoor ligt de uitvoering van de plannen van cliënte al meer dan een jaar stil, hetgeen onwenselijk is. Cliënte zal de komende – meer rustige- zomermaanden gaan gebruiken om aan die plannen nu daadwerkelijk uitvoering te geven. De huidige toegang zal in dat verband worden afgesloten per 1 juli 2014.
Gedurende de afgelopen periode zijn meerdere denkbare alternatieven besproken. Cliënte blijft voorlopig bereid aan deze alternatieven mee te werken, voor zover nodig (..)”.
3.2.16.
Bij brief van 30 juni 2014 is 4ID2 namens [naam eiser sub 1] gesommeerd niet over te gaan tot afsluiting van de toegangsweg.
3.2.17.
Op 1 juli 2014 heeft 4ID2 de toegangsweg afgesloten middels een hangslot op de poort en het plaatsen van hekwerk.
3.2.18.
Bij vonnis in kort geding van 11 september 2014 in een procedure tussen [naam eiser sub 1] en 4ID2 heeft de voorzieningenrechter 4ID2 gelast om alle blokkades op te heffen en [naam eiser sub 1] vrije doorgang te verschaffen over de toegangsweg op straffe van een dwangsom van € 500,00. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [naam eiser sub 1] op grond van een overeenkomst van 28 september 2012 een persoonlijk recht op het gebruik van de toegangsweg heeft gekregen. Deze overeenkomst is opgezegd, maar nu de mogelijkheden omtrent het persoonlijk gebruik van de toegangsweg nog niet uitgeput lijken en partijen nog in overleg zijn omtrent het sluiten van een nieuwe overeenkomst is thans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het afsluiten van de toegangsweg onaanvaardbaar.
3.2.19.
In het kader van een executiegeschil is bij vonnis van 5 november 2014 ambtshalve de verbeurte van dwangsommen uit hoofde van het vonnis in kort geding van 11 september 2014 opgeschort vanaf 15 september 2014 tot 2 dagen na betekening van dit vonnis.
In het vonnis van 5 november 2014 is overwogen dat ten onrechte in eerder kort gedingvonnis de overeenkomst van 28 september 2012 aan het gebruik door [naam eiser sub 1] van de toegangsweg ten grondslag is gelegd. Voorts is vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat tussen [naam eiser sub 1] en 4PK overeenstemming heeft bestaan over het gebruik van de toegangsweg door [naam eiser sub 1] en dat dus sprake is van een persoonlijk recht voor onbepaalde tijd. Als rechtsopvolgster heeft 4ID2 dat persoonlijk recht gerespecteerd en opgezegd op 16 mei 2014 tegen 1 juli 2014. Op zich is deze opzegging rechtsgeldig, maar ten aanzien van het oordeel dat de blokkering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, sluit voorzieningenrechter zich aan bij het oordeel zoals gegeven in het eerdere kort gedingvonnis.
3.2.20. 4
ID2 is van beide voormelde vonnissen in hoger beroep gegaan.
3.2.21.
Bij vonnis in kort geding van 1 juli 2015 gewezen tussen [naam eiser sub 1] c.s. en 4ID2 heeft de voorzieningenrechter de vordering tot onbelemmerde doorgang van [naam eiser sub 1] afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. Ten overstaan van de voorzieningenrechter hebben partijen hun geschil namelijk opgelost, waarbij uitvoering de medewerking van PCI vereiste en niet gebleken is dat PCI deze weigerde. Bovendien zou de comparitie in de onderhavige zaak bijna plaatsvinden.
In dit vonnis is onder meer opgenomen:
“3.3. Tussen partijen is in geschil de onbelemmerde toegang van [naam eiser sub 1] tot zijn parkeerplaatsen en garage achter zijn woning. Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding hebben partijen hun standpunten nader uiteengezet, waarna zij met elkaar in overleg zijn getreden. Dit overleg heeft geresulteerd in een oplossing voor hun geschil die zij ten overstaan van de voorzieningenrechter hebben uitgesproken. Beide partijen stemmen ermee in dat [naam eiser sub 1] achterlangs, via het door hem van de Parochiële Charitas Instelling gekochte perceel en via een zo kort mogelijke bocht over het perceel van 4 ID 2 toegang verkrijgt tot zijn parkeerplaatsen en garage.
3.4.
