ECLI:NL:RBZWB:2015:8087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
C/02/306617 / KG ZA 15-700
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van Geloven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over aanbesteding en voorwaarden voor tussenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen SPIE Nederland BV en N.V. Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland EPZ, waarbij Strukton Systems BV als tussenkomende partij is betrokken. De procedure volgde op een Europese aanbestedingsprocedure die door EPZ was uitgeschreven voor de realisatie van een verbinding op het 380kV-net. SPIE vorderde onder meer dat EPZ zou worden verboden de opdracht aan Strukton te gunnen en dat de aanbestedingsprocedure zou worden gestaakt. Strukton verzocht om tussenkomst in de procedure, waarbij onduidelijkheid bestond over de noodzaak om een zelfstandige vordering in te stellen om als tussenkomende partij te worden toegelaten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Strukton voldoende belang had bij de tussenkomst en dat het verzoek om tussenkomst werd gehonoreerd. Vervolgens werd de vordering van SPIE beoordeeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat EPZ de beoordelingsmethodiek zoals opgenomen in de offerteaanvraag correct had toegepast en dat er geen sprake was van evidente onjuistheden in de voorlopige gunningsbeslissing. De vorderingen van SPIE werden afgewezen, en SPIE werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van EPZ en Strukton.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor tussenkomst in aanbestedingsprocedures en de noodzaak voor derden om duidelijk te maken welk vorderingsrecht zij pretenderen. Tevens wordt ingegaan op de beoordelingscriteria en de transparantievereisten die gelden in aanbestedingsprocedures, waarbij de voorzieningenrechter de ruimte voor beoordeling door de aanbestedende dienst respecteert, mits deze binnen de kaders van de wet en de offerteaanvraag blijft.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/306617 / KG ZA 15-700
Vonnis in kort geding van 18 december 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPIE NEDERLAND BV,
gevestigd te Breda,
eiseres,
advocaat mr. L. Mundt te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. ELEKTRICITEITS PRODUKTIEMAATSCHAPPIJ ZUID-NEDERLAND EPZ,
gevestigd te Borssele,
gedaagde,
advocaat mr. B.J.H. Blaisse-Verkooyen te Haarlem.
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRUKTON SYSTEMS BV,
gevestigd te Utrecht,
tussenkomende partij,
advocaat mr. J. Haest te ’s-Gravenhage,
Partijen zullen hierna respectievelijk ‘SPIE’, ‘EPZ’ en ‘Strukton’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 oktober 2015 met producties 1 tot en met 13,
  • het faxbericht van EPZ van 5 november 2015,
  • de brief van SPIE van 6 november 2015 met productie 14,
  • de incidentele conclusie van Strukton houdende een verzoek tot primair
tussenkomst en subsidiair voeging,
- de mondelinge behandeling op 4 december 2015,
  • de pleitnota van SPIE,
  • de pleitnota van EPZ,
  • de pleitnota van Strukton.
1.2.
Strukton heeft de voorzieningenrechter primair verzocht om in de kort gedingprocedure tussen SPIE en EPZ te mogen tussenkomen. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:768) is bij Strukton onduidelijkheid ontstaan over de vraag of zij gehouden is in deze procedure een zelfstandige vordering in te stellen om als tussenkomende partij te kunnen worden toegelaten. Reden waarom zij een voorwaardelijke vordering heeft ingesteld strekkende tot een gebod voor EPZ om haar gunningsvoornemen ongewijzigd in stand te laten en uit te voeren en een gebod voor SPIE om te gehengen en te gedogen dat aan Strukton gegund wordt.
