ECLI:NL:RBZWB:2015:8532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
4 januari 2016
Zaaknummer
C/02/291737 / HA ZA 14-908
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.P.M.C.J. Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verwijdering van een zonder toestemming gebouwde berging op een vakantiepark

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de eigenaar van een woning op het vakantiepark Grevelingenhout en de stichting die verantwoordelijk is voor het onderhoud en beheer van het park. De eigenaar, aangeduid als [gedaagden], heeft zonder toestemming van de stichting een berging gebouwd binnen 3 meter van de erfgrens, wat in strijd is met de Parkregulering. De stichting, eiseres in deze procedure, heeft de eigenaar verzocht om de berging te verwijderen, maar deze heeft hieraan geen gehoor gegeven. De stichting vordert nu via de rechtbank dat de eigenaar wordt verplicht om de berging te verwijderen en dat hij een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigenaar in strijd heeft gehandeld met de Parkregulering door de berging te bouwen zonder schriftelijke goedkeuring. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de stichting niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, en dat de eigenaar onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verweer dat de handhaving door de stichting willekeurig en discriminerend zou zijn. De rechtbank wijst de vorderingen van de stichting toe, inclusief de dwangsom en de proceskosten, en stelt een termijn van drie maanden voor de verwijdering van de berging.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de Parkregulering en de bevoegdheid van de stichting om handhavend op te treden tegen overtredingen. De rechtbank wijst erop dat de eigenaar, ondanks zijn argumenten over willekeur en veroudering van de regels, niet kan ontsnappen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Parkregulering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/291737 / HA ZA 14-908
Vonnis van 16 september 2015
in de zaak van
de stichting
STICHTING PARK GREVELINGENHOUT,
gevestigd te Ellemeet,
eiseres,
advocaat mr. R.E. Izeboud te Breda,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. L.H.A.M. Andriessen te Breda.
Partijen zullen hierna Grevelingenhout en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 maart 2015,
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 juni 2015,
  • de brief van de advocaat van [gedaagden] d.d. 13 juli 2015, waarin hij aangeeft een nieuwe zitting te wensen,
  • de fax van de advocaat van Grevelingenhout d.d. 14 juli 2015, waarin hij aangeeft geen nieuwe zitting te wensen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] is eigenaar van een woning op het Park Grevelingenhout te Bruinisse.
2.2.
Grevelingenhout is belast met het onderhoud en beheer van het park en dient onder meer toe te zien op naleving van de Parkregulering.
2.3.
[gedaagden] heeft in strijd met artikel P 1.7 van de Parkregulering en zonder schriftelijke goedkeuring van Grevelingenhout een berging aan zijn woning gebouwd.
2.4.
Bij brief van 6 februari 2014 heeft Grevelingenhout [gedaagden] gewezen op de strijdigheid van de berging met de Parkregulering en verzocht om de berging binnen zes weken te verwijderen.
2.5.
De raadsman van Grevelingenhout heeft bij brief van 12 september 2014 [gedaagden] een laatste kans geboden om binnen één week te bevestigen dat hij de aangebouwde berging alsnog binnen 2 maanden zal verwijderen.