Omdat de tussen partijen gemaakte afspraak niet zonder medewerking van de Parochiële Charitas Instelling geëffectueerd kan worden vanwege gelegde beslagen op de betrokken percelen, de Parochiële Charitas Instelling geen partij is in dit kort geding en er volgens 4 ID 2 geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de Parochiële Charitas Instelling de verlangde medewerking niet zal verlenen, heeft de voorzieningenrechter de zaak pro forma aangehouden (..)
3.5.
Partijen hebben ten overstaan van de voorzieningenrechter hun geschil opgelost. De voorzieningenrechter heeft partijen ter zitting medegedeeld dat zij ten overstaan van hem een mondelinge overeenkomst hebben gesloten. Uitsluitend de medewerking van de Parochiële Charitas Instelling zou aan de effectuering van de tussen partijen gemaakte afspraak in de weg kunnen staan (…) Of de Parochiële Charitas Instelling de verlangde medewerking heeft verleend is onduidelijk gebleven.”
3.2.22.
Op 14 juli 2015 is voorafgaand aan de inhoudelijke comparitie in onderhavige zaak in aanwezigheid van PCI en 4PK, vanwege de gelijktijdig geplande behandeling van de zaak tussen PCI, 4PK en 4ID2 (zaaknummer 02/285283 / HA ZA 14-545), met alle partijen uitvoerig gesproken over het bereiken van een (gezamenlijke) minnelijke oplossing in beide zaken. Overeenstemming over een dergelijke oplossing is tussen de betrokken partijen niet tot stand gekomen. Wel bleek op deze comparitie dat geen van de eerder bereikte mogelijke oplossingen tot uitvoering is gekomen.
3.3.
[naam eiser sub 1] legt aan zijn primaire vordering het volgende ten grondslag.
Tijdens de mondelinge behandeling van het derde kort geding tussen partijen zijn zij tot een oplossing voor hun geschil gekomen. Zij hebben daartoe een perfecte overeenkomst gesloten. Op 9 juni 2015 hebben partijen ter plaatse overeenstemming bereikt over de situering van de bocht waarover [naam eiser sub 1] via het perceel van 4ID2 toegang krijgt tot zijn parkeerplaatsen en garage. Ook is overeengekomen dat grondruil plaatsvindt met gesloten beurzen. Nadien is 4ID2 echter nadere voorwaarden gaan stellen waaraan [naam eiser sub 1] niet wilde en kon voldoen en is de voorzieningenrechter overgegaan tot het wijzen van vonnis.
3.4. 4
ID2 betwist dat de door [naam eiser sub 1] voorgestane oplossing is bereikt. 4ID2 had immers nog een aantal vorderingen op PCI als gevolg van het handelen door PCI door de jaren heen. Daarover is geen overeenstemming bereikt. Onderdeel van het geschil met PCI betreft de omvang van de door PCI aan [naam eiser sub 1] verkochte strook C. Daarover dient de bodemrechter in de andere zaak nog een oordeel te geven.
Wel bestond overeenstemming tussen 4ID2 en [naam eiser sub 1] over dat deel van de grond dat aan 4ID2 toebehoort en welk deel [naam eiser sub 1] eveneens stelt nodig te hebben om zijn parkeerplaatsen en garage te bereiken. 4ID2 verkeerde in de veronderstelling dat [naam eiser sub 1] de met haar te maken afspraken over het deel grond dat 4ID2 reeds toebehoorde wilde sluiten onder de opschortende voorwaarde dat 4ID2 met PCI overeenstemming zou bereiken over de vorderingen op PCI, waaronder die over de omvang van strook C.
3.5.
De rechtbank overweegt het volgende.
In het laatst gevoerde kort geding tussen partijen heeft op 18 mei 2015 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Uit het vonnis is kort geding volgt, zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 3.2.21. dat partijen het geschil in kort geding hebben opgelost. Tussen partijen is ten overstaan van de voorzieningenrechter een mondelinge overeenkomst gesloten, inhoudende dat [naam eiser sub 1] achterlangs, via het door hem van de PCI gekochte perceel en via een zo kort mogelijke bocht over het perceel van 4 ID 2 toegang verkrijgt tot zijn parkeerplaatsen en garage. Omdat de tussen partijen gemaakte afspraak niet zonder medewerking van PCI kan worden geëffectueerd vanwege gelegde beslagen op de betrokken percelen en PCI geen partij was in dat kort geding, is de zaak aangehouden.
