ECLI:NL:RBZWB:2015:8607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
3658533 OV VERZ 14-6433
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende machtiging voor het plaatsen van een scootmobiel op de galerij van een appartement

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van twee appartementseigenaren, hierna aangeduid als verzoekers, die een vervangende machtiging vroegen om hun scootmobiel op de galerij van hun appartement te plaatsen. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 5:121 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De verzoekers stelden dat de fysieke gesteldheid van een van hen het niet mogelijk maakte om de scootmobiel in de parkeergarage te stallen en van daaruit naar hun appartement te gaan. De vereniging van eigenaren, hierna aangeduid als verweerder, had eerder geen toestemming verleend voor het plaatsen van de scootmobiel op de galerij, wat leidde tot het verzoek om vervangende machtiging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen redelijke grond was voor de weigering van de vereniging van eigenaren om toestemming te verlenen. De brandweer had eerder aangegeven dat het plaatsen van de scootmobiel op de galerij een acceptabel alternatief was voor de brandveiligheid. De kantonrechter oordeelde dat de verzoekers ontvankelijk waren in hun verzoek en dat de kantonrechter bevoegd was om over het geschil te oordelen. De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen en de vereniging van eigenaren veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers.

Daarnaast was er een tegenverzoek van een van de verweerders, die vroeg om vernietiging van een besluit van de algemene ledenvergadering. Dit tegenverzoek werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende belang was bij de behandeling ervan, gezien de gewijzigde uitslag van de stemming na hertelling. De kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Breda
zaak/rolnr.: 3658533 OV VERZ 14-6433
beschikking d.d. 14 december 2015 op een verzoek ingevolge art. 2:15 lid 1 BW jo. art. 5:130 lid 1 BW en ingevolge art. 5:121 BW
van

1.[verzoeker] ,

2. [verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats] aan het adres [adres] ,
verzoekers in de hoofdzaak, verweerders in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. drs. W.F. Jekel, werkzaam ten kantore van Stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats] aan het adres [adres] ,
verweerder in de hoofdzaak,
in deze procedure vertegenwoordigd door haar bestuur
[bestuur]te Berkel en Rodenrijs, die in deze vertegenwoordigd is door: [voorletters] [verweerder] en [voorletters] [verweerder] , werkzaam bij [bestuur] te Berkel en Rodenrijs,
en
[verweerder 2],
wonende te [verzoeker 2] aan het adres [adres] ,
verweerder in de hoofdzaak, verzoeker in het zelfstandig tegenverzoek,
procederend in persoon, mede namens een aantal medebewoners.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ”, “ [verweerder] ” en “ [verweerder 2] ”.

1.Het verloop van het geding

1.1 De procedure blijkt uit de volgende processtukken:
a. het op 8 december 2014 ter griffie ontvangen verzoekschrift ex artikel 5:121 van het Burgerlijk Wetboek (BW) met bijlagen;
b. het op 24 maart 2015 ter griffie ontvangen verweerschrift zijdens [verweerder 2] , tevens inhoudende een zelfstandig tegenverzoek ex artikel 2:15 lid 1 BW jo. 5:130 lid 1 BW;
c. de brief zijdens [verweerder] van 1 mei 2015;
d. het faxbericht zijdens [verweerder 2] van 5 mei 2015 met bijlages;
e. de e-mailberichten zijdens [verweerder] van 6 mei 2015;
f. het op 16 juni 2015 ter griffie ontvangen verweerschrift zijdens de heren [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ;
g. het e-mailbericht zijdens [verweerder] van 18 juni 2015 met bijlagen;
h. het faxbericht zijdens [verweerder 2] van 19 juni 2015;
i. het e-mailbericht zijdens [verweerder] van 10 juli 2015;
j. het aanvullende verweerschrift zijdens [verweerder 2] van 26 augustus 2015;
k. het e-mailbericht zijdens [verweerder] van 6 oktober 2015 met één bijlage;
l. het verweerschrift zijdens [verzoeker] van 14 oktober 2015 met bijlages;
m. de brief zijdens [verweerder 2] van 20 oktober 2015 met bijlages.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2015. Ter zitting waren aanwezig:
- zijdens [verzoeker] : de heer [verzoeker] en mevrouw [verzoeker] [verzoeker 2] voornoemd, bijgestaan door mr. Jekel voornoemd;
- zijdens [verweerder] : de heren [verweerder] en [verweerder] voornoemd;
- zijdens [verweerder 2] : [verweerder 2] voornoemd;
alsmede de volgende individuele leden van [verweerder] :
- de heer en mevrouw [belanghebbende 3] , wonende te [woonplaats] aan het adres [adres] ;
- mevrouw [belanghebbende 1] , wonende te [woonplaats] aan het adres [adres] ;
- de heer [belanghebbende 1] , wonende te [woonplaats] aan het adres [adres] ;
- de heer [belanghebbende 2] , wonende te [woonplaats] aan het adres [adres] ;
- de heer en mevrouw [belanghebbende 1] , wonende te [woonplaats] aan het adres [adres] ;
- de heer en mevrouw [belanghebbende 1] , wonende te [woonplaats] aan het adres [adres] .