1.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit genoemd arrest niet dat de derde die wil tussenkomen een vordering moet instellen, maar dat hij een zelfstandig vorderingsrecht pretendeert tegen één van de procederende partijen en dat hij voldoende belang heeft zich met dat doel te mengen in de lopende procedure in verband met de nadelige gevolgen die hij van de uitspraak in die procedure kan ondervinden. Om te kunnen beoordelen of de derde belang heeft bij tussenkomst en of tussenkomst gerechtvaardigd is, zal duidelijk moeten zijn wat de derde met de tussenkomst beoogt te bewerkstelligen. Het is om die reden dat de derde kenbaar moet maken welk vorderingsrecht hij pretendeert en tegen wie. Strukton heeft duidelijk gemaakt wat zij met de tussenkomst wil bewerkstelligen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Strukton belang bij tussenkomst, terwijl niet gesteld en niet gebleken is dat het verzoek tot tussenkomst in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen. De voorzieningenrechter heeft daarom ter zitting het verzoek van Strukton om te mogen tussenkomen gehonoreerd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
SPIE vordert – samengevat –:
-
primairEPZ te verbieden uitvoering te geven aan het door haar geuite voornemen de opdracht “realisatie verbinding op het 380kV net” aan Strukton te gunnen en haar te gebieden die opdracht aan geen ander op te dragen dan aan SPIE;
-
subsidiairEPZ te verbieden de opdracht te gunnen aan Strukton en haar te gebieden over te gaan tot een herbeoordeling van de ingediende offertes door een nieuw aan te stellen beoordelingscommissie en haar te gebieden een nieuwe gunningsbeslissing te nemen met inachtneming van dit vonnis;
-
meer subsidiairEPZ te verbieden de opdracht te gunnen aan Strukton of enig ander, en haar te gebieden de aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden en, voor zover zij de opdracht nog in de markt wil plaatsen, deze opnieuw aan te besteden conform de toepasselijke regels en beginselen.
Het primair, subsidiair en meer subsidiair gevorderde op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van EPZ in de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten.
2.2.
Strukton heeft haar vordering strekkende tot een gebod voor EPZ om haar gunningsvoornemen ongewijzigd in stand te laten en uit te voeren en een gebod voor SPIE om te gehengen en te gedogen dat aan Strukton gegund wordt, ingesteld onder de voorwaarde dat de voorzieningenrechter oordeelt dat voor tussenkomst is vereist dat een zelfstandige vordering wordt ingesteld tegen één van de procederende partijen. Dat is niet het geval. Aan de voorwaarde voor het instellen van de vordering is daarom niet voldaan. De voorzieningenrechter verstaat daarom dat deze vordering door Strukton niet is ingesteld.
Strukton vordert SPIE en/of EPZ te veroordelen in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. EPZ is een zelfstandige elektriciteitsproducent en is eigenaar en vergunninghouder van de kerncentrale in Borssele.
b. EPZ heeft een Europese aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor de “realisatie van een verbinding op het 380Kv net” (hierna: de Opdracht). De Opdracht betreft een zogenaamde speciale sectoropdracht, waarop deel 3 van de Aanbestedingswet 2012 van toepassing is. EPZ heeft gebruik gemaakt van de onderhandelings-procedure met voorafgaande aankondiging.
c. In fase 1 van de aanbestedingsprocedure zijn drie gegadigden, waaronder SPIE en Strukton, geselecteerd, die in fase 2 zijn uitgenodigd om aan EPZ een initiële aanbieding te doen. Vervolgens zijn SPIE en Strukton geselecteerd om deel te nemen aan de onderhandelingen in fase 3 van de procedure, waarna zij zijn gevraagd een “Best and Final Offer” (hierna: BAFO) in te dienen.
d. De inschrijvings- en onderhandelingsfase staat beschreven in de “Offerteaanvraag (Request for Proposal)” van 31 maart 2015 (hierna: de Offerteaanvraag). Daarin is opgenomen dat gunning van de Opdracht gebaseerd zal zijn op de uit economisch oogpunt meest voordelige inschrijving (hierna: EMVI), gelet op de criteria Prijs, Aanpak, Kwaliteit en Overeenkomst.