Gelet op de vordering van [naam eiser sub 1] en de betwisting door 4ID2 is de vraag aan de orde wat partijen zijn overeengekomen.
3.6.
Hetgeen partijen zijn overeengekomen kan niet worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Steeds komt het -overeenkomstig art. 3:33 en 3:35 BW- aan op de zin die partijen over een weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie onder meer HR 13 maart 1981, NJ 1981/635).
Relevant voor de beoordeling is dat onderdeel van het geschil tussen 4PK, 4ID2 en PCI betreft de verkoop door PCI aan [naam eiser sub 1] van een strook grond (genaamd C) op of omstreeks 4 april 2014. 4ID2 stelt zich namelijk op het standpunt dat PCI reeds op 25 maart 2014 een deel van deze verkochte strook C aan haar had verkocht. 4PK heeft vervolgens conservatoir beslag op (onder meer) strook C laten leggen, zodat geen levering aan [naam eiser sub 1] heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dat de medewerking van PCI bij de mondelinge overeenkomst tussen [naam eiser sub 1] en 4ID2 dus niet is vereist vanwege het (door 4PK) gelegde beslag. Deze kan 4PK opheffen, waarna PCI kan overgaan tot levering van de door haar aan [naam eiser sub 1] verkochte strook grond.
Ook kan de medewerking van PCI niet zien op de bocht die [naam eiser sub 1] wenst te maken over het stuk grond van 4ID2. Daarbij is PCI geen partij.
De vereiste medewerking door PCI moet dus iets anders behelzen. De medewerking van PCI is wel nodig indien, wat betreft de andere door [naam eiser sub 1] te maken bocht, onder ‘via het door hem van de PCI gekochte perceel’ wordt verstaan het door [naam eiser sub 1] gekochte stuk grond minus het stuk grond waar 4ID2 aanspraak op maakt, zoals 4ID2 onder meer stelt, en dit door PCI aan 4ID2 verkocht en geleverd zou moeten worden. Wat de genoemde medewerking door PCI inhoudt blijkt echter niet uit de tekst van het kort geding vonnis.
Nu uit het vorenstaande daarnaast volgt dat niet duidelijk is wat partijen ten aanzien van de omvang van de door PCI aan [naam eiser sub 1] verkochte strook grond, aangeduid als C, zijn overeengekomen, hetgeen van belang is bij de uitleg van de overeenkomst, is geen sprake van de door [naam eiser sub 1] gestelde ‘perfecte overeenkomst’. Dit kan ook afgeleid worden uit het feit dat blijkbaar op 9 juni 2015 nog nadere overeenstemming bereikt diende te worden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam eiser sub 1] geen nakoming kan vorderen van (een gedeelte van) hetgeen ter zitting bij kort geding tussen partijen is afgesproken.
3.7.
Subsidiair vordert [naam eiser sub 1] de vestiging van een recht van erfdienstbaarheid.
Een recht van erfdienstbaarheid ontstaat door vestiging of verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring. Een dergelijk recht ontstaat niet omdat [naam eiser sub 1] een groter belang heeft bij het ontstaan van een erfdienstbaarheid dan 4ID2 heeft bij het niet ontstaan daarvan.
Tussen partijen in niet in geschil dat geen recht van erfdienstbaarheid ten gunste van het perceel van [naam eiser sub 1] is gevestigd. Vestiging van een erfdienstbaarheid vereist immers onder meer een notariële akte en inschrijving in de openbare registers.
De rechtbank stelt voorop dat voor rechtsverkrijging door de extinctieve verjaring van art. 3:105 BW en voor de verkrijgende verjaring van art. 3:99 BW bezit is vereist. Het verschil is gelegen in het feit dat voor verkrijging op grond van eerstgenoemd artikel anders dan voor de verjaring van art. 3:99 BW, geen goede trouw vereist is. De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van art. 3:107 e.v. BW.
Art. 3:107 BW omschrijft bezit als het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Ter beoordeling ligt voor de vraag of [naam eiser sub 1] de door hem geclaimde erfdienstbaarheid in bezit heeft genomen, dus gehouden heeft voor zichzelf. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is, nu [naam eiser sub 1] zelf stelt dat zijn gebruik van de toegangsweg sinds 2002/2003 is gebaseerd op een overeenkomst tussen partijen.
3.8.