Partijen en de heer [belanghebbende 1] hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

2.Het verzoek en het zelfstandig tegenverzoek

Ter zake het verzoek ex artikel 5:121 lid 1 BW:
2.1
Bij voormeld verzoekschrift verzoeken [verzoeker] de kantonrechter:
- vervangende machtiging aan hen te verlenen om:
 hun scootmobiel op de galerij voor hun appartement te plaatsen;
 ter plaatse een buitenstopcontact voor oplading van de scootmobiel aan te brengen;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
- [verweerder] en [verweerder 2] te veroordelen in de proceskosten.
2.2
[verweerder] voert geen verweer en refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter.
2.3
[verweerder 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verzoeker] in een schadevergoeding van € 1.175,00 voor de eerder gemaakte proceskosten aangaande dit geschil, de werkelijke proceskosten in dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van de beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ter zake het tegenverzoek ex artikel 2:15 lid 1 BW jo. 5:130 lid 1 BW:
2.4
[verweerder 2] vordert vernietiging van het besluit van de algemene ledenvergadering van [verweerder] van 9 maart 2015.
2.5
[verweerder] voert verweer.
2.6
[verzoeker] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verweerder 2] in de proceskosten.

3.De beoordeling

In het verzoek en het tegenverzoek:
3.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist, staat tussen partijen het volgende vast:
- in de notariële akte van splitsing van 19 december 2003 is [verweerder] opgericht. Tevens is het Modelreglement 1992 (verder te noemen: het modelreglement) van toepassing verklaard;
- in het modelreglement is opgenomen:
“(…) Artikel 12
1.
Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht zich te onthouden van luidruchtigheid, het onnodig verblijf in de gemeenschappelijke gedeelten, voor zover deze niet voor het verblijf voor korte of lange tijd bestemd zijn, en het plaatsen van voertuigen of andere voorwerpen op plaatsen die hiervoor niet zijn bestemd. (…)
3. De vergadering kan tot de in het eerste en tweede lid genoemde handelingen toestemming verlenen en een reeds verleende toestemming intrekken. (…)
Artikel 44
1.
De vergadering kan een huishoudelijk reglement vaststellen ter regeling van de volgende onderwerpen:
a.