e. In de Offerteaanvraag is een gunningsmodel opgenomen en in paragraaf 4.6. is het beoordelingsproces beschreven. Een kopie van de betreffende passages van de Offerteaanvraag is aan dit vonnis gehecht.
f. Op 25 september 2015 hebben SPIE en Strukton hun BAFO ingediend bij EPZ.
g. Bij brief van 8 oktober 2015 heeft EPZ SPIE – voor zover van belang – het navolgende bericht:
“Evaluatie van het BAFO heeft plaatsgevonden op basis van de in de aanbestedingsstukken gestelde voorwaarden en genoemde gunningscriteria. De opdracht wordt vervolgens gegund aan de aanbieder met de economisch meest voordelige inschrijving. Wij moeten u mededelen dat SPIE Nederland BV niet als zodanig kwalificeert. De reden hiervoor is met name gelegen in het feit dat uw score met betrekking tot gunningscriterium Prijs lager was dan die van de andere aanbieder. Wij zullen derhalve geen gebruik maken van uw aanbieding.
Wij zijn voornemens om de opdracht te gunnen aan STRUKTON Systems B.V. Indien u hiertegen bezwaar hebt, dient u uiterlijk binnen 20 kalenderdagen rechtsmiddelen aan te wenden”.
h. SPIE heeft daarop in een aantal brieven aan EPZ haar bezwaren tegen het beoordelingsproces geuit en EPZ verzocht om een nadere motivering van haar gunningsvoornemen. EPZ heeft op haar beurt in een aantal brieven aan SPIE uiteengezet waarom zij in de bezwaren van SPIE geen aanleiding ziet haar voorlopige gunningsbeslissing aan te passen. SPIE heeft geen genoegen genomen met de door EPZ verstrekte uitleg.
3.2.
SPIE legt aan het gevorderde ten grondslag dat EPZ de beoordelingsmethodiek zoals die is opgenomen in de Offerteaanvraag niet juist heeft toegepast en dat EPZ aan haar BAFO te weinig punten heeft toegekend. Volgens SPIE deugt de voorlopige gunningsbeslissing niet en moet in ieder geval een herbeoordeling van de aanbiedingen van SPIE en Strukton plaatsvinden.
3.3.
EPZ en Strukton voeren verweer. Op dat verweer en op hetgeen partijen verder ter ondersteuning van hun standpunten hebben aangevoerd, zal in het hiernavolgende – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.4.
Vooropgesteld wordt dat het transparantiebeginsel vereist dat in de aanbestedingsstukken op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze wordt omschreven op welke wijze en aan de hand van welke criteria de beoordeling zal plaatsvinden. Enige mate van subjectiviteit is inherent aan de beoordeling van kwalitatieve criteria. Dat staat weliswaar (enigszins) op gespannen voet met de objectieve beoordelingssystematiek van het aanbestedingsrecht en de daarop toepasselijke beginselen van transparantie en gelijke behandeling, maar dat hoeft – op zichzelf – nog niet mee te brengen dat ook daadwerkelijk sprake is van strijd met dat recht c.q. die beginselen. Van belang is (i) dat het voor een inschrijver volstrekt duidelijk is wat van hem wordt verwacht, (ii) dat de inschrijvingen aan de hand van een zo objectief mogelijk systeem worden beoordeeld en (iii) dat het voor een afgewezen inschrijver mogelijk is de wijze waarop de beoordeling heeft plaatsgevonden te toetsen. Aan de voorzieningenrechter komt slechts een beperkte toetsingsvrijheid toe wanneer het aankomt op de beoordeling van een kwalitatief criterium. Er is slechts plaats voor ingrijpen door de voorzieningenrechter in het geval dat sprake is van evidente – procedurele dan wel inhoudelijke – onjuistheden c.q. onduidelijkheden, die zouden kunnen meebrengen dat de voorlopige gunningsbeslissing niet deugt.
