ECLI:NL:RBZWB:2015:8464

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
C/02/287282 / HA ZA 14-647
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.P.M.C.J. Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en niet-ontvankelijkheid van opposant

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2015 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De opposant, die betrokken was bij een vennootschap onder firma, had verzet aangetekend tegen een vonnis waarbij hij was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan de maatschap WEA Zeeland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposant niet tijdig in verzet is gekomen, omdat hij al in 2010 bekend was met het verstekvonnis en de daaropvolgende executiemaatregelen. De rechtbank oordeelde dat de daden van bekendheid, hoewel niet door de opposant zelf verricht, aan hem konden worden toegerekend. De rechtbank verklaarde de opposant niet-ontvankelijk in zijn verzet en veroordeelde hem in de proceskosten. In reconventie werd de opposant eveneens niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie na betekening van een verstekvonnis en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/287282 / HA ZA 14-647
Vonnis van 9 september 2015
in de zaak van
[opposant],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
opposant in het verzet,
advocaat mr. A.C.F. Berkhof, te Goes.
tegen
1. maatschap
MAATSCHAP WEA ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
eiseres in conventie,
geopposeerde in het verzet,
niet verschenen in het verzet,
2. maatschap
WEA ZUID-WEST,
gevestigd te Goes,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
geopposeerde in het verzet,
advocaat mr. F.T. Hiemstra, te Middelburg,
Partijen zullen hierna WEA en [opposant] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 december 2014,
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 mei 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[opposant] was vennoot in de vennootschap onder firma V.O.F. [naam VOF] .
2.2.
WEA heeft in opdracht van de V.O.F. accountantswerkzaamheden, advieswerkzaamheden en administratieve werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden heeft WEA bij de V.O.F. in rekening gebracht.
2.3.
Bij dagvaarding van 26 februari 2010 heeft WEA de rechtbank te Middelburg verzocht de V.O.F. [naam VOF] en de vennoten [opposant] en [naam vennoot] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een geldbedrag van € 36.830,05 te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede tot betaling van de proceskosten, de kosten van de conservatoire beslaglegging en de nakosten.
2.4.
Bij verstekvonnis van 14 april 2010 heeft de rechtbank de vordering van WEA toegewezen (verder het verstekvonnis).
2.5.
Bij exploot van 23 april 2010 is het verstekvonnis aan [opposant] betekend, waarbij de betekening niet in persoon heeft plaatsgevonden maar door achterlating in een gesloten envelop.
2.6.
Op 24 november 2010 is executoriaal beslag gelegd op de woning en op 26 november 2010 is het proces-verbaal (over)betekend.
2.7.
De vrouw van [opposant] heeft, mede namens [opposant] , een brief gedateerd op 6 december 2010 aan WEA verzonden. In deze brief is onder ander het volgende opgenomen:
…”Met klem verzoek ik u mede namens mijn man het beslag per omgaande op te heffen en ons verder niet meer lastig te vallen met openstaande nota’s. Temeer omdat het ernstige vermoeden bestaat dat kosten aan de vof zijn gerekend terwijl deze puur een privé kwestie zijn voor de heer [naam vennoot] ”…
2.8.
Tussen [opposant] en de heren Speijk en Provoost van de WEA hebben in 2010 en 2011 onderhandelingen plaatsgevonden. Deze onderhandelingen hebben uiteindelijk niet tot een schriftelijke, door beide partijen ondertekende, vaststellingovereenkomst geleid.
2.9.
Bij brief van 24 oktober 2011 heeft de deurwaarder namens WEA aan [opposant] laten weten dat WEA haar opdracht heeft gegeven om beslag te leggen op al de roerende zaken van Van der Velde.
2.10.
De accountant van [opposant] , de heer J.J. van der Have, heeft een brief gedateerd op 3 november 2011 aan de advocaat van WEA verzonden. In deze brief staat onder andere vermeld:
…”Hartelijk dank voor uw snelle handelen inzake het beslag op roerende zaken. Dit geeft moed om de andere kwestie ook op korte termijn op te lossen. [opposant] heeft op 6 december 2010 een klacht ingediend”…
De klacht van 6 december 2010 is als bijlage bij de brief toegevoegd.
2.11.
Op 3 november 2011 heeft [opposant] gebeld met de deurwaarder omdat hij een bevestiging wilde dat het beslag niet door zal gaan.
2.12.
Bij brief van 3 november 2011 heeft de deurwaarder bevestigd dat het beslag op de roerende zaken niet door zou gaan en dat het beslag op de woning ook was doorgehaald.
2.13.
De schoonvader van [opposant] , de heer [nama schoonvader] , heeft namens [opposant] een klacht ingediend tegen WEA bij de accountantskamer. Deze klacht heeft uiteindelijk tot een beslissing van de accountantskamer geleid van 18 juni 2012, waarin de klacht ongegrond is verklaard. In deze beslissing wordt verwezen naar het verstekvonnis en het executoriaal beslag.
2.14.