Anders dan [naam eiser sub 1] meent, kan hij evenmin het vestigen van een erfdienstbaarheid vorderen door te verwijzen naar de erfdienstbaarheid die in de koopakte van 26 april 2005 ten behoeve van het in eigendom bij PCI blijvend stuk van [kadastrale gegevens Z] is gevestigd ten laste van het aan 4PK verkochte deel van dit perceel.
Zelfs indien aangenomen zou kunnen worden dat de erfdienstbaarheid van PCI betrekking heeft op de toegangsweg, hetgeen 4ID2 betwist, is deze erfdienstbaarheid niet opgenomen in de notariële akte waarbij het perceel van 4PK aan 4ID2 is geleverd in 2012, zodat deze erfdienstbaarheid thans niet meer bestaat. [naam eiser sub 1] heeft niet gesteld op welke grondslag hij deze erfdienstbaarheid ten gunste van zijn perceel kan doen herleven.
3.9.
Meer subsidiair vordert [naam eiser sub 1] dat de rechtbank de bestaande toegangsweg aanwijst als noodweg.
[naam eiser sub 1] stelt dat hij niet met de auto achter zijn woning kan komen. Hij moet zijn auto nu parkeren in de berm van de [straatnaam X] of op weilanden of erven van buren. Eerst maakte hij dagelijks gebruik van de garage. Wil [naam eiser sub 1] bij zijn woning kunnen komen, dan dient hij zich te begeven over de [adres X] . Dit betreft een smalle weg met aan weerszijden bomen. Dit levert een gevaarzettende situatie op, ondanks het feit dat er een fietspad naast loopt, omdat dit fietspad intensief wordt gebruikt. Ook dienen zware boodschappen van ver te worden aangevoerd, hetgeen gezien de leeftijd van [naam eiser sub 1] (66 jaar) problemen oplevert. Ook werd de afvalcontainer via de toegangsweg verplaatst, wat nu niet meer mogelijk is. Ditzelfde geldt voor de afvoer van uitwerpselen van de door [naam eiser sub 1] gehouden duiven. De duivenhokken bevinden zich achter de woning naast de garage.
Voor hulpdiensten is het niet mogelijk om achter de woning van [naam eiser sub 1] te komen.
3.10.
Op grond van artikel 5:57 lid 1 BW kan de eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg van de eigenaars van de naburige erven te allen tijde aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf vorderen tegen vooraf te betalen of te verzekeren vergoeding van de schade welke hun door die noodweg wordt berokkend.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat het perceel van [naam eiser sub 1] geen behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg. Het is immers direct gelegen aan de [adres X] en [naam eiser sub 1] kan te voet de openbare weg bereiken. De wens van [naam eiser sub 1] om met voertuigen zijn achter de woning gelegen duivenhok, parkeerplaatsen en garage te bereiken kan, hoe begrijpelijk ook, niet de grondslag vormen voor het toewijzen van de vordering tot aanwijzing van een noodweg. Dit nu [naam eiser sub 1] de stelling van 4ID2 dat hij een doorgang voor voertuigen over zijn eigen grond naar de achter de woning gelegen opstallen kan realiseren door het verwijderen van struiken/heg niet, althans onvoldoende heeft weersproken.
3.11.
Ten slotte vordert [naam eiser sub 1] meer meer subsidiair dat de rechtbank voor recht verklaart dat ten gunste van [naam eiser sub 1] en ten laste van 4ID2 een persoonlijk recht is gevestigd, inhoudende het gebruik van de thans bestaande toegangsweg.
Deze vordering heeft [naam eiser sub 1] middels een eiswijziging bij akte wijziging eis toegevoegd. De stellingen als opgenomen in de punten 7 tot en met 12 vat de rechtbank op als een onderbouwing van deze vordering. Nu 4ID2 op deze punten bij akte uitlating wijziging eis in conventie heeft gereageerd, worden deze bij de beoordeling betrokken.
[naam eiser sub 1] voert met betrekking tot deze vordering aan dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de toegangsweg, welke afspraak door 4ID2 in eerste instantie is geëerbiedigd, maar later eenzijdig terzijde wordt geschoven. Dit ondanks dat men in overleg is getreden over de verlegging van de toegangsweg.
De opzegging van de betreffende duurovereenkomst is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. 4ID2 heeft geen rechtens te respecteren belang bij de opzegging.