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat EPZ ingevolge de Offerteaanvraag bij beoordeling van het criterium Prijs een relatieve beoordelingsmethode moet toepassen, waarbij inschrijvingen ten opzichte van elkaar worden beoordeeld en gewaardeerd op basis van proportionaliteit, in die zin dat de inschrijver met de laagste prijs wordt gewaardeerd met het maximaal te behalen aantal punten (10) en de andere inschrijver een procentueel lagere score krijgt toegekend. Dit is als zodanig in de vierde nota van inlichtingen vermeld. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag op welke wijze de score berekend moet worden. SPIE stelt dat de score volgens het proportionaliteitsprincipe berekend moet worden aan de hand van de formule: laagste waarde/waarde andere aanbieder * 10 en dat EPZ deze formule niet heeft toegepast.
3.6.
EPZ betwist dat de formule van SPIE moet worden toegepast. Zij stelt dat een recht evenredige beoordelingsmethodiek moet worden toegepast, hetgeen zij heeft gedaan.
3.7.
De voorzieningenrechter volgt EPZ in haar betoog dat SPIE uitgaat van een onjuiste formule, omdat die formule niet tot een recht evenredig c.q. proportioneel verband tussen de verschillende inschrijfprijzen leidt als vermeld in de nota van inlichtingen. EPZ heeft ter zitting met een rekenvoorbeeld aangetoond dat toepassing van de formule van SPIE er niet toe leidt dat wanneer de ene grootheid met een bepaalde factor wijzigt, de andere grootheid met diezelfde factor wijzigt, zodat een lineair verband tussen de verschillende grootheden ontstaat, waartoe toepassing van het proportionaliteitsprincipe zou moeten leiden. De formule van SPIE laat een hyperbolisch c.q. omgekeerd evenredig verband zien. Daarmee geconfronteerd heeft SPIE in haar tweede termijn ter zitting volstaan met de stelling dat zij het proportionaliteitsprincipe uitlegt, zoals zij dat bij dagvaarding uiteen heeft gezet. Uit hetgeen EPZ heeft uiteengezet en de voorzieningenrechter onderschrijft volgt echter, dat een behoorlijk geïnformeerde en oplettende inschrijver de wijze van puntentoekenning op het onderdeel Prijs niet anders dan zoals EPZ voorstaat mocht begrijpen. Dat brengt mee dat de stelling van SPIE dat EPZ de in de Offerteaanvraag opgenomen beoordelingsmethodiek ten aanzien van het criterium Prijs op onjuiste wijze heeft toegepast, een deugdelijke motivering ontbeert. Deze stelling wordt daarom verworpen.
3.8.
Dat EPZ – naar SPIE stelt – een nieuw, niet vooraf bekend gemaakt, subcriterium ‘duurzaamheid’ bij de beoordeling van het criterium Prijs heeft toegepast, wordt door EPZ betwist en volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uit de brief van EPZ van 22 oktober 2015, waarnaar SPIE ter onderbouwing van haar stelling verwijst. In die brief reageert EPZ op het verzoek van SPIE om de beoordeling ten aanzien van het criterium Prijs aan te passen, omdat – naar de mening van SPIE – de weging van de Nullastkosten (5%) disproportioneel is in vergelijking met de aanneemsom. In haar brief van 22 oktober 2015 bericht EPZ SPIE dat zij daartoe geen aanleiding ziet:
“aangezien [zij] de nullastverliezen niet alleen [heeft] opgenomen vanwege het kostenaspect, maar tevens in het kader van duurzaamheid”.Het enkele feit dat EPZ aangeeft waarom zij het subcriterium Nullastkosten voor 5% meeweegt, kennelijk omdat EPZ ook de duurzaamheid van de transformator van belang acht, betekent niet dat EPZ een nieuw subcriterium in de beoordeling van het criterium Prijs heeft toegepast. Van strijd met het transparantiebeginsel is niet gebleken.
