ECLI:NL:RBZWB:2015:7932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
02-665202-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Kok
  • mr. Hertsig
  • mr. Marsé
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring zonder oplegging van straf voor politieagenten na schietincident met vluchtende verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent die op een vluchtende verdachte heeft geschoten. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij op 28 mei 2014 in Tilburg met een vuurwapen op de benen van de verdachte heeft geschoten, terwijl deze zich aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in een stressvolle situatie handelde, maar dat hij niet voldeed aan de waarschuwingsplicht zoals voorgeschreven in de Ambtsinstructie. De rechtbank erkende dat de verdachte in een moeilijke positie verkeerde, maar benadrukte dat het gebruik van geweld, en in het bijzonder het gebruik van een vuurwapen, met de grootst mogelijke voorzichtigheid moet worden benaderd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen en legde geen straf op, gezien de omstandigheden van de zaak en de impact op de verdachte zelf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665202-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 december 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende te [adres] ,
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 november 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Paapen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2014 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen eenmaal gericht op en/of in de richting van de benen van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van aangever en de uitslag van het sporenonderzoek.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, ten aanzien van de bewezenverklaring, geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [1] ;
- de aangifte van [slachtoffer] ; [2]
- proces-verbaal van inbeslagname; [3]
- proces-verbaal uitslag sporenonderzoek. [4]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks28 mei 2014 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen eenmaal gericht op en
/ofin de richting van de benen van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De vordering van de officier van justitie
Anticiperend op de verweren van de verdediging, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte geen beroep toekomt op de strafuitsluitingsgronden van artikel 42 en artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), nu er geen sprake was van een feit als bedoeld in artikel 7, lid 1, primo onder b, van de Ambtsinstructie (Voluit: Ambtsinstructie voor de Politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren). Ook bleek uit niets dat verdachte kon vermoeden dat [slachtoffer] een vuurwapen bij zich droeg. Een beroep op (putatief) noodweer(exces) kan evenmin slagen, nu er geen reden was om aan te nemen dat er sprake was van een dreigend gevaar voor verdachte, of voor anderen. Dwaling ten aanzien van het gevaar en de noodzaak tot verdediging is evenmin aan de orde, nu van enige objectiveerbare rechtvaardiging voor het idee dat er een dreiging uitging van [slachtoffer] , geen sprake is.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt primair dat verdachte een beroep op de strafuitsluitingsgrond van artikel 42 Sr toekomt, nu vuurwapengebruik ter aanhouding is toegestaan bij een persoon die zich aan zijn aanhouding tracht te onttrekken, die verdacht wordt van een feit waarop een strafbedreiging van 4 jaar of meer is gesteld, en dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer of dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn. [slachtoffer] heeft geprobeerd zich te onttrekken aan zijn aanhouding en had “zakken vol hennep” in zijn auto. Dit wijst op een grote hoeveelheid hennep als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet. Op overtreding van dit artikel staat een strafbedreiging van 6 jaar. Nu uit de Nota van Toelichting bij de Ambtsinstructie blijkt dat een drugstransport als voorbeeld wordt genoemd van een feit dat door zijn (mogelijke) gevolg bedreigend is voor de samenleving, mocht verdachte zijn vuurwapen gebruiken ter aanhouding van deze verdachte.