het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken; (…)
alles voor zover dit niet reeds in het reglement is geregeld. Bepalingen in het huishoudelijk reglement die in strijd zijn met de wet of het reglement(ktr. dit modelreglement)
worden voor niet-geschreven gehouden. (…)”;
- in de algemene ledenvergadering van [verweerder] van 31 oktober 2013 is een nieuw Huishoudelijk Reglement (verder te noemen: het HR) vastgesteld door de vergadering;
- in het HR is opgenomen:
“(…)Artikel 1(…)
D. Huishoudelijk Reglement:
Door de vergadering vast te stellen ter regeling als bedoeld in artikel 44 van het MR’92(ktr. het modelreglement)
van al hetgeen naar oordeel van de vergadering regeling behoeft, voor zover het niet in reeds in het Burgerlijke Wetboek, SA en MR’92 is geregeld. Zij mag niet in strijd zijn met de wet, ook waar die geen dwingend recht bevat, noch met de SA en MR’1992. (…)
Artikel 14 Gebruik van de gemeenschappelijke ruimten(…)
14.5
In de entree, galerijen en gangen mogen, in verband met brandveiligheid en schoonmaakmogelijkheden geen fietsen, rollators, scootmobiels en rolstoelen worden geplaatst, noch is het toegestaan in het kader van de uniformiteit, privégoederen te plaatsen of hangen in de gemeenschappelijke gedeelten (…)
Artikel 16 Oplaadpunten(…)
16.2
Een scootmobiel dient in eigen appartement opgeladen te worden”;
- op de algemene ledenvergadering van [verweerder] van 10 april 2014 is gestemd over het tijdelijk buiten werking stellen van de artikel 14.5 en 16.2 van de HR. Dit voorstel is na stemming niet aangenomen;
- op 16 april 2014 heeft de brandweer te Oosterhout per brief aan [verweerder] medegedeeld dat wanneer geen aparte voorziening aanwezig is of te realiseren is, het plaatsen/opladen van een scootmobiel op de open galerijen van “ [verweerder] ” een acceptabel alternatief is;
- op 10 juni 2014 heeft de brandweer te Oosterhout per brief aan [verweerder] medegedeeld dat de drie door hen onderzochte locaties, te weten het appartement van [verzoeker] , de open galerij tussen twee appartementen ter hoogte van een blinde muur en de parkeergarage onder “ [verweerder] ”, geschikt zijn voor het stallen en opladen van scootmobielen;
- op de algemene ledenvergadering van [verweerder] van 16 oktober 2014 is gestemd over de centrale stallingplaats voor scootmobielen en in het bijzonder de keuze voor de garage en de fietsenstallingen. Dit voorstel is na stemming aangenomen. Daarnaast is gestemd over het tijdelijk buiten werking stellen van de artikel 14.5 en 16.2 van de HR. Dit voorstel is na stemming verworpen;
- op de algemene ledenvergadering van [verweerder] van 9 maart 2015 is gestemd over het plaatsen van de scootmobiel van [verzoeker] op de galerij. Dit voorstel is na stemming aangenomen. Mevrouw [belanghebbende 1] heeft de stemmen echter enige tijd later nageteld en vastgesteld dat er van onjuiste stemaantallen is uitgegaan, zodat het voorstel eigenlijk niet is aangenomen;
- op 13 augustus 2015 zijn de notulen van de vergadering van 9 maart 2015 overeenkomstig de constatering van mevrouw [belanghebbende 1] aangepast. Deze notulen zijn op de vergadering van 5 oktober 2015 vastgesteld.
Ter zake het verzoek ex artikel 5:121 lid 1 BW:
3.2
Alvorens in te gaan op de standpunten van partijen overweegt de kantonrechter dat bij de beoordeling van dit verzoek wordt uitgegaan van de situatie dat er op de vergaderingen van [verweerder] geen toestemming is verleend voor het plaatsen van de scootmobiel van [verzoeker] op de galerij nabij het appartement van [verzoeker] . Immers, in de vergadering van 5 oktober 2015 zijn de notulen van de vergadering van 9 maart 2015 (incl. de op 13 augustus 2015 doorgevoerde wijzigingen daarvan) vastgesteld, zodat thans het standpunt van [verweerder] is dat er geen toestemming is verleend. Daarbij zouden, voor zover dat besluit na behandeling van het tegenverzoek wordt vernietigd, enkel de besluiten van eerdere vergaderingen overblijven. Voor de thans verzochte handeling is in die besluiten, zoals ook hiervoor is opgenomen, nimmer toestemming verleend na stemming.
3.3
Voorts overweegt de kantonrechter dat in artikel 5:121 lid 1 BW is bepaald dat de kantonrechter een vervangende machtiging kan verlenen, als één of meer appartementseigenaren, de vereniging van eigenaren en/of één van de organen van de vereniging van eigenaren, zonder redelijke grond weigeren om hun medewerking of toestemming te verlenen aan de door een appartementseigenaar voorgestelde handeling, dan wel zich niet verklaren omtrent die handeling. Het voorgaande heeft als uitgangspunt te gelden voor de beoordeling van deze zaak, zodat enkel de stellingen van partijen zullen worden opgenomen en behandeld die relevant zijn voor het bovenstaande toetsingskader.