3.9.
SPIE stelt dat EPZ de in de Offerteaanvraag opgenomen beoordelingsmethodiek niet juist heeft toegepast op de kwalitatieve onderdelen c.q. criteria Aanpak, Kwaliteit en Overeenkomst. Daartoe voert zij allereerst aan dat ingevolge de Offerteaanvraag de beoordeling van de kwalitatieve (sub)criteria moet geschieden door individuele beoordelaars, zonder onderling overleg en afstemming. SPIE stelt dat alle individuele waarderingen moeten worden opgeteld en gedeeld door het aantal beoordelaars (de beoordelingscommissie bestond uit 5 personen) tot twee decimalen achter de komma. Dat is de eindscore per kwalitatief (sub)criterium, aldus SPIE. Dat deze beoordelingsmethodiek niet is toegepast blijkt volgens SPIE uit het feit dat per kwalitatief (sub)criterium uitsluitend afgeronde scores zijn toegekend. Voorts blijkt dit uit het feit dat zij en Strukton zowel bij de initiële aanbieding als bij het BAFO op de kwalitatieve onderdelen exact een zelfde eindscore 7 hebben behaald. SPIE acht dat opmerkelijk, wanneer 5 personen de aanbiedingen individueel beoordelen. Toepassing van de beoordelingsmethodiek zou volgens SPIE juist tot behoorlijke verschillen in scores moeten leiden. Nu aan haar en Strukton op de kwalitatieve onderdelen exact dezelfde scores zijn toegekend, kan zij zich niet aan de indruk onttrekken dat EPZ weliswaar het criterium EMVI hanteert, maar feitelijk aanstuurt op gunning aan de inschrijver met de laagste prijs, aldus Spie.
3.10.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de Offerteaanvraag in paragraaf 4.6. weliswaar de door SPIE bedoelde individuele beoordeling staat benoemd, maar dat zowel in het in de Offerteaanvraag opgenomen gunningsmodel als in paragraaf 4.6. tevens staat vermeld dat enkel afgeronde scores worden toegekend in de range van 0, 1, 3, 5, 7, en 10. EPZ heeft ter zitting meegedeeld dat de beoordelaars eerst onafhankelijk van elkaar de kwaliteit van een aspect beoordelen en vervolgens in overleg treden om te beoordelen welk van de mogelijke cijfers bij de inschrijving past. SPIE heeft ter zitting niet weersproken dat de beoordeling van de initiële aanbieding ook op deze wijze heeft plaatsgevonden, dat de deelnemers toen, voorafgaand aan het BAFO, inzage hebben gekregen in de uitslag van de eerste beoordeling waarop afgeronde scores waren te zien en dat in het gesprek dat naar aanleiding van de eerste beoordeling heeft plaatsgevonden EPZ naar aanleiding van vragen kenbaar heeft gemaakt dat de eindscores in consensus tot stand zijn gekomen. Het betoog van SPIE dat in dat gesprek niet kenbaar is gemaakt op welke wijze de waarderingen afgerond zouden worden, kan haar niet baten. Als behoorlijk geïnformeerd en normaal oplettend inschrijver had SPIE moeten (kunnen) begrijpen dat bij de beoordeling van het BAFO alle individuele waarderingen in een gezamenlijke bijeenkomst besproken zouden worden, waarna per (sub)criterium de eindscore bepaald zou worden binnen de vooraf kenbaar gemaakte range van 0, 1, 3, 5, 7, en 10. De door SPIE voorgestane uitleg zou ertoe leiden dat welhaast louter theoretisch tot een van deze mogelijke scores zou kunnen worden gekomen.
3.11.