Subsidiair stelt de verdediging dat er sprake is van dwaling omtrent de toepasselijkheid van de Ambtsinstructie, wat afwezigheid van alle schuld (AVAS) met zich brengt. De verdediging verzoekt dan ook om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Meer subsidiair stelt de verdediging dat er sprake is van putatief noodweer(exces). [slachtoffer] heeft, op zijn vlucht voor de politie, een groot aantal (levens)gevaarlijke handelingen verricht en kon pas gestopt worden op het moment dat zijn auto werd klemgereden. Ook daarna wilde [slachtoffer] nog steeds vluchten. Verdachte hield rekening met de mogelijkheid dat [slachtoffer] iemand uit een auto of van een scooter zou trekken om zijn vlucht voort te zetten. Volgens verdachte was [slachtoffer] een gevaar voor de maatschappij, en moest hij worden aangehouden. Hoewel er mogelijk geen noodweersituatie meer was, stelt de verdediging dat verdachte (abusievelijk?) meende dat deze er wel was, en wel gericht tegen ieder persoon die op [slachtoffer] zijn pad zou komen. Daarbij moet worden meegenomen dat verdachte niet getraind is op dergelijke situaties en dus niet van hem kan worden verwacht het hoofd volledig koel te houden, zoals dat van een lid van een AT wel mag worden verwacht. De optelsom van gebeurtenissen maakte dat verdachte een reëel gevaar voor de samenleving zag in de persoon van [slachtoffer] en hierdoor handelend heeft opgetreden met het enige middel wat hem nog restte. Dit betekent naar de mening van de verdediging dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank staat voor de vraag of er sprake is van een van de strafuitsluitingsgronden, genoemd in artikel 42 dan wel artikel 41 Sr. Bij de beantwoording hiervan zal de rechtbank de volgorde aanhouden die door zowel de officier van justitie als de raadsman is gebezigd.
Artikel 42 Sr Handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift
Vast staat dat zowel verdachte, als medeverdachte [medeverdachte] , op 28 mei 2014 in de rechtmatige uitoefening van hun bediening handelden. Zij waren dan ook, op grond van artikel 7 van de Politiewet, in beginsel bevoegd tot het gebruik van geweld. De momenten waarop geweld mag worden toegepast, en welk middel dan als geschikt moet worden beoordeeld, wordt omschreven in de Ambtsinstructie. In casu is in het bijzonder van toepassing artikel 7 van de Ambtsinstructie, in welk artikel het gebruik van een vuurwapen ter aanhouding wordt gereguleerd.
De eerste vraag waar de rechtbank een uitspraak over zal moeten doen, is of verdachte zich heeft gehouden aan de regels omtrent het gebruik van zijn vuurwapen. Hiervoor is, in deze zaak, in het bijzonder lid 1 onder a en b van toepassing, waarvan de tekst (voor zover van toepassing) luidt als volgt:
1. Het gebruik van een vuurwapen,(…) is slechts geoorloofd
a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;
b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf:
1°. waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
2°. dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of
3°. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
De rechtbank stelt vast dat van de situatie in lid 1 onder a geen sprake was. Door geen van de verbalisanten is op enig moment gezien dat [slachtoffer] een wapen bij zich droeg.
Om vast te kunnen stellen of verdachte gehandeld heeft conform de Ambtsinstructie, dient te worden vastgesteld of er sprake was van de situatie genoemd in lid 1 onder b. Voor de rechtbank staat in dat kader vast dat [slachtoffer] heeft getracht zich aan zijn aanhouding te onttrekken. Na de eerste melding van wijkagent [naam wijkagent] volgde een achtervolging door het centrum van Tilburg, waarbij [slachtoffer] meerdere malen stoptekens heeft genegeerd en zeer gevaarlijke manoeuvres op de openbare weg heeft uitgehaald. Ook nadat zijn voertuig tot stilstand werd gebracht doordat het tussen de stoeprand en een politievoertuig werd geklemd, wilde [slachtoffer] nog verder met zijn vlucht. Niet alleen wordt dit door alle betrokken verbalisanten gemeld, ook [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat het voor hem duidelijk was dat de politie hem wilde hebben, maar dat hij weg wilde komen.