3.4
De standpunten van partijen.
[verzoeker]
3.4.1
stellen dat de fysieke gesteldheid van mevrouw [verzoeker] [verzoeker 2] het niet toelaat dat zij in de parkeergarage van haar scootmobiel stapt en van daaruit met een ander vervoermiddel de weg naar haar appartement vervolgt. Daarbij is er in het appartement, dan wel op het balkon van het appartement, van [verzoeker] onvoldoende ruimte om de scootmobiel veilig te stallen en op te laden. Het voorgaande leidt ertoe dat, nu er geen toestemming is verkregen van [verweerder] om de scootmobiel op de galerij te plaatsen, de situatie gaat ontstaan dat mevrouw [verzoeker] [verzoeker 2] niet in de gelegenheid is haar appartement te verlaten. Deze situatie is in strijd met de Wet op de Gelijke Behandeling. Gelet op het voorgaande hebben [verzoeker] belang bij het onderhavige verzoek. Zij zijn voorts ook bevoegd dit verzoek bij de kantonrechter in te dienen, nu het verzoek geen wijziging van het HR inhoudt, maar het een verzoek betreft tot het vervangen van de ex artikel 12 lid 3 van het modelreglement benodigde toestemming. Bovendien hebben zij geen afstand gedaan van hun recht om de onderhavige procedure te voeren in de onderhandelingen met [verweerder 2] voorafgaande aan de door hem geëntameerde kort gedingprocedure. Het verzoek is tot slot enkel gericht tegen [verweerder] en niet tegen [verweerder 2] , zodat, nu [verweerder] geen verweer voert, het verzoek voor toewijzing gereed ligt.
3.4.2
Voor zover de bezwaren van [verweerder 2] worden meegenomen in de beoordeling doen deze niet af aan de toewijzing van het verzoek. Deze kunnen immers geen redelijke grond voor weigering van de toezegging vormen. De brandweer te Oosterhout heeft in haar advies aangegeven dat het plaatsen van de scootmobiel op de galerij voor een blinde muur een acceptabel alternatief is, zodat de brandveiligheid niet in het geding komt. Aan het voorgaande doet het rapport van de werkgroep scootmobiel niet af, nu zij een te beperkte opdracht hadden gekregen van [verweerder] . Vervolgens kan er geen sprake zijn van precedentwerking, nu ieder geval apart en opnieuw dient te worden beoordeeld. Tot slot leveren de stellingen met betrekking tot de esthetiek en de democratische besluitvorming onvoldoende belang zijdens [verweerder 2] op om niet tot toewijzing van het verzoek over te gaan.
[verweerder]
3.4.3
heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld zich enkel uit te willen laten over het zelfstandig tegenverzoek, zodat zij zich met betrekking tot dit verzoek refereert aan het oordeel van de kantonrechter.
[verweerder 2]
3.4.4
voeren aan dat de kantonrechter niet bevoegd is van dit verzoek kennis te nemen, nu toewijzing van dit verzoek ertoe zou leiden dat het HR wordt gewijzigd en de kantonrechter daartoe niet kan overgaan. Ook zou, voor zover het HR in strijd zou zijn met de Wet op de Gelijke Behandeling, het HR dan nietig zijn, zodat de kantonrechter ook niet bevoegd is van dit verzoek kennis te nemen. Daarbij hebben [verzoeker] – zo begrijpt de kantonrechter – volgens [verweerder 2] afstand gedaan van hun recht om dit verzoek te doen toen zij de schikking met betrekking tot de door [verweerder 2] geëntameerde kort gedingprocedure hebben gesloten.