3.Het geschil

3.1.
Grevelingenhout vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagden] te veroordelen om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis de tegen het woonhuis, plaatselijk bekend [adres] , aangebouwde berging volledig te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
  • Grevelingenhout te machtigen om zelf de tegen het woonhuis van [gedaagden] , plaatselijk bekend [adres] , aangebouwde berging te (laten) verwijderen indien gedaagden dat niet binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis hebben gedaan en te gelasten dat gedaagden voor dat geval de met die ontruiming gemoeide kosten binnen acht dagen dienen te voldoen na overlegging door Grevelingenhout van de factuur of facturen die zij in verband met de ontruimingswerkzaamheden heeft ontvangen;
  • [gedaagden] te veroordelen om aan Grevelingenhout tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van in totaal € 904,00, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
  • [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure en voorts met bepaling dat [gedaagden] de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn vanaf de 10e dag na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis, indien deze kosten niet binnen deze termijn zullen zijn voldaan.
3.2.
Grevelingenhout stelt daartoe dat de door [gedaagden] gebouwde berging in strijd is met artikel P 1.7 van de Parkregulering. Nu [gedaagden] , ondanks herhaald verzoek van Grevelingenhout, niet vrijwillig de aangebouwde berging zal verwijderen heeft Grevelingenhout er recht op en belang bij dat [gedaagden] wordt veroordeeld de aangebouwde berging te verwijderen zodat de bebouwing op zijn perceel voldoet aan de regels van de Parkregulering.
3.3.
[gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de vorderingen van Grevelingenhout, althans deze als zijnde ongegrond en onbewezen te ontzeggen.
[gedaagden] stelt primair dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Grevelingenhout met een beroep op de Parkregulering verwijdering van de aangebouwde berging vordert. Er is sprake van willekeur en discriminatie bij de toepassing van de Parkregulering door Grevelingenhout. Het is voor [gedaagden] niet duidelijk op welke wijze en met welke prioriteit tegen overtredingen wordt opgetreden. Daarnaast is de Parkregulering gedateerd en aan actualisering toe. Tevens blijft Grevelingenhout zelf in gebreke bij het onderhoud en beheer van het park. Subsidiair stelt [gedaagden] dat de aangebouwde berging niet storend is en dat de buurtbewoners geen bezwaar hebben tegen de aangebouwde berging. Tot slot betwist [gedaagden] de door Grevelingenhout gevorderde buitengerechtelijke kosten.