Achteraf is gebleken dat er een grote hoeveelheid hennep in de auto van [slachtoffer] lag, te weten 12 kilo. Hoewel deze exacte hoeveelheid aan verdachte niet bekend was, werd er in de eerste melding gesproken over “zakken hennep”. De auto zou “ramvol hennep” zitten. Dat er sprake was van een grotere hoeveelheid dan 500 gram ligt dan ook in de rede. Zoals al door de raadsman is aangegeven, is de strafbedreiging op het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep, zijnde een hoeveelheid groter dan 500 gram, zes jaar gevangenisstraf. Daarbij komt dat in de Nota van Toelichting van de Ambtsinstructie een drugstransport juist als voorbeeld wordt genoemd van een misdrijf dat door zijn gevolg bedreigend is of kan zijn voor de samenleving. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen harddrugs en softdrugs. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er voldaan is aan de criteria die worden gesteld aan een situatie waarin het vuurwapen gebruikt zou mogen worden ter aanhouding van een persoon.
Niet alleen verdachte, maar ook andere agenten gingen hier van uit, immers uit het dossier blijkt dat drie agenten besloten hadden hun vuurwapen ter hand te nemen.
Echter, voordat kan worden overgegaan tot het daadwerkelijk afvuren van een gericht schot, bepaalt de Ambtsinstructie, in artikel 10a eerste lid:
De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen, (…), zal schieten, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat geschoten zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing, die zo nodig vervangen kan worden door een waarschuwingsschot, blijft slechts achterwege, wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.
De rechtbank is van oordeel dat aan dit artikel niet is voldaan. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] heeft gesommeerd te stoppen. [medeverdachte] heeft niet (expliciet) gewaarschuwd dat hij zou schieten als [slachtoffer] niet zou stoppen. Verdachte zelf heeft geen bevel tot stoppen gegeven en heeft [slachtoffer] ook niet te verstaan gegeven dat er, bij het niet opvolgen van dit bevel, geschoten zou worden. Sterker nog, verdachte heeft vrijwel direct na het roepen dat [slachtoffer] moest stoppen, afgedrukt, waardoor het [slachtoffer] zo goed als onmogelijk werd gemaakt aan het bevel te voldoen alvorens te worden neergeschoten.
Verdachte heeft de reactie van [slachtoffer] op het bevel van medeverdachte [medeverdachte] niet afgewacht, en heeft niet gewaarschuwd zoals hem dat wordt voorgeschreven door de Ambtsinstructie. Daarmee heeft hij in strijd met de Ambtsinstructie gehandeld. De rechtbank acht de omstandigheden niet dusdanig dat de waarschuwing achterwege kon blijven. Het acute (verkeers)gevaar was op dat moment geweken en er was tijd voor een waarschuwing. Dat verdachte [slachtoffer] niet heeft geraakt, doet hieraan niets af, zeker niet nu verdachte duidelijk heeft verklaard een gericht schot te hebben afgevuurd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op dit punt niet verontschuldigbaar heeft gehandeld, nu van hem mag worden verwacht dat hij de Ambtsinstructie kent. Het gebruik van geweld, en het gebruik van het vuurwapen in het bijzonder, is een ultimum remedium, wat met de grootst mogelijke voorzichtigheid dient te worden benaderd. Het artikel dat de waarschuwing voorschrijft is geen onduidelijke of bureaucratische regel, maar zeer duidelijk geformuleerd en essentieel om een verdachte nog een laatste mogelijkheid te geven alsnog te gehoorzamen om zo letsel, zoals in deze zaak uiteindelijk is opgetreden, te voorkomen.
Dit betekent dat het beroep op deze strafuitsluitingsgrond zal worden verworpen.