Het standpunt van Spie dat een juiste toepassing van de beoordelingsmethodiek zou moeten leiden tot behoorlijke verschillen in scores, deelt de voorzieningenrechter niet. Zoals EPZ en Strukton terecht betogen, gaat SPIE eraan voorbij dat bij het doorlopen van een onderhandelingsprocedure, zoals de onderhavige, definitieve aanbiedingen dichter bij elkaar liggen dan bij het doorlopen van een openbare en niet openbare procedure. Inschrijvers krijgen inzage in de uitslag van de beoordeling van hun initiële aanbieding, waarna zij in de onderhandelingsfase in de gelegenheid worden gesteld hun aanbieding dermate aan te passen en aan te vullen dat deze nog beter aansluit op de wensen van de aanbestedende dienst. Daardoor worden de verschillen tussen de aanbiedingen kleiner. Bovendien voert EPZ terecht aan dat de verschillende aanbiedingen ook niet veel van elkaar kunnen verschillen, omdat in het onderhavige geval het ontwerp waarop de inschrijvers hun aanbieding moeten baseren, is vastgesteld via een wijzigingsplan, dat is afgestemd met de nucleaire toezichthouder ANVS, zodat de ‘speelruimte’ beperkt is. Ter zitting is komen vast te staan dat zowel SPIE als Strukton in de onderhandelingsfase verbeteringen hebben doorgevoerd. De enkele omstandigheid dat de aanbiedingen van Spie en Strukton gelijk zijn gewaardeerd op de kwalitatieve onderdelen is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat EPZ in afwijking van haar eigen beoordelingsmethodiek heeft aangestuurd op gunning aan de inschrijver met de laagste prijs.
3.12.
Het bevreemdt SPIE voorts dat zij bij haar BAFO op de kwalitatieve onderdelen een zelfde eindscore 7 heeft behaald als de score die zij heeft behaald bij haar initiële aanbieding. SPIE stelt dat bij een juiste toepassing van de beoordelingsmethodiek EPZ op de kwalitatieve onderdelen meer punten aan haar BAFO had moeten toekennen ten opzichte van haar initiële aanbieding, omdat zij in de onderhandelingsfase significante verbeteringen heeft doorgevoerd.
3.13.
De voorzieningenrechter kan Spie daarin niet volgen. De initiële aanbieding en het BAFO worden in aparte beoordelingsfasen beoordeeld en vergeleken met andere aanbiedingen in de betreffende fase. Gelet hierop valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, dan ook niet in te zien waarom EPZ aan het BAFO van Spie meer punten had moeten toekennen op de kwalitatieve onderdelen ten opzichte van haar initiële aanbieding vanwege doorgevoerde verbeteringen. Haar BAFO wordt immers vergeleken met het BAFO van Strukton, die ook verbeteringen op de kwalitatieve onderdelen heeft doorgevoerd. Dat – zoals SPIE stelt – EPZ verbeteringen niet heeft gewaardeerd, kan op grond van hetgeen door SPIE aan feiten en omstandigheden naar voren is gebracht niet worden aangenomen.
3.14.
SPIE stelt verder nog dat EPZ ten onrechte een onderscheidend vermogen tussen de verschillende aanbiedingen niet altijd heeft meegenomen in haar beoordeling. Daarbij verwijst SPIE naar de brief van EPZ van 16 oktober 2015, waarin EPZ schrijft:
“Echter, indien er geen, dan wel een gering onderscheidend vermogen is ten opzichte van elkaar, dan dienen inschrijvers op gelijke wijze gewaardeerd te worden”.Spie stelt dat indien sprake is van een onderscheidend vermogen, ook al is dat zeer gering ten opzichte van de andere inschrijver, dit moet leiden tot een verschil in het aantal toe te kennen punten. Omdat zij zich met de door haar ingediende engineeringsmodule positief heeft onderscheiden van Strukton, die een dergelijke module niet heeft opgesteld, had zij bij een juiste toepassing van de beoordelingsmethodiek op alle subcriteria van het onderdeel Aanpak gewaardeerd moeten worden met het maximaal te behalen aantal punten, aldus SPIE.