4ID2 voert een aantal redenen aan voor de afsluiting van de toegangsweg. Dat deze een belemmering zou vormen bij de verbouwingswerkzaamheden aan de Vlaamse schuur is een oneigenlijke reden. Er is voldoende ruimte beschikbaar voor het opslaan van bouwmaterialen en op korte termijn zal niet met deze werkzaamheden worden begonnen nu er nog niet eens een vergunning is aangevraagd. De stellingen dat de toegangsweg onveilig is en het gebruik ervan als zeer belastend wordt ervaren, heeft 4ID2 onvoldoende onderbouwd.
[naam eiser sub 1] heeft wel belang bij voortzetting van dit persoonlijke recht. Hij en zijn zoon houden al tientallen jaren hobbymatig duiven. Van de toegangsweg worden enkel door [naam eiser sub 1] zelf en zijn twee kinderen gebruik gemaakt. Er is geen gevaarzettende situatie en van een belemmering van de activiteiten van 4ID2 is geen sprake. [naam eiser sub 1] heeft voorts een zeer aanzienlijke investering gedaan met betrekking tot de bestaande toegangsweg, aldus [naam eiser sub 1] .
3.12. 4
ID2 voert aan dat het verleggen van de toegangsweg in 2002 is afgesproken tussen [naam dierenartsenpraktijk] als pachter en [naam eiser sub 1] . Dit gebeurde op verzoek van DMOA. DMOA heeft met [naam eiser sub 1] enkel afspraken gemaakt over de feitelijke uitvoering van de verlegging van de weg. In de notariële akte waarbij [naam eiser sub 1] het woongedeelte van de langgevelboerderij van 4PK kocht en afnam, is niets opgenomen in verband met de toegangsweg.
Bij brief van 28 mei 2013 heeft 4ID2 deze overeenkomst opgezegd tegen 1 juli 2013.
Feit is dat de toestemming voor het gebruik, als gevolg van de vruchteloze pogingen van 4ID2 om mee te denken met [naam eiser sub 1] over alternatieven, is verlengd tot 1 juli 2014. Daarmee heeft [naam eiser sub 1] meer dan een jaar de tijd gehad om alternatieven te realiseren. [naam eiser sub 1] wees echter alle voorstellen van 4ID2 af. 4ID2 heeft een aantal zwaarwegende gronden voor het opzeggen van het persoonlijk gebruik.
Sinds de pensionering van [naam eiser sub 1] is het gebruik van de toegangsweg aanzienlijk toegenomen, niet in de laatste plaats vanwege de professionele duivenmelkerij die [naam eiser sub 1] met zijn zoon exploiteert. Het was een komen en gaan van bezoekers, leveranciers etc.
Daarnaast liep [naam eiser sub 1] enkele malen per dag met de kleinkinderen op de toegangsweg en verstoorde daarmee het arbeidsproces van 4ID2, [naam echtgenote] en haar cursisten.
Door voorbij razende auto’s is oversteken voor cursisten vanuit het trainingscentrum naar de tuin gevaarlijk. Ook waren er de nodige bedreigingen en verwensingen naar [naam bestuurder BV] en [naam echtgenote] . Verder wil 4ID2 de Vlaamse schuur restaureren en het terrein dat voor de toegangsweg ligt gebruiken voor de opslag van bouwmaterialen.
3.13.
De rechtbank stelt vast dat het gebruik van de toegangsweg door [naam eiser sub 1] in elk geval vanaf 26 april 2005, zijnde de datum dat 4PK eigenaar werd van de weg, is gebaseerd op een ongeschreven overeenkomst tussen hem en 4PK. Het gebruik dat [naam eiser sub 1] voor die datum maakte van de weg is namelijk voortgezet met instemming van 4PK. Later heeft 4ID2 het perceel waarop de toegangsweg is gelegen overgenomen en het gebruik van deze weg door [naam eiser sub 1] toegestaan, waarmee 4ID2 de overeenkomst met [naam eiser sub 1] heeft voortgezet. Op grond van deze overeenkomst komt [naam eiser sub 1] een persoonlijk recht tot gebruik van de toegangsweg toe voor onbepaalde tijd. In de wet en de overeenkomst is niet voorzien in een regeling van de opzegging. In een dergelijk geval geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van de redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit dezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet aan met een het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding (zie HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854, NJ 2012,685).
3.14.