Artikel 41 Sr Putatief noodweer(exces)
Onder putatief noodweer wordt verstaan het geval dat een verdachte bij vergissing in de veronderstelling verkeert dat hij zich moet of mag verdedigen tegen dreigend gevaar. Een beroep hierop dient te worden beoordeeld volgens de criteria die ook voor een beroep op noodweer worden gehanteerd. Wil er sprake zijn van noodweer, dan dient allereerst vast te komen staan dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Daarvoor is nodig een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte of een ander. Ook een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding wordt beschouwd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Daarbij geldt dat uit objectieve omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat iemand daadwerkelijk op het punt staat om tot de aanval over te gaan. Hiervan is in dit geval geen sprake. [slachtoffer] werd achtervolgd terzake overtreding van de Opiumwet en beging in deze achtervolging een aantal (levens)gevaarlijke verkeersdelicten, maar deze situatie was inmiddels beëindigd. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben in hun verklaringen zelf aangegeven dat er geen sprake was van een noodweersituatie, maar dat er geschoten is ter aanhouding van [slachtoffer] . Beiden verklaren eveneens dat zij op dat moment geen andere personen hebben gezien en dat [slachtoffer] van hen weg rende. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , dan wel een derde, was dan ook geen sprake. Evenmin was sprake van een situatie waarin verdachte bij vergissing heeft gedacht dat sprake was van een dergelijk ogenblikkelijk dreigend gevaar.
De verdediging heeft ter onderbouwing van het beroep op putatief noodweer aangevoerd dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] de mening waren toegedaan dat [slachtoffer] op dat moment een direct gevaar voor de samenleving vormde. [slachtoffer] had behoorlijke risico’s genomen op zijn vlucht voor de politie, door meermalen met hoge snelheid tegen de rijrichting in te rijden, door rood licht te rijden en stoptekens te negeren. Daarnaast was er sprake van een bijna-aanrijding met een fietser, waardoor verdachte er rekening mee hield dat [slachtoffer] ook na het uitstappen uit zijn auto er alles aan zou doen om uit handen van de politie te blijven, met alle gevaar voor derden. De rechtbank overweegt dat er, noch in de door de raadsman overgelegde jurisprudentie, noch in de overige geldende jurisprudentie, een aanknopingspunt te vinden is dat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, in het kader van putatief noodweer, op te rekken valt tot dergelijke, algemene maatschappelijke belangen.
Er was naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een noodweersituatie of van een situatie waarin verdachte verontschuldigbaar heeft kunnen denken dat van een zodanige situatie sprake was, waardoor het beroep op deze strafuitsluitingsgrond eveneens zal worden verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 100 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat verdachte de situatie waarin [slachtoffer] terecht is gekomen betreurenswaardig vindt. Het was voor verdachte de eerste maal dat hij met een vuurwapen op een persoon schoot, wat op hem een zware wissel heeft getrokken. Niet alleen voor verdachte zelf, maar ook voor zijn gezin waren de afgelopen anderhalf jaar een moeilijke periode. Het valt verdachte zwaar dat hij, naar zijn mening, terecht moet staan voor het doen van zijn werk. Verdachte ziet zich gesteund door zijn collega’s en zijn werkgever, die geen reden heeft gezien om verdachte, vanwege dit incident, op non-actief te stellen.
De verdediging wijst op een brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 16 november 2015 aan de voorzitter van de Tweede Kamer, waarin te lezen valt dat de Minister werkt aan een nieuwe strafbepaling, specifiek gericht op overtreding van de Ambtsinstructie. De huidige strafuitsluitingsgronden zijn niet zonder meer adequaat toegesneden op politieambtenaren. Dat helpt verdachte niet op dit moment, maar het kleurt naar de mening van de verdediging de strafwaardigheid van het incident.