3.15.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter miskent SPIE daarmee dat ingevolge de Offerteaanvraag een aanbieding uitsluitend met het maximaal te behalen aantal punten wordt gewaardeerd, indien sprake is van een
“positief onderscheidend vermogen”ten opzichte van de andere aanbiedingen, terwijl daarnaast de aangeleverde informatie
“uitstekend”is. Anders dan SPIE betoogt, leidt het enkele feit dat een aanbieding positief onderscheidend is ten opzichte van andere aanbiedingen dus nog niet tot een verschil in het aantal toe te kennen punten. Daarvoor is tevens nodig dat de aangeleverde informatie uitstekend is.
3.16.
De vraag of SPIE zich met de door haar ingediende engineeringsmodule dusdanig van Strukton heeft onderscheiden dat aan haar op het onderdeel Aanpak het maximaal te behalen aantal punten had moeten worden toegekend, kan in dit kort geding niet worden beantwoord. Bij beantwoording van die vraag komt het immers aan op de beoordeling van de BAFO’s van SPIE en Strukton op dit onderdeel. Strukton heeft ter zitting gesteld dat zij heeft gekozen voor ‘system engineering’. Nu de voorzieningenrechter geen kennis heeft kunnen nemen van het BAFO van Strukton op dit punt, zijn onvoldoende aanknopingspunten voorhanden om tot het oordeel te kunnen komen dat de engineeringsmodule significant beter aansluit bij de wensen van EPZ dan system engineering, terwijl EPZ en Strukton dat bovendien hebben betwist. De stelling van SPIE dat EPZ in redelijkheid niet tot de aan SPIE toegekende punten heeft kunnen komen, wordt daarom als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
3.17.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft SPIE haar stelling dat EPZ heeft nagelaten de verschillen tussen de door SPIE en Strukton aangeboden overeenkomsten inhoudelijk te beoordelen en te waarderen, onvoldoende gemotiveerd. Ter zitting heeft EPZ immers gesteld dat er in het begin van de onderhandelingsfase grote verschillen tussen de overeenkomsten van SPIE en Strukton bestonden, dat name SPIE veel wijzigingen had voorgesteld, maar dat SPIE er uiteindelijk voor heeft gekozen het grootste deel van haar opmerkingen in te trekken, hetgeen erin heeft geresulteerd dat beide overeenkomsten nagenoeg gelijkluidend waren. SPIE heeft daarop haar stelling niet nader onderbouwd.
3.18.
De stelling van SPIE dat EPZ in strijd met het transparantiebeginsel op het onderdeel Overeenkomst een nieuw subcriterium heeft geïntroduceerd door bij de beoordeling een voorgesteld betalingsschema te laten meewegen, wordt door de voorzieningenrechter als onvoldoende gemotiveerd verworpen. EPZ heeft daartegen immers als verweer gevoerd dat het betalingsschema een onderdeel is van de overeenkomsten van SPIE en Strukton, waarna SPIE haar stelling niet nader heeft onderbouwd.
3.19.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat van aperte – procedurele dan wel inhoudelijke – onjuistheden c.q. onduidelijkheden die zouden kunnen meebrengen dat de voorlopige gunningsbeslissing niet deugt, niet is gebleken. Dat brengt met zich dat de vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, zodat deze worden afgewezen.
3.20.
SPIE zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van EPZ en Strukton gevallen. De kosten aan de zijde van EPZ worden begroot op:
- griffierecht € 613,=
- salaris advocaat
€ 816,=
Totaal € 1.429,=
De kosten aan de zijde van Strukton worden begroot op € 816,= ter zake van salaris advocaat.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt SPIE in de proceskosten aan de zijde van EPZ gevallen, tot op heden begroot op € 1.429,=;
4.3.
veroordeelt SPIE in de proceskosten aan de zijde van Strukton gevallen, tot op heden begroot op € 816,=;
4.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Geloven en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Evers op 18 december 2015.