3.4.5
Indien de kantonrechter toch overgaat tot de behandeling van het onderhavige verzoek, stellen [verweerder 2] dat de belangenafweging in hun voordeel dient uit te vallen. Immers, de brandveiligheid komt in het geding. De brieven van de brandweer zijn onvoldoende om aan te nemen dat dit niet het geval is, nu er door de wederpartij telkens een aangepast verzoek aan de brandweer is gedaan totdat zij het resultaat ontvingen dat hen beviel. Er is in het laatste advies echter geen rekening gehouden met het tapijt op de galerij, de houten raamkozijnen en de invloed van de wind op een ontstane brand. Daarbij zijn er alternatieve locaties beschikbaar, die zelfs meer geschikt zijn in het kader van de brandveiligheid, zoals het appartement van [verzoeker] , het balkon bij het appartement van [verzoeker] , de garage onder het appartementencomplex en de fietsenstalling onder het appartementencomplex. De laatste twee locaties zouden het meest geschikt zijn. Mevrouw [verzoeker] [verzoeker 2] zou dan een alternatief vervoermiddel moeten gebruiken om te gaan van de parkeergarage/fietsenstalling naar haar appartement. Daarnaast voeren [verweerder 2] aan dat het verzochte meerdere malen in stemming is gebracht bij [verweerder] en dat er, na gedegen onderzoek, meermalen is besloten geen toestemming te verlenen, zodat de kantonrechter daar in de beoordeling van het thans voorliggende verzoek rekening mee moet houden. Ook is het in het HR opgenomen verbod niet meer te handhaven als de kantonrechter het verzoek toewijst. Tot slot dient de kantonrechter rekening te houden met de esthetiek. Het appartementencomplex is niet bedoeld een bejaardenflat te zijn; het plaatsen van scootmobielen kan mogelijk potentiële (jonge) kopers afschrikken.
3.4.6
Met betrekking tot de stelling van [verzoeker] , dat [verweerder] geen verweer heeft gevoerd en het verzoek dientengevolge integraal toewijsbaar is, voeren [verweerder 2] aan dat zij ex artikel 5:126 lid 3 BW als individueel lid bevoegd zijn verweer te voeren in een dergelijke procedure.
3.5
De kantonrechter overweegt als volgt.
De ontvankelijkheid van verzoekers, de bevoegdheid van de kantonrechter en de bevoegdheid van [verweerder 2]
3.5.1
De kantonrechter overweegt dat uit artikel 5:121 lid 1 BW voortvloeit dat aan de kantonrechter vervangende machtiging kan worden gevraagd (en de kantonrechter ook bevoegd is deze te verlenen) als het gaat om een feitelijke handeling of rechtshandeling waarvoor één of meer appartementseigenaren, de vereniging van eigenaren en/of één van de organen van de vereniging van eigenaren, hun medewerking dienen te verlenen en die medewerking wordt geweigerd, dan wel zich er niet over verklaren. De vragen die de kantonrechter in dat kader dient te beantwoorden zijn:
- is er sprake van een (rechts)handeling waarvoor toestemming kan worden gevraagd?
- is die toestemming geweigerd of is er niet over verklaard?
3.5.2
Van belang bij het voorgaande is dat in artikel 12 van het modelreglement is opgenomen dat een eigenaar en gebruiker (lid 1) verplicht is zich te onthouden van het plaatsen van voertuigen of andere voorwerpen in de gemeenschappelijke gedeelten, als die daar niet voor bedoeld zijn, maar dat de vergadering (lid 3) daar toestemming voor kan verlenen. Daarnaast is van belang dat in artikel 14.5 van het HR een algemeen verbod tot het plaatsen van scootmobielen is opgenomen. Uit artikel 44 van het modelreglement volgt echter dat het huishoudelijk reglement niet in strijd mag zijn met het modelreglement. Bovendien blijkt uit artikel 1 sub D van het HR dat bij het opstellen van het HR niet is bedoeld het modelreglement te doorkruisen. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de kantonrechter, dat artikel 14.5 van het HR als een precisering van artikel 12 lid 1 van het modelreglement moet worden gezien. Lid 3 van artikel 12 uit het modelreglement is vervolgens, nu hierover niets is bepaald in het HR, toepasbaar op artikel 14.5 van het HR, hetgeen met zich brengt dat [verzoeker] ontheffing mochten vragen aan de ledenvergadering van [verweerder] van het in artikel 14.5 van het HR opgenomen verbod. De eerste vraag dient dan ook bevestigend te worden beantwoord.