Verdachte heeft in een split-second moeten handelen. Van hem wordt, als agent, verwacht dat hij handelend optreed in gevaarlijke situaties en grote beslissingen neemt binnen zeer kort tijdsbestek. Dat dit niet eenvoudig is, laat zich raden. Indien [slachtoffer] vanaf het eerste moment zou hebben voldaan aan de sommatie te stoppen, zou er geen sprake zijn geweest van het schietincident. Daarbij komt dat niet alleen verdachte, maar ook twee collega’s van verdachte, onafhankelijk van elkaar, in deze situatie gemeend hebben hun vuurwapen te moeten trekken. Gelet hierop, maar ook op de stressvolle situatie waarin verdachte zich verkeerde en de overtuiging van verdachte dat hij naar eer en geweten heeft gehandeld, maakt dat de verdediging verzoekt om een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door gericht op een wegvluchtende verdachte, [slachtoffer] , te schieten. Dit is een ernstig feit, dat tot zeer grote gevolgen had kunnen leiden. Dit blijkt wel uit het feit dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] wél heeft geraakt, waarbij [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt en nog steeds de negatieve gevolgen ondervindt. Verdachte heeft, met het plegen van dit feit, een grote inbreuk gemaakt op een van de meest fundamentele rechten van [slachtoffer] .
De rechtbank constateert echter wel dat dit een bijzonder geval betreft. De verdachte betreft een politieagent, die ten tijde van het delict zijn beroep uitoefende. In die uitoefening van zijn beroep wordt van hem verwacht, zoals ook door de raadsman is aangevoerd, een stap vooruit te doen waar burgers een stap terug doen. Ook in dit geval deed verdachte die stap vooruit, en zette hij de achtervolging in op [slachtoffer] , die op dat moment verdacht was van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. Een achtervolging die hem met hoge snelheden door Tilburg voerde. Een achtervolging, waarbij verdachte zich geconfronteerd zag met meerdere (levens)gevaarlijke verkeerssituaties, veroorzaakt door [slachtoffer] . Een achtervolging die pas stopte nadat de auto van [slachtoffer] door verdachte met zijn politiebus tegen de stoep werd klemgereden. De rechtbank kan zich voorstellen dat verdachte, op het moment dat [slachtoffer] daarna nog te voet verder wilde vluchten, zich afgevraagd moet hebben waartoe [slachtoffer] nog allemaal meer in staat was. De rechtbank wil aannemen dat de druk, de adrenaline, de wil om [slachtoffer] in te rekenen, en het gegeven dat van verdachte wordt verwacht binnen zeer korte tijd een beslissing te nemen, een stressvolle situatie creëerden. Het nemen van de ‘juiste’ beslissing is in deze omstandigheden zeer moeilijk, zeker nu de beslissing die verdachte op dat moment dient te maken grote gevolgen kan hebben. In deze stressvolle situatie heeft verdachte, hoewel hij over zou mogen gaan tot het gebruik van zijn vuurwapen, een kleine stap gemist. Deze kleine stap is echter wel cruciaal, gelet op de omvang van het geweld dat hierop mag volgen. Verdachte heeft [slachtoffer] niet laten weten dat er geschoten zou worden, indien hij zijn vlucht niet zou staken. Verdachte heeft ook geen waarschuwingsschot gelost. Had hij deze waarschuwing wel gegeven, dan was er van deze zaak mogelijk geen sprake geweest, misschien omdat [slachtoffer] dan wel gestopt was, of omdat het schot dan wel had mogen vallen. Hoewel dit het, voor deze zaak cruciale, punt betreft, wil de rechtbank hierbij wel opmerken dat deze situatie in eerste instantie is ontstaan door toedoen van [slachtoffer] , en op meerdere momenten ook door [slachtoffer] beëindigd had kunnen worden.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat de zaak op persoonlijk vlak, maar ook binnen zijn werk, een grote impact heeft. Verdachte heeft, naar het oordeel van de rechtbank, oprecht, zijn medeleven getoond ten aanzien van hetgeen [slachtoffer] heeft door moeten maken.
Gelet op al het hierboven gestelde is de rechtbank van oordeel dat er voor verdachte kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9a, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kok, voorzitter, mr. Hertsig en mr. Marsé, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 december 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 20140047 van de Rijksrecherche, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 200
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , d.d. 19 januari 2015, los opgenomen in het aanvullend proces-verbaal van de Rijksrecherche
3.Proces-verbaal van inbeslagname, pag. 127
4.Proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, pag. 103-104