De door [naam eiser sub 1] aangevoerde feiten en omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is vanwege een voldoende zwaarwegende grond. 4ID2 wenst de haar in eigendom toebehorende weg op andere wijze te gaan gebruiken. Zij mocht de overeenkomst met [naam eiser sub 1] daartoe opzeggen. Dat [naam eiser sub 1] de weg vanaf 2002/2003 gebruikte om met voertuigen bij zijn garage en opstallen achter de woning te komen en daar duiven houdt, maakt dit niet anders.
Vervolgens komt aan de orde of de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht genomen had moeten worden of een financiële compensatie aangeboden had moeten worden. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
Reeds in mei 2013 heeft 4ID2 [naam eiser sub 1] schriftelijk aangekondigd dat zij de overeenkomst met betrekking tot het gebruik van de toegangsweg wenste op te zeggen en dat zij in overleg zouden treden over het verleggen van deze weg.
Anders dan 4ID2 merkt de rechtbank voornoemd schrijven niet aan als een opzegging van de overeenkomst door 4ID2. Het woord opzegging is niet te lezen in deze brief en naast vele andere zaken wordt enkel gesproken over het verleggen van de toegangsweg per 1 juli en niet over het enkel beëindigen van het gebruik door [naam eiser sub 1] . Vast staat voorts dat [naam eiser sub 1] feitelijk het gebruik van de weg heeft voortgezet na 1 juli 2013, hetgeen 4ID2 heeft toegestaan. Het overleg dat vervolgens tussen 4ID2 en [naam eiser sub 1] heeft plaatsgevonden heeft niet geleid tot overeenstemming over het verleggen van de toegangsweg. Dat staat er niet aan in de weg dat 4ID2 een jaar later bij brief van 16 mei 2014 de overeenkomst mocht opzeggen per 1 juli 2014. Gelet op de genoemde omstandigheden voorafgaand aan de opzegging, mocht 4ID2 tevens een opzegtermijn van ruim een maand in acht nemen.
De enkele (door 4ID2 betwiste) stelling van [naam eiser sub 1] dat hij ongeveer € 15.000,00 heeft geïnvesteerd bij het verplaatsen van de toegangsweg in 2002/2003, onder meer vanwege het verplaatsen van garagedeuren en het aan laten leggen van straatwerk, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat 4ID2 financiële compensatie had moeten aanbieden. [naam eiser sub 1] heeft indertijd ingestemd met het verkrijgen van een persoonlijk recht tot gebruik van de weg en bijbehorend juridisch kader en gedurende ongeveer 11 jaar gebruik gemaakt van de weg. De rechtbank concludeert dat [naam eiser sub 1] een persoonlijk recht tot gebruik van de weg had, maar dat dit door de opzegging van 4ID2 per 1 juli 2014 is geëindigd. De vorderingen in conventie onder IV. wijst de rechtbank af.
3.15.
[naam eiser sub 1] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van 4ID2 worden begroot op € 1.738,00
(€ 608,00 griffierecht en € 1.130,00 salaris advocaat (2,5 punten x tarief € 452,00)).
3.16. 4
ID2 legt aan haar vordering tot veroordeling van [naam eiser sub 1] tot betaling van
€ 147.000,00 ten grondslag dat op 28 september 2012 tussen [naam eiser sub 1] en 4PK een overeenkomst is gesloten met betrekking tot een stuk grond dat [naam eiser sub 1] in gebruik had, maar toebehoorde aan 4PK. Ingeval van opzegging door 4PK diende [naam eiser sub 1] het betreffende stuk grond binnen 4 weken weer vrij te maken van omheining en andere vormen van afscherming en/of gebruik, zulks op straffe van een direct opeisbare boete van € 500,00 per dag, te rekenen vanaf de dag volgend op het verstrijken van de termijn van vier weken.
Deze overeenkomst werd opgezegd bij brief van 13 mei 2013 tegen 14 juni 2013, maar eerst op 5 april 2014 is [naam eiser sub 1] overgegaan tot verwijderen/ terugplaatsen van de haag. Bij brief van 2 september 2014 is door 4ID2 dan ook aanspraak gemaakt op het gevorderde bedrag. 4ID2 stelt nimmer de verbeurte van boetes te hebben opgeschort, laat staan uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk afstand te hebben gedaan van de verbeurde boetes.
3.17.