Per brief van 9 april 2014 heeft de advocaat van WEA laten weten dat de vordering waarvoor WEA een vonnis heeft verkregen opnieuw geïncasseerd zou worden en dat de tenuitvoerlegging wederom wordt aangevangen.
2.15.
[opposant] heeft per brief van 29 april 2014 op deze brief gereageerd. Daarin geeft hij aan de brief van de advocaat van WEA niet te begrijpen. Er zijn ruim drie jaar geleden met de WEA duidelijke afspraken gemaakt over de facturen. Tegen alle gevoelens van rechtvaardigheid in biedt hij aan een bedrag te betalen van € 4.000,00.
2.16.
In augustus 2014 heeft de advocaat van [opposant] de advocaat van WEA meerdere malen verzocht het verstekvonnis toe te sturen. Op 22 augustus 2014 heeft (de advocaat van) [opposant] het verstekvonnis ontvangen en op 25 augustus 2014 de betekeningsstukken.
2.17.
Op 1 september 2014 heeft [opposant] de verzetdagvaarding aan WEA laten betekenen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
WEA heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [opposant] zal veroordelen tot betaling van een geldbedrag van € 36.830,05 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, alsmede de proceskosten, de kosten van het conservatoire beslag en de nakosten.
3.2.
WEA stelt daartoe dat zij op verzoek, voor rekening in opdracht van de v.o.f. [naam VOF] , waarvan [opposant] vennoot was, accountantswerkzaamheden, advieswerkzaamheden en administratieve werkzaamheden heeft verricht. WEA heeft aan al haar verplichtingen uit de overeenkomst voldaan. De v.o.f., en daarmee [opposant] , is tekortgeschoten in de nakoming van de betalingsverplichting.
3.3.
[opposant] vordert in het verzet hem te ontheffen van de veroordeling uit het verstekvonnis en voorts WEA in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze als ongegrond en onbewezen te ontzeggen.
3.4.
[opposant] voert daarbij aan dat hij pas op 22 augustus 2014 bekend raakte met de inhoud van het verstekvonnis en dat hij pas na ontvangst van het betekeningsexploot op 25 augustus 2014 in staat was adequaat verweer te voeren. Verder voert [opposant] aan dat niet duidelijk is welke gedaagde de opdrachtgever is voor de verrichte werkzaamheden. Het is aannemelijk dat [naam vennoot] de opdrachtgever is. Een aantal facturen ziet niet op diensten die ten behoeve van de vennootschap zijn verricht. Ook vordert WEA betaling van facturen uit 2007; op dat moment bestond de vennootschap nog niet. Verder heeft WEA bij haar vordering geen rekening gehouden met bedragen die zij al ontvangen had en de vordering niet duidelijk uitgesplitst.
in reconventie
3.5.
[opposant] vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht dat er tussen partijen een vaststellingsovereenkost tot stand is gekomen;
  • WEA te verbieden beslag- en executiemaatregelen te treffen;
  • te verklaren voor recht dat WEA aansprakelijk is voor alle schade die [opposant] heeft geleden, lijdt en zal lijden door het treffen van beslag- en executiemaatregelen en haar te veroordelen de schade, als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet te betalen;
  • zowel in conventie als in reconventie WEA te veroordelen in de proceskosten.
3.6.
[opposant] stelt dat WEA bij vaststellingsovereenkomst afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht jegens [opposant] .
3.7.
WEA voert verweer. WEA stelt primair dat er sprake is van nietigheid van de verzetdagvaarding. In geen van de exploten stelt [opposant] een advocaat, hij procedeert met een gemachtigde. Nu de zaak aanhangig is bij de sector civiel dient [opposant] op grond van artikel 79 Rv bij advocaat te procederen. Subsidiair dient [opposant] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. [opposant] heeft zijn verzet te laat ingediend. WEA betwist de stelling van [opposant] dat hij pas op 22 augustus 2014 bekend is geraakt met de inhoud van het verstekvonnis. Onder verwijzing naar de (hierboven onder de feiten opgenomen) correspondentie, stukken met betrekking tot het executoriaal beslag en de klachtprocedure die [opposant] had aangespannen, stelt WEA dat [opposant] al veel eerder bekend was met het verstekvonnis en ook daden van bekendheid heeft verricht.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Aangezien de geschillen in conventie en in reconventie samenhangen, worden zij hierna tezamen behandeld.
4.2.
Tijdens de comparitie heeft de rechter geoordeeld dat het primaire verweer van WEA, te weten nietigheid van de verzetdagvaarding, niet opgaat. WEA heeft zich subsidiair beroepen op de niet-ontvankelijkheid van [opposant] in zijn verzet. Daarom dient thans eerst te worden beoordeeld of [opposant] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis.
4.3.
Op grond van artikel 143 lid 2 en 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient het verzet te worden gedaan binnen vier weken na betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon, na het plegen van deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is of na de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
4.4.