4.De beoordeling

4.1.
Dit vonnis wordt gewezen door een andere rechter dan de rechter ten overstaan van wie de mondelinge behandeling plaatsvond. Partijen zijn hierover geïnformeerd. Grevelingenhout heeft aangegeven geen nieuwe comparitie na antwoord te wensen. [gedaagden] verzoekt een comparitie ter plaatse. Dit verzoek wordt afgewezen. Van de comparitie is een uitgebreid proces-verbaal opgemaakt. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat hetgeen ter zitting is besproken, kan worden meegewogen bij de totstandkoming van de uitspraak. Het is in het belang van een voortvarende procesvoering dat vonnis wordt gewezen. Een (nieuwe) comparitie ter plaatse vertraagt de procesvoering en is niet van wezenlijk belang voor de beantwoording van de vraag die partijen verdeeld houdt.
4.2.
Vaststaat dat [gedaagden] in strijd met artikel P 1.7 van de Parkregulering binnen 3 meter van de kavelgrens een berging aan zijn woning heeft gebouwd en voor deze bouw geen schriftelijke toestemming heeft gevraagd aan Grevelingenhout. Bij een eerdere verbouwing heeft [gedaagden] wel schriftelijke goedkeuring gevraagd. [gedaagden] was dus bekend, althans mag bekend worden verondersteld, met de verplichting om schriftelijke goedkeuring te vragen alvorens te gaan (ver)bouwen. Het feit dat Grevelingenhout pas na voltooiing van de bouw van de berging optreedt, maakt niet dat Grevelingenhout met een beroep op de Parkregulering geen verwijdering van de berging meer kan vorderen. Niet gesteld noch gebleken is dat Grevelingenhout al eerder op de hoogte was van de overtreding. Dat [gedaagden] voor de aangebouwde berging geen schriftelijke goedkeuring heeft gevraagd, dient in beginsel voor zijn rekening en risico te blijven.
4.3.
Het verweer van [gedaagden] beperkt zich tot de stelling dat het beroep van Grevelingenhout op de Parkregulering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het is aan [gedaagden] om dit verweer met feiten en omstandigheden te onderbouwen. Het beroep van [gedaagden] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid dient met terughoudendheid te worden beoordeeld.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer heeft [gedaagden] aangevoerd dat de Parkregulering verouderd is en actualisering behoeft. Het feit dat de Parkregulering 22 jaar oud is maakt niet dat een beroep op deze Parkregulering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat Grevelingenhout zelf in haar nieuwsbrief aangeeft dat de Parkregulering verouderd is, maakt dit niet anders. De Parkregulering is nog altijd van toepassing. Uit onder andere de brief van 15 juni 2004, welke Grevelingenhout als productie 10 bij dagvaarding heeft overgelegd, volgt dat Grevelingenhout zich bewust is van de behoefte van de bewoners in relatie tot de mogelijkheden binnen de Parkregulering en aanpassingen/uitzonderingen op de regels uit de Parkregulering met de bewoners communiceert. Op de afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen waarbinnen een aangebouwde berging gerealiseerd dient te worden, wordt in deze brief geen uitzondering gemaakt. De regels omtrent deze afstanden zijn onverkort blijven gelden.
4.5.
Verder heeft [gedaagden] gesteld dat er sprake is van willekeur en discriminatie bij de toepassing van de Parkregulering door Grevelingenhout. Gezien de gemotiveerde betwisting van Grevelingenhout heeft [gedaagden] dit onvoldoende onderbouwd. Uit de door Grevelingenhout overgelegde stukken (onder andere productie 13 en productie 20) volgt dat Grevelingenhout wel degelijk optreedt tegen diverse overtredingen van de Parkregulering. Van willekeur en discriminatie bij de toepassing van de Parkregulering is niet gebleken. Dat Grevelingenhout niet tegelijkertijd tegen alle overtredingen op kan treden is voorstelbaar aangezien het park uit 189 kavels bestaat en er blijkens de inventarisatielijst op diverse kavels overtredingen zijn geconstateerd. Aan Grevelingenhout komt beleidsvrijheid toe om haar wijze waarop zij optreedt tegen overtredingen in te richten. Daarbinnen past de indeling van overtredingen in categorieën die haar prioriteit hebben.
4.6.
De stelling van [gedaagden] dat Grevelingenhout in gebreke is gebleven bij het beheer en onderhoud van het park maakt het vorenstaande niet anders. Of Grevelingenhout in gebreke is gebleven kan in het midden blijven, aangezien dit niet tot gevolg heeft dat Grevelingenhout niet handhavend kan optreden tegen overtredingen van de Parkregulering. Het is aan [gedaagden] om Grevelingenhout op de gebreken te wijzen en nakoming te vorderen van de verplichtingen van Grevelingenhout op het gebied van onderhoud en beheer van het park. [gedaagden] kan aan een mogelijk in gebreke zijn van Grevelingenhout niet het recht ontlenen, zelf in strijd met de Parkregulering te handelen.
4.7.
Of de buurtbewoners wel of geen bezwaar hebben tegen de aangebouwde berging van [gedaagden] is niet relevant, nu handhaving door Grevelingenhout daarvan niet afhankelijk is.
4.8.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de handhaving door Grevelingenhout van het bepaalde in de Parkregulering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Het verweer van [gedaagden] slaagt niet. De vorderingen van Grevelingenhout zullen worden toegewezen.
4.9.
Grevelingenhout vordert betaling van de buitengerechtelijke kosten. [gedaagden] heeft betwist dat door Grevelingenhout buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. Grevelingenhout vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd Besluit van toepassing is. Grevelingenhout heeft verder niet, althans onvoldoende, gesteld dat zij buitengerechtelijke kosten gemaakt heeft. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot een maximum van € 25.000,00. De termijn waarbinnen [gedaagden] de aangebouwde berging dient te verwijderen, wordt naar redelijkheid vastgesteld op 3 maanden vanaf datum betekening van dit vonnis.
4.10.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Grevelingenhout worden begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief II € 384,00)
Totaal € 1.605,80

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen 3 maanden na betekening van dit vonnis de tegen het woonhuis, plaatselijk bekend [adres] , aangebouwde berging volledig te verwijderen en verwijderd te houden;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan Grevelingenhout een dwangsom te betalen van € 200,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
5.3.
machtigt Grevelingenhout om zelf de tegen het woonhuis van [gedaagden] , plaatselijk bekend [adres] , aangebouwde berging te (laten) verwijderen indien [gedaagden] dit niet binnen 3 maanden na betekening van dit vonnis heeft gedaan;
5.4.
gelast dat [gedaagden] de met de onder 5.3. genoemde ontruiming gemoeide kosten binnen acht dagen na overlegging van de facturen door Grevelingenhout met betrekking tot de ontruimingswerkzaamheden dient te voldoen;
5.5.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Grevelingenhout tot op heden begroot op € 1.605,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de 14e dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.P.M.C.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2015.