[naam eiser sub 1] voert verweer en stelt dat de overeenkomst was gesloten met 4PK en ook de opzegging is gedaan door 4PK. 4PK is echter geen partij in deze procedure en uit niets volgt dat de rechten uit deze overeenkomst als kwalitatieve verplichtingen zijn overgedragen. Er is geen grondslag waarop 4ID2 de boete kan opeisen. Nader onderzoek heeft voorts uitgewezen dat 1/3 deel van het betreffende stukje grond eigendom is van [naam eiser sub 1] . 4PK heeft voorts de opzegging van de betreffende overeenkomst opgeschort, althans de verschuldigdheid van de boete. Betreffend stuk grond maakt deel uit van een alternatief voor het verleggen van de oorspronkelijke toegangsweg. In het kader van dat overleg is het geven van uitvoering aan de opzegging opgeschort.
3.18.
De rechtbank stelt vast dat [naam eiser sub 1] na de verkoop en levering door 4PK aan 4ID2 van het haar toebehorende deel van de langgevelboerderij en omliggende perceel het gebruik van het stuk grond dat vanaf die levering in ieder geval deels aan 4ID2 toebehoorde is blijven voortzetten. 4ID2 heeft dit toegestaan en gesteld noch gebleken is dat dit voortgezette gebruik heeft plaatsgevonden op andere voorwaarden dan welke waren opgenomen in de overeenkomst tussen 4PK en [naam eiser sub 1] . De rechtbank neemt aan dat de rechten (niet zijnde kwalitatieve verplichtingen in de zin van artikel 6:252 BW) voortvloeiend uit deze overeenkomst en eerst toekomend aan 4PK zijn overgegaan op 4ID2. 4ID2 mocht deze overeenkomst dan ook opzeggen, hetgeen 4PK namens 4ID2 heeft gedaan bij brief van 13 mei 2013 tegen 14 juni 2013.
3.19.
In de overeenkomst van 28 september 2012 is opgenomen dat [naam eiser sub 1] een boete van € 500,00 per dag verschuldigd wordt indien hij niet binnen vier weken gevolg geeft aan het verzoek tot ontruiming en teruggave van gebruik.
In de brief van 13 mei 2013 waarin 4PK de overeenkomst beëindigt, is de volgende tekst opgenomen:
“Hierbij bericht ik op verzoek van de eigenaar hierbij ook schriftelijk dat het tijdelijk gebruik van de weide rondom het duivenhok vervalt per 14 juni 2013. Dit in verband met aanpassingen van gebruik.
De overeenkomst d.d. 28 september 2012 wordt hiermee beëindigd. Met de nieuwe eigenaar zal een nieuwe overeenkomst gesloten moeten worden. Ik ben verzocht dat in te vullen opdat alle afspraken opnieuw worden vastgelegd.
Het verzoek is uiterlijk op die datum de erfafscheiding zo te maken dat vanaf die datum werkzaamheden kunnen plaatsvinden in verband met pad/bestrating. Dit zal op verzoek van de eigenaar plaatsvinden. Je wordt daarover apart geïnformeerd nadat ik de komende week nog nadere consultaties heb verricht. Dit opdat een deze nieuwe situatie op constructieve wijze kan worden ingericht.”
De rechtbank leest in vorenstaande tekst geen verzoek tot ontruiming en teruggave van gebruik per een bepaalde datum. Er wordt immers genoemd dat een nieuwe overeenkomst gesloten moet worden waarover nog overleg lijkt te gaan plaatsvinden. [naam eiser sub 1] wordt daarnaast enkel gevraagd de erfafscheiding zo te maken dat werkzaamheden kunnen plaatsvinden.
Aan de voorwaarde waaronder [naam eiser sub 1] een direct opeisbare boete verbeurde is niet voldaan. De vordering van 4ID2 in dit verband wordt afgewezen.
3.20.
Wat betreft haar vordering onder punt 2. stelt 4ID2 dat 4PK destijds het woongedeelte van de langgevelboerderij aan [naam eiser sub 1] heeft verkocht voor een bedrag dat ruim € 200.000,00 onder de werkelijke marktwaarde lag. Deze reden hiervoor was gelegen in het feit dat [naam eiser sub 1] bereid was te bewilligen in zowel de bestaande als toekomstige bedrijfsactiviteiten van 4PK. Sinds het geschil tussen partijen maakt [naam eiser sub 1] echter bezwaar tegen de activiteiten van 4ID2 op het perceel en heeft onder meer de gemeente verzocht handhavend op te treden.