Vaststaat dat het verstekvonnis door de deurwaarder op 23 april 2010 niet in persoon is betekend. Verder is het verstekvonnis ook nog niet ten uitvoer gelegd. Weliswaar heeft de deurwaarder op 24 november 2010 executoriaal beslag gelegd op de woning van [opposant] , maar nu gesteld noch gebleken is dat deze woning vervolgens ook daadwerkelijke executoriaal is verkocht, kan dit enkele feit niet gelden als een voltooide tenuitvoerlegging. Aan de orde is dan of er sprake is van enige door [opposant] gepleegde daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis, dan wel de aangevangen tenuitvoerlegging, aan hem bekend is.
4.5.
Naar vaste rechtspraak is van een daad van bekendheid als bedoeld in artikel 143 lid 2 Rv sprake wanneer (i) het een naar buiten toe – maar niet noodzakelijk tegenover de wederpartij of diens raadsman – verrichte objectief bepaalbare gedraging (ii) van de veroordeelde zelf betreft, (iii) die betrekking heeft op het verstekvonnis en/of de aangevangen tenuitvoerlegging (iv) en waaruit noodzakelijk voortvloeit dat de veroordeelde bekend is met de strekking en de hoofdinhoud van het vonnis, te weten wanneer, door welk gerecht en op wiens vordering hij waartoe is veroordeeld en/of de aangevangen tenuitvoerlegging. De eis van daad van bekendheid dient, mede met het oog op het beginsel van hoor en wederhoor en de rechtsbeschermende functie van het rechtsmiddel van verzet, strikt te worden uitgelegd. De bekendheid met het vonnis en/of de aangevangen tenuitvoerlegging dient ondubbelzinnig uit deze daad te volgen.
4.6.
Uit de bij de feiten aangehaalde stukken volgt dat [opposant] daden van bekendheid heeft verricht waaruit volgt dat hij bekend was met het verstekvonnis en de aangevangen tenuitvoerlegging. [opposant] heeft ter comparitie verklaard dat er in 2010 een deurwaarder bij hem was geweest en dat hij toen bekend was met het feit dat er beslag op zijn woning was gelegd. Ook heeft [opposant] niet betwist dat de brief van 6 december 2010 mede namens hem is opgesteld. Uit genoemde brief volgt duidelijk dat [opposant] bekend was met de aangevangen tenuitvoerlegging: het leggen van executoriaal beslag. [opposant] verzoekt in deze brief namelijk het beslag op te heffen. Ook volgt uit deze brief dat [opposant] bekend was met de inhoud van het vonnis. In de brief wordt namelijk ingegaan op facturen waarvan WEA betaling vordert en wordt gesteld dat een aantal facturen in ieder geval niet ziet op werkzaamheden die voor de v.o.f. zijn verricht. Ditzelfde verweer heeft [opposant] ook in zijn verzetdagvaarding gevoerd. Uit de brieven van Van der Have volgt dat [opposant] hem op de hoogte heeft gebracht van het verstekvonnis en de aangevangen tenuitvoerlegging met het verzoek hem te vertegenwoordigen. De klachtprocedure die de schoonvader van [opposant] namens familie [opposant] heeft gevoerd kan ook enkel gevoerd zijn doordat [opposant] zijn schoonvader heeft geïnformeerd over het verstekvonnis en de aangevangen tenuitvoerlegging. Uit voornoemde daden, en het feit dat [opposant] na het verstekvonnis in onderhandeling is getreden met WEA, vloeit voort dat [opposant] bekend was met het vonnis en de aangevangen tenuitvoerlegging.
4.7.
Gezien alle feiten en omstandigheden maakt het gegeven dat de daden niet door [opposant] zelf zijn verricht niet dat er geen sprake is van een daad van bekendheid. [opposant] kan zich er niet met succes achter verschuilen dat zijn echtgenote alles omtrent de beslaglegging regelde. De brieven, ook die van Van der Have, verwijzen duidelijk naar familie [opposant] en [opposant] heeft de inhoud van deze brieven niet betwist. Gezien het vorenstaande kunnen de daden aan [opposant] worden toegerekend. Dit leidt tot de conclusie dat [opposant] in ieder geval vanaf 6 december 2010 bekend was met het verstekvonnis en de aangevangen tenuitvoerlegging en dat vanaf 7 december 2010 de verzetstermijn van 4 weken is gaan lopen. Nu [opposant] niet binnen vier weken na 7 december 2010 in verzet is gekomen, moet [opposant] in zijn verzet niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat het beslag uiteindelijk eind 2011 is opgeheven maakt dit niet anders. Aan een bespreking van de inhoudelijke gronden van het verzet komt de rechtbank daarom niet toe. [opposant] kan in zijn reconventionele vordering niet worden ontvangen.
4.8.
[opposant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van WEA begroot op € 579,00 (1 punt x tarief III) in conventie en €579,00 ( 2 x 0,5 punten x tarief III) in reconventie.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1.
verklaart [opposant] in het ingestelde verzet niet ontvankelijk;
5.2.
veroordeelt [opposant] in de proceskosten van het verzet, aan de zijde van WEA begroot op € 579,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
verklaart [opposant] niet-ontvankelijk;
5.5.
veroordeelt [opposant] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van WEA begroot op € 579,00;
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.P.M.C.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015.