3.5.3
Vervolgens is van belang dat, zoals hiervoor onder 3.2 overwogen, thans het standpunt van [verweerder] is dat er op de laatste vergadering geen toestemming is verleend en dat in eerdere vergaderingen ook geen toestemming is verleend, zodat aan alle vereisten van artikel 5:121 lid 1 BW is voldaan. [verzoeker] zijn dan ook ontvankelijk in hun verzoek en de kantonrechter is bevoegd over het geschil te oordelen.
3.5.4
De stelling van [verweerder 2] , dat toewijzing van dit verzoek ertoe zou leiden dat het HR wordt gewijzigd, slaagt niet. Bij de eventuele toewijzing van het verzoek wordt het HR immers niet gewijzigd, maar deze mogelijkheid is gecreëerd doordat het modelreglement het HR aanvult. Bovendien wordt in de onderhavige zaak enkel toestemming verzocht op grond van het modelreglement.
3.5.5
Ook de stelling dat van [verweerder 2] , dat de kantonrechter niet bevoegd is omdat het HR voor zover dit in strijd is met de Wet Gelijke behandeling nietig geacht dient te worden, slaagt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet. Bovendien wordt er niet verzocht om vernietiging van het HR, maar wordt er gesteld dat de thans ontstane feitelijke situatie in strijd is met de Wet Gelijke Behandeling.
3.5.6
Vervolgens voeren [verweerder 2] aan dat [verzoeker] afstand hebben gedaan van hun recht om dit verzoek in te dienen, dan wel te handhaven, toen zij de schikking met betrekking tot de door [verweerder 2] geëntameerde kort gedingprocedure hebben gesloten. De kantonrechter overweegt dat [verzoeker] in dat geval ex artikel 6:160 BW specifiek afstand hadden moeten doen, zodat daar een rechtshandeling aan ten grondslag had moeten liggen. De kantonrechter begrijpt dat [verweerder 2] stellen dat die rechtshandeling heeft plaatsgevonden en daarbij verwijst naar het e-mailbericht van de heer [verzoeker] van 2 juni 2014 en de brief zijdens de gemachtigde van [verzoeker] van 2 juni 2014. De kantonrechter leest in die berichten echter niet dat [verzoeker] met de daarin geformuleerde verklaring afstand doen van hun recht ex 5:121 lid 1 BW vervangende toestemming te vragen tot vrijstelling van het in artikel 14.5 van het HR opgenomen verbod. Ook dit onderdeel van het verweer slaagt niet.
3.5.7
[verzoeker] voeren vervolgens aan dat [verweerder] geen verweer heeft gevoerd en dat met de verweren van [verweerder 2] geen rekening dient te worden gehouden, nu zij geen partij zijn bij dit verzoek. De kantonrechter overweegt echter dat, ingevolge artikel 282 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), iedere belanghebbende een verweerschrift in kan dienen en dientengevolge kan optreden als verweerder. De Hoge Raad heeft vervolgens, in zijn arrest van 25 oktober 1991 (NJ 1992, 149), bepaald dat de vraag wie tot belanghebbende zijn te rekenen voor ieder type verzoekschriftprocedure uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen dient te worden afgeleid. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de individuele eigenaars, gelet op het feit dat de onderhavige zaak gaat over het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten en zij gezamenlijk beschikken over de gemeenschappelijke gedeelten, als belanghebbenden worden gekwalificeerd, zodat het verweer van [verweerder 2] behandeld dient te worden.
Inhoudelijke beoordeling
3.5.8
Verder dient de vraag te worden beantwoord of [verweerder] een redelijke grond had om de door [verzoeker] gevraagde toestemming te weigeren.