Naar mening van 4ID2 is dan ook sprake van in 2014 opgekomen onvoorziene omstandigheden welke rechtvaardigen dat de gevolgen van de koopovereenkomst worden gewijzigd in die zin dat [naam eiser sub 1] wordt veroordeeld om aan de vennootschap te betalen het verschil tussen de betaalde koopsom en de werkelijke waarde in 2005.
3.21.
[naam eiser sub 1] betwist dat bij de aankoop van het woongedeelte van de langgevelboerderij afspraken met 4PK zijn gemaakt inhoudende dat [naam eiser sub 1] zou bewilligen in de bedrijfsactiviteiten van 4PK. Voorts is de woning tegen een marktconforme prijs aangekocht. Zo deze afspraak wel zou zijn gemaakt, is dit gebeurd met 4PK en kan 4ID2 geen aanspraak maken op het bewilligen door [naam eiser sub 1] in haar activiteiten. Ook neemt [naam eiser sub 1] aan dat 4PK het perceel voor een marktconforme prijs heeft verkocht aan 4ID2, zodat geen sprake is van schade 4PK ontwikkeld op de betreffende locatie geen activiteiten meer. Van het cederen van deze vordering kan dan ook geen sprake zijn.
3.22.
De rechtbank overweegt dat zo er al afspraken tussen 4PK en [naam eiser sub 1] zijn gemaakt over het bewilligen van [naam eiser sub 1] in de activiteiten van 4PK en het verlagen van de koopprijs in dat verband, vast staat dat 4ID2 in december 2012 het perceel van 4PK heeft gekocht. Zonder nadere onderbouwing, die 4ID2 niet heeft gegeven, valt niet in te zien op welke grond zij aanspraak kan maken op wijziging van de gevolgen van de koopovereenkomst tussen 4PK en [naam eiser sub 1] vanwege in 2014 opgekomen onvoorziene omstandigheden. Dit mede nu 4ID2 naar aanleiding van de stelling van [naam eiser sub 1] dat 4PK geen activiteiten op het terrein meer uitoefent, niet heeft aangegeven dat dit anders is en welke activiteiten dit dan betreffen. 4ID2 heeft enkel gesteld dat [naam eiser sub 1] bezwaar maakt tegen de activiteiten van 4ID2. Ook heeft 4ID2 onvoldoende gesteld om haar vordering tot schadevergoeding als gevolg van het door [naam eiser sub 1] bij de gemeente [plaatsnaam] ingediende handhavingsverzoek en de gevolgen daarvan voor 4ID2 toe te kunnen wijzen.
3.25.
Uit hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.14. volgt dat de vordering van 4ID2 in reconventie onder 3. primair moet worden afgewezen. Haar subsidiaire vordering onder 3. ligt voor toewijzing gereed.
3.26. 4
ID2 zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser sub 1] worden begroot op
€ 960,00 (salaris advocaat 2,5 punten x tarief € 384,00).
in het incident
3.27.
Bij vonnis in het incident van 8 april 2015 heeft de rechtbank de beslissing op de voorwaardelijke incidentele vordering aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.
4DI2 heeft haar vordering tot oproeping ex artikel 118 Rv namelijk voorwaardelijk ingesteld, voor het geval de rechtbank mocht oordelen dat [naam eiser sub 1] in beginsel aanspraak zou hebben op een recht van erfdienstbaarheid dan wel een noodweg.
Nu de rechtbank in het voorgaande heeft vastgesteld dat [naam eiser sub 1] een dergelijke aanspraak niet toekomt, komt zij niet toe aan de beoordeling van deze incidentele vordering.
Nu deze vordering niet is behandeld, moet een proceskostenveroordeling achterwege blijven, omdat geen van de partijen in het ongelijk is gesteld.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [naam eiser sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van 4ID2 tot op heden begroot op € 1.738,00,
in reconventie
4.3.
verklaart voor recht dat elk persoonlijk recht van [naam eiser sub 1] tot gebruik van de toegangsweg door 4ID2 rechtsgeldig werd opgezegd tegen 1 juli 2014,
4.4.
veroordeelt 4ID2 in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser sub 1] tot op heden begroot op € 960,00,
4.5.
verklaart de veroordelingen in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in het incident
4.7.
wijst de incidentele vordering af,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2015.