Op 14 december 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. Hermans, de handelsrechter die belast was met de behandeling van een zaak waarin de curator van Bouwgroep Jochems B.V. een vordering had ingesteld tegen de verzoeker. De verzoeker stelde dat de handelsrechter de schijn van partijdigheid had gewekt door haar houding en opmerkingen tijdens de comparitie van partijen op 26 oktober 2015. De wrakingskamer heeft de procedure en de feiten rondom het wrakingsverzoek uitvoerig besproken, inclusief de eerdere overeenkomsten van de verzoeker met de failliete Bouwgroep Jochems B.V. en de rol van de curator in deze zaak.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de handelsrechter niet in het verzoek tot wraking berustte en dat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims van partijdigheid. De handelsrechter had weliswaar zakelijke contacten met de curator, maar deze contacten op zich waren niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde echter dat de handelsrechter door haar handelen tijdens de comparitie, met name het toelaten van een te laat ingediend stuk van de curator zonder de verzoeker de kans te geven dit te bestuderen, de schijn van partijdigheid had gewekt. Dit leidde tot de beslissing om het wrakingsverzoek toe te wijzen.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat de handelsrechter niet langer de zaak zal behandelen. Deze beslissing werd genomen in het openbaar en is een belangrijke uitspraak in het kader van de waarborging van een eerlijk proces en de onpartijdigheid van rechters.