3.5.9
[verweerder 2] voeren aan dat de kantonrechter rekening dient te houden met het feit dat er meermalen over het verzochte is gestemd binnen [verweerder] en dat tot op heden nog geen toestemming is verleend. Volgens [verweerder 2] moet het democratisch proces binnen [verweerder] gewaarborgd worden. De kantonrechter overweegt dat deze omstandigheid niet in de beoordeling kan worden meegenomen, nu artikel 5:121 lid 1 BW juist van toepassing is op de situatie dat door [verweerder] geen toestemming wordt verleend. Aan de kantonrechter wordt dan voorgelegd of de ledenvergadering redelijk heeft gehandeld tegenover één van haar leden. Dit argument van [verweerder 2] kan dan ook geen rol spelen bij de beantwoording van de vraag of [verweerder] een redelijke grond had om het verzoek zijdens [verzoeker] te weigeren.
3.5.10
Vervolgens voeren [verweerder 2] aan dat er, gelet op de brandveiligheid, meer geschikte locaties beschikbaar zijn in het appartementencomplex voor de stalling van het scootmobiel van [verzoeker] dan op de galerij. De kantonrechter overweegt dat de vraag of er andere geschikte locaties beschikbaar zijn niet de maatstaf is waaraan getoetst moet worden, maar dat dient te worden vastgesteld of de brandveiligheid bij plaatsing van het scootmobiel op de galerij dermate in het geding komt dat het een redelijke grond vormt om toestemming te weigeren. In dat kader voeren [verweerder 2] aan dat er net zo vaak advies is gevraagd aan de brandweer tot er een voor [verzoeker] voordelig antwoord werd ontvangen en dat bij dat antwoord geen rekening is gehouden met het tapijt op de galerij, de houten raamkozijnen en de invloed van de wind. [verzoeker] heeft echter onweersproken gesteld dat de brandweer op locatie is komen kijken, de diverse mogelijkheden heeft onderzocht en heeft geconcludeerd dat de galerij een acceptabel alternatief was. Daarnaast blijkt uit de brieven van de brandweer van 16 april 2014 en 10 juni 2014 dat er niet steeds een andere invalshoek is gezocht om wel akkoord te verkrijgen, maar dat enkel extra informatie is verstrekt met betrekking tot de omstandigheden van het geval. Op basis van die feiten en omstandigheden is door de brandweer uiteindelijk vastgesteld dat de galerij een acceptabele mogelijkheid voor de plaatsing van een scootmobiel is. De kantonrechter komt tot de conclusie dat in de brandveiligheid, afgezet tegen de fysieke gesteldheid van mevrouw [verzoeker] [verzoeker 2] en de stellingen van [verzoeker] met betrekking tot de onmogelijkheid de scootmobiel in hun appartement op te laden, geen redelijke grond kan worden gevonden voor weigering van de gevraagde toestemming.
3.5.11
[verweerder 2] beroept zich verder op precedentwerking. De kantonrechter kan hen daar echter niet in volgen. Hiervoor is al overwogen dat artikel 14.5 van het HR door de onderhavige beslissing niet buiten spel wordt gezet, zodat blijft gelden dat ieder individueel lid, dat ontheffing wenst van het in artikel 14.5 van het HR opgenomen verbod, op grond van artikel 12 lid 3 van het modelreglement dit verzoek dient voor te leggen aan de ledenvergadering. Iedere casus kan (en dient) op dat moment afzonderlijk te worden beoordeeld.
3.5.12
Tot slot overweegt de kantonrechter met betrekking tot het beroep van [verweerder 2] op de esthetiek dat dit geen objectieve maatstaf is. Ieder heeft een andere smaak, dan wel een andere beleving bij een specifieke situatie, zodat een op de galerij geplaatst scootmobiel in geen andere mate ertoe zou kunnen bijdragen dat kopers worden afgeschrikt als bijvoorbeeld de kleur van het tapijt op de galerij en de aldaar geplaatste bloembakken. Daarbij is het argument onvoldoende van belang, afgezet tegen het welzijn van mevrouw [verzoeker] [verzoeker 2] , om tot een redelijke grond voor weigering te komen.
3.5.13
Het voorgaande betekent dat het verzoek van [verzoeker] wordt toegewezen. Nu [verweerder 2] in het ongelijk is gesteld, behoeft de kantonrechter niet meer in te gaan op de door hen verzochte schadevergoeding.
3.5.14
Nu [verweerder] geen verweer heeft gevoerd, ziet de kantonrechter aanleiding enkel [verweerder 2] in de proceskosten te veroordelen. Deze worden aan de zijde van [verzoeker] begroot op een bedrag van € 78,00 aan griffierecht en een bedrag van € 300,00 aan gemachtigdensalaris (1 punt à € 200,00 voor het verzoekschrift en ½ punt à € 200,00 voor de mondelinge behandeling, nu deze tevens in het teken heeft gestaan van het verzoek ex artikel 2:15 lid 1 BW jo. 5:130 lid 1 BW), zijnde een totaalbedrag van € 378,00.
Ter zake het tegenverzoek ex artikel 2:15 lid 1 BW jo. 5:130 lid 1 BW:
3.6
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen vaststaat dat na indiening van het tegenverzoek zijdens [verweerder 2] de stemmen van het besluit in kwestie zijn herteld en dat de uitslag van dit besluit vervolgens ten faveure van [verweerder 2] is gewijzigd. Dit is ook het standpunt van [verweerder] , nu de aangepaste notulen van de vergadering van 9 maart 2015 op de vergadering van 5 oktober 2015 zijn vastgesteld. Het voorgaande heeft ertoe geleid dat de kantonrechter ter zitting aan [verweerder 2] heeft voorgelegd of [verweerder 2] nog wel belang hebben bij de behandeling van en de beslissing op dit verzoek, nu thans het standpunt wordt ingenomen (door alle partijen) dat het voorstel om ontheffing te verlenen aan [verzoeker] van het in artikel 14.5 van het HR opgenomen verbod het niet heeft gehaald na stemming op de vergadering van 9 maart 2015. Hij gaf vervolgens aan dat [verweerder 2] persisteren in hun verzoek om educatieve redenen. Er is geen gebruik gemaakt van de stemmachine, terwijl dit is voorgeschreven in het HR. Daarnaast is op reguliere wijze over een onderdeel van het HR gestemd, terwijl [verweerder 2] van mening zijn dat er enkel een wijziging in het HR kan plaatsvinden bij een 2/3 meerderheid aan stemmen.
3.7
De kantonrechter overweegt dat educatieve redenen onvoldoende belang vormen voor de behandeling van een dergelijk verzoek. Te meer nu, voor zover zou komen vast te staan dat het besluit dient te worden vernietigd, alle voorgaande besluiten over het thans verzochte afwijzend waren, zodat de beoordeling van dit verzoek geen invloed heeft op de uitkomst van de zaak. Daarbij is het tweede argument zijdens [verweerder 2] al aan bod gekomen in de voorgaande overwegingen. Het tegenverzoek zal dan ook worden afgewezen wegens onvoldoende belang.
3.8
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat het verzoek ook niet kan worden behandeld in het kader van de vraag van de gemachtigde van [verzoeker] of er een hertelling kan plaatsvinden nadat een stemming is vastgesteld op de vergadering. Immers, het tegenverzoek is gedaan zijdens [verweerder 2] en dit argument hebben zij niet aan hun verzoek ten grondslag gelegd.
3.9
[verweerder 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op nihil. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op een bedrag van € 300,00 aan gemachtigdensalaris (1 punt à € 200,00 voor het verweerschrift en ½ punt à € 200,00 voor de mondelinge behandeling, nu deze tevens in het teken heeft gestaan van het verzoek ex artikel 5:121 lid 1 BW).

4.De beslissing

De kantonrechter:
ter zake het verzoek ex artikel 5:121 lid 1 BW:
verleent vervangende machtiging aan [verzoeker] ex artikel 5:121 lid 1 BW om:
  • hun scootmobiel op de galerij voor hun appartement te plaatsen;
  • ter plaatse een buitenstopcontact voor oplading van de scootmobiel aan te brengen.
veroordeelt [verweerder 2] in de proceskosten van [verzoeker] tot op heden begroot op € 378,00, met daarin begrepen een bedrag van € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoeker] ;
ter zake het tegenverzoek ex artikel 2:15 lid 1 BW jo. 5:130 lid 1 BW:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verweerder 2] in de proceskosten van [verzoeker] tot op heden begroot op € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoeker] ;
ter zake het verzoek en het tegenverzoek:
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.N.E. Meyboom en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2015.